Regeling vervallen per 01-01-2023

Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013

Geldend van 30-07-2022 t/m 08-09-2022 met terugwerkende kracht vanaf 28-07-2022

Intitulé

Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013

Gedeputeerde staten van Zeeland

  • -

    Gelezen het voorstel van de afdeling FEZ, nr. FEZ A-01, stuknr. 12076926;

  • -

    Overwegende dat ter uitvoering van het door provinciale staten vastgestelde subsidiebeleid nadere regels dienen te worden gesteld voor het verstrekken van subsidies;

  • -

    Gelet op artikel 8 van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2013;

besluiten vast te stellen het navolgende Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

§ 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1.1

In dit uitvoeringsbesluit wordt verstaan onder:

  • a.

    instelling: een rechtspersoon, een vennootschap of een eenmanszaak;

  • b.

    arrangement: een vaste set van specifieke regels, voorwaarden en verplichtingen dat gerelateerd is aan de hoogte van het subsidiebedrag;

  • c.

    prestatieafspraak: één of meerdere activiteiten geformuleerd in de beschikking tot subsidieverstrekking, die dienen te worden gerealiseerd om in aanmerking te komen voor subsidie of voor een deel daarvan;

  • d.

    prestatiebewijs: een op basis van dit besluit dan wel in de beschikking tot subsidieverlening als zodanig aangeduid geheel van bewijsmiddelen waarmee onweerlegbaar wordt aangetoond dat de prestatieafspraak is gerealiseerd;

  • e.

    accountant: een accountant, die is ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 55 van de Wet op de registeraccountants, of een Accountant-Administratieconsulent ten aanzien van wie bij de inschrijving in het in artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten bedoelde register een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 36, derde lid, van die wet;

  • f.

    financiële verantwoording: een verantwoording over de werkelijke kosten en opbrengsten, die direct gerelateerd zijn aan de te subsidiëren activiteit en die zijn afgezet tegen de begrote kosten en opbrengsten;

  • g.

    integrale kosten subsidie: een subsidie waarbij alle kosten van een instelling subsidiabel zijn.

§ 1.2 Algemene weigeringsgronden

Artikel 1.2.1

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt aan een instelling.

  • 2.

    Subsidie wordt niet verstrekt indien:

    • a.

      de activiteit op het moment van ontvangst van de aanvraag voor de subsidie is gerealiseerd;

    • b.

      de subsidie is aangemerkt als ontoelaatbare staatssteun; of

    • c.

      de te verstrekken subsidie minder bedraagt dan € 2.500.

§ 1.3 Subsidiabele kosten

Artikel 1.3.1

  • 1.

    Subsidiabel zijn de voor de te subsidiëren activiteit noodzakelijke kosten, die aantoonbaar rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de betreffende activiteit.

  • 2.

    De in rekening te brengen BTW die kan worden teruggevorderd of op enigerlei wijze wordt terugbetaald, komt niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 1.3.2

  • 1.

    Personeelskosten zijn subsidiabel:

    • a.

      indien deze aantoonbaar zijn toe te rekenen aan de activiteit en daartoe bij de instelling een door de accountant controleerbare urenadministratie wordt toegepast,

    • b.

      tegen een uurtarief dat overeenkomt met ten hoogste 1,2 procent van het betreffende bruto maandsalaris, in welk uurtarief worden geacht te zijn verwerkt, vakantiegeld, bijzondere uitkeringen, werkgeverslasten, feestdagen, verlof, improductieve uren, opslagen en overige directe of indirecte personeelskosten, ingeval van een deeltijd dienstverband om te rekenen naar een maandsalaris bij een voltijds dienstverband, en

    • c.

      tot een maximum van de in de begroting opgenomen personeelskosten.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager van de subsidie in een individueel geval besluiten af te wijken van de in het eerste lid genoemde systematiek.

§ 1.4 De aanvraag voor de subsidie

Artikel 1.4.1

  • 1.

    Tenzij in dit besluit anders is bepaald, wordt de aanvraag voor de subsidie tenminste acht weken voor het begin van de activiteit ingediend.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen in een individueel geval besluiten af te wijken van de in het eerste lid genoemde termijn.

Artikel 1.4.2

  • 1.

    De aanvraag voor de subsidie bevat ten minste:

    • a.

      een concrete beschrijving van de activiteit,

    • b.

      een uiteenzetting van de wijze waarop de activiteit bijdraagt aan de beleidsdoelstellingen van de provincie Zeeland,

    • c.

      de duur van de activiteit,

    • d.

      het geografisch gebied waarop de activiteit betrekking heeft,

    • e.

      een concrete beschrijving van het verwachte resultaat en het na te streven kwaliteitsniveau,

    • f.

      een sluitende begroting van de activiteit,

    • g.

      een verklaring van het bestuur of de directie van de instelling waaruit blijkt dat de instelling voldoet dan wel niet voldoet aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 5 van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2013, en

    • h.

      een beschrijving van eventuele organisatorische verbanden met andere rechtspersonen en van eventuele banden van financiële aard die blijvend van invloed kunnen zijn op de hoogte van de kosten van subsidiabele activiteiten of op de opbrengsten daaruit.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen aanvullende informatie opvragen die zij relevant achten voor de beoordeling van de aanvraag van de subsidie.

Artikel 1.4.3

De sluitende begroting als bedoeld in artikel 1.4.2, eerste lid, onder f, vermeldt:

  • a.

    alle kosten en opbrengsten, die direct gerelateerd zijn aan de te subsidiëren activiteit,

  • b.

    of en bij welke instanties en tot welke bedragen voorts subsidies, sponsorgelden of andere bijdragen worden aangevraagd, en welke inmiddels zijn verleend,

  • c.

    tot welk bedrag men een beroep doet op de provincie Zeeland,

  • d.

    ter zake van personeelskosten het aan de activiteit toe te rekenen aantal uren per personeelslid, en

  • e.

    of de aanvrager van de subsidie wel of geen betaalde BTW kan terugvorderen of op enigerlei wijze kan terugontvangen.

§ 1.5 De beslissing op de aanvraag voor de subsidie

Artikel 1.5.1

Gedeputeerde staten betrekken bij de beoordeling van de aanvraag voor de subsidie de met de instelling in het verleden opgedane ervaringen met betrekking tot de naleving van de subsidieverplichtingen.

Artikel 1.5.2

  • 1.

    Gedeputeerde staten beslissen op de aanvraag voor de subsidie binnen acht weken na ontvangst van de volledige aanvraag.

  • 2.

    Als de aanvraag voor de subsidie in verband met staatsteun aan de Europese Unie wordt voorgelegd, beschikken gedeputeerde staten daarop binnen acht weken na de beslissing van de Europese Unie.

Artikel 1.5.3

  • 1.

    Indien voor dezelfde activiteit een subsidie door het Rijk of de Europese Unie is verstrekt, dan sluit de provincie aan bij de voorwaarden, verplichtingen en de wijze van vaststelling van de hogere overheid.

  • 2.

    Indien voor dezelfde activiteit een hogere subsidie is verstrekt dan de subsidie van de provincie Zeeland door een andere dan in het eerste lid genoemde overheid kunnen gedeputeerde staten bepalen aan te sluiten bij de voorwaarden, verplichtingen en de wijze van bevoorschotting en vaststelling van de andere subsidieverstrekker.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen van het bepaalde in het eerste lid afwijken, indien:

    • a.

      de provincie een hogere subsidie verstrekt dan de subsidie van het Rijk of de subsidie van de Europese Unie; of

    • b.

      de provinciale subsidie wordt toegekend conform paragraaf 1.7: Arrangement 1 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013.

Artikel 1.5.4

Indien een subsidie wordt verstrekt aan een overheidsinstelling in het kader van een specifieke uitkering waarop de beginselen van Single information, Single audit van de artikelen 17a en 17b van de Financiële verhoudingswet van toepassing zijn, dan zijn verplichtingen en voorwaarden betreffende de subsidieverstrekking zoals bepaald in de artikelen 17a en 17b van de Financiële verhoudingswet van toepassing.

§ 1.6 Verplichtingen

Artikel 1.6.1

De instelling besteedt de subsidie niet in strijd met op haar rustende wettelijke verplichtingen.

Artikel 1.6.2

De instelling stelt gedeputeerde staten onverwijld schriftelijk in kennis zodra aannemelijk is dat:

  • a.

    de activiteit of de prestatieafspraak waarvoor subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zal worden verricht; of

  • b.

    niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden voorwaarden en verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 1.6.3

Activa aangeschaft met een subsidie van de provincie Zeeland dient:

  • a.

    de gehele economische gebruiksduur beschikbaar te zijn voor het doel waarvoor deze is aangeschaft indien deze een economische gebruiksduur heeft van minder dan vijf jaar;

  • b.

    gedurende vijf jaar na vaststelling van de subsidie beschikbaar te zijn voor het doel waarvoor deze is aangeschaft indien deze een economische gebruiksduur heeft van meer dan vijf jaar.

Artikel 1.6.4

Bij de subsidieverlening kunnen gedeputeerde staten de instelling ook andere verplichtingen tot verwezenlijking van het doel van de subsidie opleggen dan die bedoeld in artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.6.5

Als een subsidie is aangemerkt als toelaatbare staatssteun, voldoet de instelling aan de daaraan door de Europese Unie gestelde verplichtingen.

Artikel 1.6.6

  • 1.

    Aan een subsidie verbinden gedeputeerde staten de verplichting dat de instelling in zijn bekendmakingen of publiciteitsuitingen de provincie als subsidieverstrekker vermeldt.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen gelet op de hoogte van het subsidiebedrag of de aard van de activiteit besluiten dat het eerste lid niet van toepassing is op de subsidieverstrekking.

  • 3.

    Indien niet of niet volledig is voldaan aan de in het eerste lid bedoelde verplichting, kan het uiteindelijke subsidiebedrag ten hoogste worden verlaagd met vijf procent, met een maximum van € 5.000.

§ 1.7 Arrangement 1

Artikel 1.7.1

Op het verstrekken van subsidie tot en met € 10.000 zijn de regels van arrangement 1 van toepassing zoals opgenomen in deze paragraaf.

Artikel 1.7.2

Het verstrekken van een subsidie waarop arrangement 1 van toepassing is, vindt plaats in de vorm van een vast bedrag per te realiseren prestatieafspraak.

Artikel 1.7.3

Bij een subsidie waarop arrangement 1 van toepassing is verlenen gedeputeerde staten een voorschot van honderd procent van de maximale subsidie.

Artikel 1.7.4

  • 1.

    Op basis van een steekproef besluiten gedeputeerde staten of de instelling wel of niet een aanvraag tot vaststelling moet indienen en stellen de instelling binnen tweeëntwintig weken na afloop van de gesubsidieerde activiteit op de hoogte van dit besluit.

  • 2.

    Indien de instelling geen aanvraag tot vaststelling hoeft in te dienen, stellen gedeputeerde staten de subsidie binnen tweeëntwintig weken na afloop van de gesubsidieerde activiteit ambtshalve vast.

Artikel 1.7.5

  • 1.

    Uiterlijk vier weken na ontvangst van het in artikel 1.7.4 eerste lid bedoelde besluit dient de instelling de aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

  • 2.

    Indien de aanvraag tot vaststelling niet voor het in het eerste lid genoemde tijdstip is ontvangen, kunnen gedeputeerde staten acht weken na een éénmalig rappel overgaan tot ambtshalve vaststelling.

Artikel 1.7.6

De aanvraag tot vaststelling bevat het prestatiebewijs over de gerealiseerde prestatieafspraak en de overige in de beschikking tot subsidieverlening vermelde bescheiden.

Artikel 1.7.7

Gedeputeerde staten stellen binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling de subsidie vast.

Artikel 1.7.8

De instelling is verplicht aan gedeputeerde staten of aan de door hen daartoe aangewezen ambtenaar alle gewenste inlichtingen te verstrekken, voor zover dit naar het onderdeel van gedeputeerde staten nodig is in verband met de subsidievaststelling.

Artikel 1.7.9

  • 1.

    De subsidie wordt vastgesteld naar evenredigheid van de werkelijk gerealiseerde, uit het prestatiebewijs blijkende, prestatieafspraken.

  • 2.

    Verlagingspercentages worden berekend over het verleende subsidiebedrag en zullen, evenals verlagingsbedragen, in mindering worden gebracht op het bedrag waarop de vaststelling van de subsidie ingevolge het eerste lid wordt berekend.

§ 1.8 Arrangement 2

Artikel 1.8.1

Op het verstrekken van subsidie hoger dan € 10.000 en tot en met € 50.000 zijn de regels van arrangement 2 van toepassing zoals opgenomen in deze paragraaf.

Artikel 1.8.2

Het verstrekken van een subsidie waarop arrangement 2 van toepassing is vindt plaats in de vorm van een vast bedrag per te realiseren prestatieafspraak.

Artikel 1.8.3

  • 1.

    Gedeputeerde staten verlenen bij een subsidie waarop arrangement 2 van toepassing is een voorschot van ten hoogste vijfenzeventig procent van de maximale subsidie.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen besluiten dat het voorschot wordt betaald in termijnen.

  • 3.

    Op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager van de subsidie kunnen gedeputeerde staten afwijken van het in het eerste lid bepaalde.

Artikel 1.8.4

  • 1.

    De instelling dient binnen twaalf weken na afloop van de activiteit waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling in.

  • 2.

    Indien de aanvraag tot vaststelling niet voor het in het eerste lid genoemde tijdstip is ontvangen, kunnen gedeputeerde staten acht weken na een éénmalig rappel overgaan tot ambtshalve vaststelling.

Artikel 1.8.5

De aanvraag tot vaststelling bevat het prestatiebewijs over de gerealiseerde prestatieafspraak en de overige in de beschikking tot subsidieverlening vermelde bescheiden.

Artikel 1.8.6

Gedeputeerde staten stellen binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling de subsidie vast.

Artikel 1.8.7

De instelling is verplicht aan gedeputeerde staten of aan de door hen daartoe aangewezen ambtenaar alle gewenste inlichtingen te verstrekken, voor zover dit naar het oordeel van gedeputeerde staten nodig is in verband met de subsidievaststelling.

Artikel 1.8.8

  • 1.

    De subsidie wordt vastgesteld naar evenredigheid van de werkelijk, uit het prestatiebewijs blijkende, gerealiseerde prestatieafspraak.

  • 2.

    Verlagingspercentages worden berekend over het verleende subsidiebedrag en zullen, evenals verlagingbedragen, in mindering worden gebracht op het bedrag waarop de vaststelling van de subsidie ingevolge het eerste lid wordt berekend.

Artikel 1.8.9

Gedeputeerde staten kunnen in individuele gevallen, op basis van een risicoafweging, besluiten om op een subsidie hoger dan € 10.000 en tot en met € 50.000 arrangement 1 toe te passen.

§ 1.9 Arrangement 3

Artikel 1.9.1

Op het verstrekken van subsidie hoger dan € 50.000 zijn de regels van arrangement 3 van toepassing zoals opgenomen in deze paragraaf.

Artikel 1.9.2

Het verstrekken van een subsidie waarop arrangement 3 van toepassing is vindt plaats op basis van een vast bedrag per te realiseren prestatieafspraak en een percentage van de door gedeputeerde staten subsidiabel geachte kosten.

Artikel 1.9.3

  • 1.

    Gedeputeerde staten verlenen bij een subsidie waarop arrangement 3 van toepassing is een voorschot van ten hoogste vijfenzeventig procent van de maximale subsidie.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen besluiten dat het voorschot wordt betaald in termijnen.

  • 3.

    Op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager van de subsidie kunnen gedeputeerde staten afwijken van het in het eerste lid bepaalde.

Artikel 1.9.4

  • 1.

    De instelling dient uiterlijk twaalf weken na afloop van de activiteit waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling in.

  • 2.

    In geval de instelling een financiële verantwoording indient zoals bedoeld in artikel 1.9.5, tweede lid, dient de instelling uiterlijk twaalf weken na vaststelling van de jaarrekening een aanvraag tot vaststelling in.

  • 3.

    Indien de aanvraag tot vaststelling niet voor het in het eerste lid en tweede lid genoemde tijdstip is ontvangen, kunnen gedeputeerde staten acht weken na een éénmalig rappel overgaan tot ambtshalve vaststelling.

Artikel 1.9.5

  • 1.

    De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • a.

      het prestatiebewijs over de gerealiseerde prestatieafspraak,

    • b.

      de overige in de beschikking tot subsidieverlening vermelde bescheiden, en

    • c.

      een financiële verantwoording voorzien van een controleverklaring van de accountant.

  • 2.

    De financiële verantwoording zoals bedoeld in het eerste lid onder c kan onderdeel uitmaken van de vastgestelde jaarrekening van de instelling en hiervan worden gedeputeerde staten tijdig in kennis gesteld.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen in individuele gevallen uit economisch-rationele overwegingen afzien van de vereiste controleverklaring van de accountant en bepalen dat de vaststelling kan geschieden aan de hand van een beoordelingsverklaring dan wel bewijsstukken zoals kopieën van facturen en betalingsbewijzen van de gesubsidieerde kosten.

Artikel 1.9.6

Gedeputeerde staten stellen binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling de subsidie vast.

Artikel 1.9.7

De accountant voert zijn controle uit mede overeenkomstig het in Bijlage A bij dit besluit opgenomen controleprotocol.

Artikel 1.9.8

  • 1.

    De financiële administratie van een instelling ten behoeve van de verantwoording van de subsidie dient op een inzichtelijke wijze te worden gevoerd.

  • 2.

    De instelling is verplicht aan gedeputeerde staten of aan de door hen daartoe aangewezen ambtenaren of accountant inzage te verlenen in de administratie en alle gewenste inlichtingen te verstrekken, voor zover dit naar het oordeel van gedeputeerde staten nodig is in verband met de subsidievaststelling.

  • 3.

    In aanvulling op het in het tweede lid bepaalde kan de externe accountant van de provincie op verzoek van gedeputeerde staten bij de accountant van de gesubsidieerde instelling een accountantsreview instellen.

Artikel 1.9.9

  • 1.

    De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de ingediende verantwoording, waarbij:

    • a.

      het maximale te ontvangen subsidiebedrag wordt bepaald aan de hand van de werkelijk gerealiseerde uit het prestatiebewijs blijkende prestatieafspraken, en

    • b.

      waarbij de werkelijke subsidie niet meer kan bedragen dan het in de beschikking tot subsidieverlening genoemde percentage van de totale werkelijk gemaakte subsidiabel geachte kosten.

  • 2.

    Extra opbrengsten op de activiteit ten opzichte van de begroting bij de aanvraag van de subsidie worden in mindering gebracht op de totale werkelijk gemaakte subsidiabele geachte kosten.

  • 3.

    Verlagingspercentages worden berekend over het verleende subsidiebedrag en zullen, evenals verlagingbedragen, in mindering worden gebracht op het bedrag waarop de vaststelling van de subsidie ingevolge het eerste en tweede lid wordt berekend.

Artikel 1.9.10

Gedeputeerde staten kunnen in individuele gevallen, op basis van een risicoafweging, besluiten om op een subsidie hoger dan € 50.000 arrangement 2 toe te passen.

§ 1.10 Overige bepalingen

Artikel 1.10.1

  • 1.

    Indien na vaststelling van de subsidie blijkt dat de in artikel 1.6.3 genoemde activa is vervreemd en aldus de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de op basis van genoemd artikel aan de subsidie verbonden verplichting, kunnen gedeputeerde staten de beschikking tot subsidievaststelling ten nadele van de ontvanger wijzigen of intrekken.

  • 2.

    Indien de Europese Unie dat in verband met ontoelaatbare staatsteun vordert, wijzigen of trekken gedeputeerde staten de beschikking tot subsidieverlening of subsidievaststelling in.

Hoofdstuk 2 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van integrale kosten subsidie

§ 2.1 Weigeringsgronden

Artikel 2.1.1

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 komt een instelling slechts in aanmerking voor een integrale kosten subsidie indien:

    • a.

      wordt voldaan aan de maatstaven zoals gesteld in de subsidienota "resultaat met subsidie", en

    • b.

      de instelling is opgenomen in een door gedeputeerde staten samengestelde lijst.

  • 2.

    De in het eerste lid onder b genoemde lijst met instellingen die in aanmerking komen voor een integrale kosten subsidie stellen gedeputeerde staten vast op basis van de subsidienota "resultaat met subsidie" en overig provinciaal beleid.

  • 3.

    Gedeputeerde staten publiceren de lijst met instellingen en een eventuele wijziging hiervan in het provinciaal blad.

§ 2.2 Subsidiabele kosten en subsidiabele periode

Artikel 2.2.1

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1.3.1 eerste lid geldt ten aanzien van het verstrekken van een integrale kosten subsidie dat:

    • a.

      de kosten die direct en indirect zijn toe te rekenen aan de te subsidiëren activiteit, subsidiabel zijn,

    • b.

      de kosten op een realistische en transparante wijze worden toegerekend aan de te subsidiëren activiteit,

    • c.

      de toevoeging aan een voorziening gerekend wordt tot de subsidiabele kosten, en

    • d.

      de toevoeging aan een reserve niet gerekend wordt tot de subsidiabele kosten.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvraag van de subsidie, op gemotiveerd verzoek van de aanvrager, besluiten dat de toevoeging aan een reserve wordt beschouwd als subsidiabele kosten.

  • 3.

    Artikel 1.3.1 tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.2.2

Artikel 1.3.2 is niet van toepassing op een integrale kosten subsidie.

Artikel 2.2.3

Een integrale kosten subsidie wordt verstrekt voor een periode van maximaal het boekjaar van de instelling.

§ 2.3 De aanvraag voor de subsidie

Artikel 2.3.1

  • 1.

    Een aanvraag voor integrale kosten subsidie wordt ingediend tenminste acht weken voor aanvang van het boekjaar van de instelling.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen in een individueel geval besluiten af te wijken van de in het eerste lid genoemde termijn.

Artikel 2.3.2

  • 1.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.4.2 eerste lid bevat de aanvraag voor subsidie ten minste:

    • a.

      een toelichting op de toerekening van de kosten en opbrengsten aan de te subsidiëren activiteiten, en

    • b.

      de meest recente jaarrekening van de instelling voorzien van een controleverklaring van een accountant.

  • 2.

    Artikel 1.4.2 tweede lid is van overeenkomstige toepassing op een integrale kosten subsidie.

Artikel 2.3.3

In afwijking van het bepaalde in artikel 1.4.3. vermeldt de begroting als bedoeld in artikel 1.4.2 eerste lid onder f, bij een aanvraag voor een integrale kosten subsidie voor het boekjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd:

  • a.

    alle kosten en opbrengsten van de instelling,

  • b.

    een overzicht van de kosten en opbrengsten per te subsidiëren activiteit,

  • c.

    tot welk bedrag men een beroep doet op de provincie Zeeland, en

  • d.

    of de aanvrager van de subsidie wel of geen betaalde BTW kan terugvorderen of op enigerlei wijze kan terugontvangen.

§ 2.4 De beslissing op de aanvraag

Artikel 2.4.1

  • 1.

    De artikelen 1.5.1 en 1.5.2 zijn van overeenkomstige toepassing op een integrale kosten subsidie.

  • 2.

    De artikelen 1.5.3 en 1.5.4 zijn niet van toepassing op een integrale kosten subsidie.

Artikel 2.4.2

  • 1.

    Bij de beoordeling van de aanvraag voor een integrale kosten subsidie wordt de financiële positie van de instelling betrokken.

  • 2.

    Indien de financiële positie van de instelling zo gunstig is dat de instelling over voldoende vrij besteedbare financiële middelen beschikt om activiteiten zelf te realiseren, kunnen gedeputeerde staten besluiten een lagere integrale kosten subsidie te verstrekken dan aangevraagd.

§ 2.5 Verplichtingen

Artikel 2.5.1

Op een integrale kosten subsidie zijn de artikelen 1.6.1 tot en met 1.6.6 van overeenkomstige toepassing.

§ 2.6 Arrangement 3

Artikel 2.6.1

  • 1.

    Ter vervanging van paragraaf 1.9 zijn op een integrale kosten subsidie de regels van arrangement 3 (verstrekken van subsidies hoger dan € 50.000,--) van toepassing, zoals opgenomen in de paragrafen 2.6 tot en met 2.9. Paragrafen 1.7 (arrangement 1) en 1.8 (arrangement 2) zijn niet van toepassing op een integrale kosten subsidie.

  • 2.

    Artikel 1.9.2 is van overeenkomstige toepassing op een integrale kosten subsidie.

§ 2.7 Voorschotten

Artikel 2.7.1

  • 1.

    Gedeputeerde staten verstrekken op een integrale kosten subsidie een voorschot van ten hoogste honderd procent van de maximale subsidie.

  • 2.

    Het voorschot op een integrale kosten subsidie zoals bedoeld in het eerste lid wordt in termijnen uitbetaald.

§ 2.8 Aanvraag tot vaststelling

Artikel 2.8.1

  • 1.

    Bij een integrale kosten subsidie dient de instelling binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een aanvraag tot vaststelling in.

  • 2.

    Indien de aanvraag tot vaststelling niet voor het in het eerste lid genoemde tijdstip is ontvangen, kunnen gedeputeerde staten acht weken na een éénmalig rappel overgaan tot ambtshalve vaststelling.

Artikel 2.8.2

De aanvraag tot vaststelling voor een integrale kosten subsidie bevat:

  • a.

    de in de beschikking tot subsidieverlening genoemde prestatiebewijzen,

  • b.

    de overige in de beschikking tot subsidieverlening vermelde bescheiden,

  • c.

    het jaarverslag over het boekjaar,

  • d.

    een verantwoording over de werkelijke kosten en opbrengsten van de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen activiteiten als onderdeel van de jaarrekening, en

  • e.

    de jaarrekening over het boekjaar van de instelling voorzien van een controleverklaring van de accountant.

§ 2.9 Vaststelling

Artikel 2.9.1

  • 1.

    De artikelen 1.9.6 tot en met 1.9.9 zijn van overeenkomstige toepassing op een integrale kosten subsidie.

  • 2.

    Artikel 1.9.10 is niet van toepassing op een integrale kosten subsidie.

§ 2.10 Overige bepalingen

Artikel 2.10.1

Artikel 1.10.1 is van overeenkomstige toepassing op een integrale kosten subsidie.

Hoofdstuk 3 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor verkeersveiligheid

§ 3.1 Algemeen

Artikel 3.1.1

Subsidie kan worden verleend voor activiteiten ter bevordering van de verkeersveiligheid in Zeeland, passend bij het vigerend Beleidsplan verkeersveiligheid.

Artikel 3.1.2

  • 1.

    De artikelen 1.2.1, eerste lid, en 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel a en b zijn van toepassing op een subsidie voor verkeersveiligheid.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel c wordt een subsidie voor verkeersveiligheid niet verstrekt indien de te verstrekken subsidie minder bedraagt dan € 100.

Artikel 3.1.3

De artikelen 1.3.1 tot en met 1.10.1 zijn van toepassing op een subsidie voor verkeersveiligheid.

Artikel 3.1.4

Voor de beoordeling van de aanvraag voor de subsidie voor verkeersveiligheid wordt advies gevraagd aan het Regionaal Orgaan Verkeersveiligheid Zeeland.

§ 3.2 Zeeuws Verkeersveiligheidslabel

Artikel 3.2.1

Subsidie kan worden verleend voor het behalen van het Zeeuws Verkeersveiligheidslabel.

Artikel 3.2.2

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.2.1, eerste lid, wordt een subsidie voor het behalen van het Zeeuws Verkeersveiligheidslabel slechts verstrekt aan een basisschool.

  • 2.

    Artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel a en c, zijn niet van toepassing op een subsidie voor het behalen van het Zeeuws Verkeersveiligheidslabel.

  • 3.

    Artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel b is van toepassing op een subsidie voor het behalen van het Zeeuws Verkeersveiligheidslabel.

Artikel 3.2.3

  • 1.

    Een subsidie voor het behalen van het Zeeuws Verkeersveiligheidslabel bedraagt € 250 per behaald label.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.4.1, eerste lid, wordt een subsidie voor het behalen van het Zeeuws Verkeersveiligheidslabel aangevraagd na ontvangst van het Zeeuws Verkeersveiligheidslabel-certificaat.

Artikel 3.2.4

In afwijking van artikel 1.4.2, eerste lid, bevat de aanvraag voor een subsidie voor het behalen van het Zeeuws Verkeersveiligheidslabel het Zeeuws Verkeersveiligheidslabel-certificaat.

Artikel 3.2.5

Een subsidie voor het behalen van het Zeeuws Verkeersveiligheidslabel wordt verstrekt na afloop van de activiteit, door middel van een beschikking tot vaststelling.

Artikel 3.2.6

  • 1.

    De artikelen 1.3.1, 1.3.2, 1.4.1 tweede lid, 1.4.2 tweede lid, 1.4.3, 1.5.3, 1.5.4, 1.6.1 tot en met 1.6.6, 1.7.1, 1.7.3, 1.7.4, 1.7.5, 1.7.6, 1.7.7, 1.7.9 en 1.8.1 tot en met 1.10.1, eerste lid, zijn niet van toepassing op een subsidie voor het behalen van het Zeeuws Verkeersveiligheidslabel.

  • 2.

    De artikelen 1.5.1, 1.5.2, , 1.7.2, 1.7.8 en 1.10.1, tweede lid, zijn van toepassing op een subsidie voor het behalen van het Zeeuws Verkeersveiligheidslabel.

Hoofdstuk 4 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor het doen draaien van molens

Artikel 4.1

Subsidie kan worden verleend voor het doen draaien van een windmolen, die in het register van beschermde rijksmonumenten is opgenomen als molen in de categorie Industrie- en poldermolen.

Artikel 4.2

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.2.1, eerste lid, wordt een subsidie voor het doen draaien van een windmolen verleend aan de eigenaar van de molen, ook indien dit een natuurlijk persoon betreft.

  • 2.

    Een subsidie voor het doen draaien van een windmolen wordt niet verleend aan een gemeente.

  • 3.

    Artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder a en c is niet van toepassing op een subsidie voor het doen draaien van een windmolen.

  • 4.

    Artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder b is van overeenkomstige toepassing op een subsidie voor het doen draaien van een windmolen.

Artikel 4.3

  • 1.

    In afwijking van de artikelen 1.3.1, 1.3.2 en 1.7.9 wordt een subsidie voor het doen draaien van een windmolen berekend op basis van het aantal omwentelingen van de bovenas tussen de voorlaatste tellerstand en de tellerstand op het moment van aanvraag geregistreerd door een goedgekeurde, functionerende telmachine, waarvan de verzegeling niet is verbroken.

  • 2.

    De subsidie voor het doen draaien van een windmolen bedraagt per jaar:

    • a.

      bij duizend tot zestigduizend geregistreerde omwentelingen: € 100; of

    • b.

      bij zestigduizend of meer geregistreerde omwentelingen: € 0,50 per 300 omwentelingen tot een maximum van € 2.000.

Artikel 4.4

In afwijking van artikel 1.4.1 wordt de aanvraag voor de subsidie voor het doen draaien van een windmolen ingediend voor 1 februari na afloop van de periode waarin de omwentelingen zijn gemaakt.

Artikel 4.5

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.4.2 eerste lid bevat de aanvraag voor de subsidie voor het doen draaien van een windmolen:

    • a.

      het aanvraagformulier voor het doen draaien van een windmolen;

    • b.

      naam en locatie van de molen;

    • c.

      naam, adres en rekeningnummer van de aanvrager;

    • d.

      de datum en hoogte van de voorlaatste tellerstand en de datum van de hoogte van de tellerstand op het moment van de aanvraag, en

    • e.

      een foto waarop de tellerstand op het moment van de aanvraag duidelijk afleesbaar is.

  • 2.

    Artikel 1.4.2 tweede lid is van overeenkomstige toepassing op een subsidie voor het doen draaien van een windmolen.

Artikel 4.6

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.7.2 wordt een subsidie voor het doen draaien van een windmolen verstrekt na afloop van de activiteit, door middel van een beschikking tot vaststelling.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.7.3 vindt de betaling van de gehele subsidie voor het doen draaien van een windmolen in één bedrag plaats.

Artikel 4.7

  • 1.

    De artikelen 1.4.3, 1.5.3, 1.5.4, 1.6.3, 1.6.6, 1.7.1, 1.7.4, 1.7.5, 1.7.6, 1.7.7 en 1.8.1 tot en met 1.10.1 eerste lid zijn niet van toepassing op een subsidie voor het doen draaien van een windmolen.

  • 2.

    De artikelen 1.5.1, 1.5.2, 1.6.1, 1.6.2, 1.6.4, 1.6.5, 1.7.8 en 1.10.1 tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een subsidie voor het doen draaien van een windmolen.

Hoofdstuk 5 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor restauratie rijksmonumenten

§ 5.1 Begripsbepalingen

Artikel 5.1.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    rijksmonument: een zich in de provincie Zeeland bevindend rijksmonument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

  • b.

    restauratie: het verrichten van die werkzaamheden, de normale instandhouding te boven gaand, die voor het herstel van een rijksmonument noodzakelijk zijn;

  • c.

    herbestemming: het geven van een nieuwe functie aan een rijksmonument of het herstellen van de functie die het rijksmonument had voor een periode van leegstand;

  • d.

    Sim: Subsidieregeling instandhouding monumenten;

  • e.

    restauratieplan: een plan bestaande uit:

    • een adequaat overzicht van aard en omvang van de werkzaamheden en beschrijving van de daarmee beoogde resultaten in de vorm van een bestek inclusief tekeningen van de huidige en nieuwe situatie, gecombineerd met een projectplan voor de bestemming of herbestemming;

    • actuele overzichts- en detailfoto’s die een duidelijke indruk geven van het rijksmonument en zijn gebreken; en

    • een begroting van de restauratiewerkzaamheden gespecificeerd in hoeveelheden, manuren, materialen, stelposten en onderaannemers en niet ouder dan 2 jaar;

  • f.

    deskundig restauratiebedrijf: een bedrijf dat de restauratiewerkzaamheden uitvoert volgens de in de beroepsgroep geldende kwaliteitsrichtlijnen en normen, voor zover deze zijn vastgesteld door het College van Deskundigen Restauratiekwaliteit van de Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg.

§ 5.2 Subsidieverlening

Artikel 5.2.1

Subsidie kan worden verleend voor de restauratie van een rijksmonument indien het rijksmonument vóór het einde van de openstellingsperiode, bedoeld in artikel 5.5.1, door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het rijksmonument is gelegen bij gedeputeerde staten is voorgedragen voor restauratie.

Artikel 5.2.2

  • 1.

    Subsidie wordt verleend aan de eigenaar van het rijksmonument.

  • 2.

    Subsidie kan worden verleend aan een natuurlijke persoon.

Artikel 5.2.3

Een subsidie voor de restauratie van een rijksmonument bedraagt maximaal zeventig procent van de subsidiabele kosten met een maximum van € 750.000,-.

§ 5.3 Weigeringsgronden

Artikel 5.3.1

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel a, wordt subsidie niet verstrekt indien met de activiteiten, waarvoor subsidie wordt aangevraagd, is aangevangen voordat de subsidie is verleend.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid, wordt subsidie niet verstrekt:

    • a.

      indien niet schriftelijk wordt aangetoond dat:

      • 1°.

        een aanvullend geldbedrag boven het maximaal door het Nationaal Restauratiefonds te financieren leningsbedrag noodzakelijk is om te voorzien in de totale financieringsbehoefte van de restauratie; of

      • 2°.

        financiering van de restauratie door het Nationaal Restauratiefonds niet mogelijk is;

    • b.

      voor restauratie van:

      • 1°.

        een woonhuis als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel j, van de Sim, tenzij het een aanvraag betreft van een professionele organisatie voor monumentenbehoud, gemeente, waterschap of openbaar lichaam dat is ingesteld met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

      • 2°.

        een groen monument als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel b, van de Sim; of

      • 3°.

        een archeologisch monument als bedoeld in art 1.1 van de Erfgoedwet;

    • c.

      indien naar het oordeel van gedeputeerde staten het reguliere onderhoud van het rijksmonument niet voor zes jaar na realisatie van de restauratie waarvoor subsidie wordt aangevraagd voldoende is gewaarborgd.

  • 3.

    Het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onderdeel a, is niet van toepassing wanneer de subsidie wordt aangevraagd door een overheid.

  • 4.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel c, wordt subsidie niet verstrekt indien de te verstrekken subsidie minder bedraagt dan € 100.000,-, behoudens het geval een aanvullend geldbedrag boven het maximaal door het Nationaal Restauratiefonds te financieren leningsbedrag noodzakelijk is om te voorzien in de totale financieringsbehoefte van de restauratie, in welk geval subsidie niet wordt verstrekt indien de te verstrekken subsidie € 50.000,- of minder bedraagt.

§ 5.4 Subsidiabele kosten

Artikel 5.4.1

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.3.1 en artikel 1.3.2 zijn subsidiabel de kosten van werkzaamheden, maatregelen en voorzieningen die als zodanig zijn aangemerkt in de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten die als bijlage bij de Sim is opgenomen.

  • 2.

    Indien voor de instandhouding van het rijksmonument een subsidie in het kader van de Sim is verstrekt, komen de in de beschikking tot subsidieverstrekking subsidiabel geachte kosten niet in aanmerking voor subsidie op basis van dit hoofdstuk.

§ 5.5 De aanvraag voor de subsidie

Artikel 5.5.1

Een subsidie voor restauratie rijksmonumenten kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het indienen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

Artikel 5.5.2

In aanvulling op artikel 1.4.2, eerste lid, bevat de aanvraag voor een subsidie voor restauratie rijksmonumenten:

  • a.

    een volledig ingevuld aanvraagformulier subsidie restauratie rijksmonumenten Provincie Zeeland;

  • b.

    een restauratieplan voor het rijksmonument;

  • c.

    een sluitende begroting inclusief dekkingsplan, voorzien van stukken waaruit de toezegging van geldelijke bijdragen door derden aan de restauratie blijkt;

  • d.

    een kopie van de (gedeeltelijke) toekenning dan wel de afwijzing door het Nationaal Restauratiefonds inzake de financieringsaanvraag

  • e.

    een niet meer dan twee jaar oud inspectierapport dat de technische of fysieke staat van het rijksmonument beschrijft en dat is opgesteld door een ter zake deskundige en onafhankelijke persoon of instantie, zoals de Monumentenwacht Zeeland;

  • f.

    een exploitatieplan waaruit tevens blijkt dat het reguliere onderhoud voor zes jaar na afronding van de restauratie is gewaarborgd;

  • g.

    indien rijkssubsidie is ontvangen of is aangevraagd in het kader van de Sim, een kopie van de subsidiebeschikking dan wel de ontvangstbevestiging van de subsidieaanvraag;

  • h.

    een door een erkend bureau opgestelde bouwhistorische verkenning, voor zover sprake is van herbestemming of herstel van de oorspronkelijke bestemming na leegstand, uitgevoerd conform de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek van de Rijksdiensten voor het Cultureel Erfgoed, 2009;

  • i.

    een lijst van minimaal drie deskundige restauratiebedrijven die worden uitgenodigd om een offerte uit te brengen voor de uitvoering van het restauratieplan;

  • j.

    een bewijs waaruit blijkt hoeveel leerling werkplekken ten behoeve van de opleiding van vakmensen in de restauratie worden gecreëerd;

  • k.

    een toelichting op de openbare toegankelijkheid waarin wordt aangegeven hoe vaak het rijksmonument is opengesteld voor het publiek.

Artikel 5.5.3

Een onvolledige aanvraag voor een subsidie voor restauratie rijksmonumenten kan na het einde van de openstellingsperiode, bedoeld in artikel 5.5.1, alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.

§ 5.6 Subsidieplafond en wegingsfactoren

Artikel 5.6.1

Gedeputeerde staten stellen voor de openstellingsperiode, bedoeld in artikel 5.5.1, een subsidieplafond vast.

Artikel 5.6.2

  • 1.

    Indien de subsidieaanvragen die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, maken gedeputeerde staten voor het bepalen van de volgorde van behandeling een rangschikking van de aanvragen door middel van het toekennen van punten op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de uniciteit van het rijksmonument, maximaal 25 punten;

    • b.

      de bouwkundige urgentie, maximaal 30 punten;

    • c.

      de herbestemming of herstel van de oorspronkelijke bestemming na leegstand, maximaal 10 punten;

    • d.

      de mate waarin het rijksmonument aantoonbaar toegankelijk is voor het publiek, maximaal 10 punten;

    • e.

      indien de aanvraag bijdraagt aan prioritaire provinciale beleidsdoelstellingen, namelijk instandhouding van kerkgebouwen, agrarisch erfgoed en industrieel erfgoed: 5 punten.

  • 2.

    Gedeputeerde staten rangschikken de aanvragen op volgorde van het aantal toegekende punten.

  • 3.

    Gedeputeerde staten verdelen het bedrag van het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking.

  • 4.

    Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt subsidie verleend aan de aanvraag met het hoogste aantal punten behaald op basis van het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 5.

    In het geval een subsidie niet volledig verleend kan worden als gevolg van het bereiken van het subsidieplafond, vindt verlening plaats ter hoogte van het nog beschikbare bedrag.

  • 6.

    Indien naar het oordeel van gedeputeerde staten niet aannemelijk is dat de subsidieaanvrager na gedeeltelijke verlening van de subsidie de activiteiten uit zal voeren, zijn gedeputeerde staten bevoegd de subsidie te weigeren en de subsidie aan de eerstvolgende in de rangschikking te verlenen.

§ 5.7 De beslissing op de aanvraag voor de subsidie

Artikel 5.7.1

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.5.2, eerste lid, beslissen gedeputeerde staten op de aanvraag voor de subsidie binnen zestien weken na afloop van de openstellingsperiode, bedoeld in artikel 5.5.1.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslistermijn eenmalig met maximaal vier weken verlengen.

Artikel 5.7.2

Voor de beoordeling van de aanvraag kan advies worden gevraagd aan een extern deskundige.

§ 5.8 Verplichtingen

Artikel 5.8.1

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in § 1.6 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

    • a.

      voor de duur van de werkzaamheden waarvoor de subsidie is verleend, wordt een casco-all-risk verzekering afgesloten;

    • b.

      de restauratiewerkzaamheden worden uitgevoerd volgens de in de beroepsgroep geldende normen, voor zover deze zijn vastgesteld door het College van Deskundigen Restauratiekwaliteit van de Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg;

    • c.

      na afloop van de werkzaamheden waarvoor de subsidie is verleend, wordt het betreffende rijksmonument minimaal zes jaar bewaard en onderhouden in de staat waarin het door de werkzaamheden, waarvoor de subsidie is verleend, is gebracht;

    • d.

      de werkzaamheden waarvoor de subsidie is verleend, worden binnen tien maanden na afloop van de openstellingsperiode gestart;

    • e.

      de werkzaamheden waarvoor de subsidie is verleend, worden binnen 36 maanden na afloop van de openstellingsperiode afgerond;

  • 2.

    Op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager, kunnen gedeputeerde staten afwijken van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder d en e.

Hoofdstuk 6 Vervallen

Hoofdstuk 7 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland

Artikel 7.1

Subsidie kan worden verleend voor MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland met toepassing van de als supplement bij dit besluit opgenomen Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025.

Artikel 7.2

De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing voorzover daarvan in de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025 niet wordt afgeweken.

Hoofdstuk 7 Supplement Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025

Onderwerp

Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincies Limburg, Noord-Brabant en Zeeland van 9 maart 2021, houdende regels omtrent subsidieverstrekking ten behoeve van MKB-ondernemingen door de Zuidelijke provincies van Nederland (Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025)  

Gedeputeerde Staten van Zeeland,

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

Gedeputeerde Staten van Limburg,

Gelet op artikel 8 van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2013;

Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

Gelet op artikel 5 van de Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2017 e.v.;

Overwegende dat de 12 Nederlandse provincies, in landsdelig verband, op 11 november 2019 een Kennis- en Innovatieconvenant 2020-2023 hebben ondertekend tezamen met het Rijk, publiekrechtelijke wetenschappelijke organisaties en kennisinstellingen en Topsectoren waarin afspraken zijn gemaakt om de focus te leggen op de vier maatschappelijke thema’s van het missiegedreven kennis- en innovatiebeleid, de verdere ontwikkelingen van sleuteltechnologieën en het maatschappelijk verdienvermogen;

Overwegende dat het Rijk middelen beschikbaar heeft gesteld voor een aantal gestandaardiseerde MKB-instrumenten die in alle regio’s van Nederland worden uitgevoerd;

Overwegende dat beoogd wordt om op kwaliteit te sturen en hiertoe subsidieverstrekking op landsdelig niveau voor de drie Zuidelijke Provincies samen noodzakelijk is en dit een voorzetting is van de werkwijze in de afgelopen jaren;

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

§ 1 Haalbaarheidsproject

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder 86, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Zeeland, Noord-Brabant of Limburg;

haalbaarheidsproject: project dat geheel of grotendeels bestaat uit haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 2, onder 87, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onder 85, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

innovatief product: technologisch nieuw product of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaand product;

innovatief productieproces: technologisch nieuw productieproces of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaand productieproces;

innovatieve dienst: technologisch nieuwe dienst of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaande dienst;

KIA’s: kennis- en innovatieagenda’s als bedoeld in bijlage 1;

MKB-onderneming: kleine en middelgrote onderneming als bedoeld in bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

project: activiteit of samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn in tijd en gericht op een specifiek eindresultaat;

projectsubsidie: subsidie in de vorm van een eenmalige aanspraak op financiële middelen, verleend voor een eenmalig project van een subsidieaanvrager, ten behoeve van de gehele of gedeeltelijke dekking van de begroting van dat project;

Provinciale Staten: Provinciale Staten van Zeeland, Noord-Brabant of Limburg;

Zuid-Nederland: grondgebied van de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg.

Artikel 1.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door MKB-ondernemingen.

Artikel 1.3 Subsidievorm

Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze paragraaf projectsubsidies in de vorm van een geldbedrag.

Artikel 1.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden verstrekt voor projecten gericht op het uitvoeren van een haalbaarheidsproject.

Artikel 1.5 Weigeringsgronden

  • Subsidie op grond van deze paragraaf wordt geweigerd indien:

    • a.

      de aangevraagde subsidie minder bedraagt dan € 2.500;

    • b.

      gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten ontplooit in strijd met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

    • c.

      reeds voor de indiening van de aanvraag begonnen is met de uitvoering van het project;

    • d.

      ten aanzien van de aanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • e.

      de subsidieaanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 2, onder 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • f.

      aan aanvrager voor dezelfde activiteiten reeds subsidie is verstrekt.

Artikel 1.6 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      aanvrager is gevestigd in Zuid-Nederland dan wel de subsidiabele activiteit komt ten goede aan Zuid-Nederland;

    • b.

      het project moet passen binnen of uitvoering geven aan een KIA zoals uitgewerkt in bijlage 1 te weten:

      • 1°.

        de KIA energietransitie en duurzaamheid;

      • 2°.

        de KIA landbouw, water en voedsel;

      • 3°.

        de KIA gezondheid en zorg;

      • 4°.

        de KIA veiligheid;

      • 5°.

        de KIA sleuteltechnologieën;

      • 6°.

        de KIA maatschappelijk verdienvermogen in combinatie met een KIA genoemd in het eerste lid, onder b onderdeel 1 tot en met 5.

    • c.

      de aanvraag betreft niet de reguliere bedrijfsvoering van de aanvrager;

    • d.

      het project bestaat voor:

      • 1°.

        tenminste 60 % van de subsidiabele kosten uit haalbaarheidsstudie;

      • 2°.

        ten hoogste 40 % van de subsidiabele kosten uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;

    • e.

      het project wordt uitgevoerd ter voorbereiding van de ontwikkeling van een innovatief product, innovatief productieproces of innovatieve dienst;

    • f.

      het te ontwikkelen innovatief product, innovatief productieproces of de innovatieve dienst waarop het project betrekking heeft, is in technische of financiële zin voldoende risicovol om het project te rechtvaardigen;

    • g.

      het project geeft voldoende en realistisch inzicht in het economisch perspectief en de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen innovatief product, innovatief productieproces of de innovatieve dienst.

  • 2.

    Aan het project ligt een projectplan ten grondslag waarin in ieder geval is opgenomen:

    • a.

      op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten uit deze regeling;

    • b.

      een begroting en sluitend financieringsplan;

    • c.

      een samenvatting van het project ten behoeve van een voor eenieder toegankelijke publicatie.

Artikel 1.7 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de kosten voor het haalbaarheidsproject voor subsidie in aanmerking.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.3.2 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 zijn ten aanzien van de berekening van de subsidiabele kosten de Nadere regels met betrekking tot uniforme berekeningswijzen uurtarieven in het kader van het verstrekken van subsidies van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Voor de toepassing van de berekeningswijze van loonkosten op basis van kosten per kostendrager voor indirecte kosten, bedraagt het opslagpercentage voor de indirecte kosten, 50%.

  • 4.

    Voor de toepassing van een forfaitair vastgesteld uurtarief bedraagt het uurtarief voor loonkosten per gewerkt uur, € 60.

  • 5.

    Het forfaitair vastgesteld uurtarief, bedoeld in het vorige lid, wordt gehanteerd voor alle direct bij de subsidiabele activiteit betrokken personen en omvat zowel directe arbeids- en loonkosten als de daaraan toegerekende indirecte kosten.

Artikel 1.8 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 11 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant, artikel 15 van de Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2017 e.v. en artikel 1.3.1, tweede lid van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten gemaakt voor de startdatum van het project;

  • b.

    kosten van gerechtelijke procedures, boetes of sancties.

Artikel 1.9 Vereisten subsidieaanvraag

  • 1.

    Een subsidieaanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde aanvraagformulier.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.4.1 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 worden subsidieaanvragen ingediend van 12 april 2022, vanaf 09.00 uur tot en met 9 september 2022, tot 17.00 uur.

Artikel 1.10 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor de periode, genoemd in artikel 1.9, vast op € 3.424.000.

Artikel 1.11 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 20.000.

Artikel 1.12 Verdeelcriteria

  • 1.

    Subsidie op grond van deze paragraaf wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2.

    Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

  • 4.

    De subsidie wordt overeenkomstig de rangschikking verdeeld over opeenvolgende aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Artikel 1.13 Beslistermijnen subsidieverlening

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.5.2, eerste lid van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 beslissen Gedeputeerde Staten op een aanvraag voor subsidie binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De termijn, genoemd in het eerste lid, kan met 12 weken worden verdaagd.

Artikel 1.14 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    De subsidieontvanger start het project uiterlijk vier maanden na verlening van de subsidie;

  • 2.

    De subsidieontvanger realiseert het project uiterlijk 12 maanden na de start van het project.

  • 3.

    Artikel 1.6.6, derde lid en artikel 1.10.1, eerste lid van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 blijven buiten toepassing.

  • 4.

    Artikel 18 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant is van overeenkomstige toepassing op subsidies verleend voor de provincie Zeeland.

Artikel 1.15 Verantwoording

De subsidieontvanger toont desgevraagd aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van een rapport van het haalbaarheidsproject.

Artikel 1.16 Betaling

De betaling van het subsidiebedrag vindt in een keer plaats.

Artikel 1.17 Vaststelling

In afwijking van paragraaf 1.7 en paragraaf 1.8 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 en op basis van artikel 20, eerste lid onder a van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant en artikel 31 van de Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2017 e.v. worden subsidies in deze paragraaf tot en met € 20.000 direct vastgesteld.

Artikel 1.18 Evaluatie

Gedeputeerde Staten zenden in 2023 en vervolgens elke twee jaar aan Provinciale Staten een verslag over de doeltreffendheid van de effecten van deze paragraaf in de praktijk.

§ 2 R&D samenwerkingsproject

Artikel 2.1 Begripsbepalingen

algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder 86, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Zeeland, Noord-Brabant of Limburg;

industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onder 85, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

innovatief product: technologisch nieuw product of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaand product;

innovatief productieproces: technologisch nieuw productieproces of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaand productieproces;

innovatieve dienst: technologisch nieuwe dienst of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaande dienst;

KIA’s: kennis- en innovatieagenda’s als bedoeld in bijlage 1;

MKB-onderneming: kleine en middelgrote onderneming als bedoeld in bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

project: activiteit of samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn in tijd en gericht op een specifiek eindresultaat;

projectsubsidie: subsidie in de vorm van een eenmalige aanspraak op financiële middelen, verleend voor een eenmalig project van een subsidieaanvrager, ten behoeve van de gehele of gedeeltelijke dekking van de begroting van dat project;

Provinciale Staten: Provinciale Staten van Zeeland, Noord-Brabant of Limburg;

Zuid-Nederland: grondgebied van de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg.

Artikel 2.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan uitsluitend worden aangevraagd door MKB-ondernemingen in een samenwerkingsverband.

Artikel 2.3 Subsidievorm

  • Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze paragraaf projectsubsidies in de vorm van een geldbedrag.

Artikel 2.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden verstrekt voor projecten gericht op het uitvoeren van een R&D-samenwerkingsproject.

Artikel 2.5 Weigeringsgronden

Subsidie op grond van deze paragraaf wordt geweigerd indien:

  • a.

    gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten ontplooit in strijd met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

  • b.

    reeds voor de indiening van de aanvraag begonnen is met de uitvoering van het project;

  • c.

    ten aanzien van aanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • d.

    de subsidieaanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 2, onder 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • e.

    aan aanvrager voor dezelfde activiteiten reeds subsidie is verstrekt.

Artikel 2.6 Vereisten

  • 1.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      aanvrager is gevestigd in Zuid-Nederland dan wel de subsidiabele activiteit komt ten goede aan Zuid-Nederland;

    • b.

      het project moet passen binnen of uitvoering geven aan een KIA zoals uitgewerkt in bijlage 1 te weten:

      • 1°.

        de KIA energietransitie en duurzaamheid;

      • 2°.

        de KIA landbouw, water en voedsel;

      • 3°.

        de KIA gezondheid en zorg;

      • 4°.

        de KIA veiligheid;

      • 5°.

        de KIA sleuteltechnologieën;

      • de KIA maatschappelijk verdienvermogen in combinatie met een KIA genoemd in het eerste lid, onder b, onderdeel 1 tot en met 5.

    • c.

      het samenwerkingsverband dient te bestaan uit ten minste twee MKB-ondernemingen;

    • d.

      het samenwerkingsverband is opgericht ten behoeve van de uitvoering van het project;

    • e.

      het samenwerkingsverband heeft geen rechtspersoonlijkheid;

    • f.

      het project draagt de instemming van alle deelnemers aan het samenwerkingsverband;

    • g.

      deelnemers aan het samenwerkingsverband zijn niet anderszins met elkaar verbonden dan in het samenwerkingsverband;

    • h.

      geen van de deelnemers aan het samenwerkingsverband, neemt meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor zijn rekening;

    • i.

      ten minste 50% van de subsidiabele kosten van het project worden gedragen door MKB-ondernemingen die zijn gevestigd in Zuid-Nederland;

    • j.

      het project is gericht op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;

    • k.

      het project draagt bij aan het creëren van economische waarde voor:

      • 1°.

        de deelnemers in het samenwerkingsverband; of,

      • 2°.

        de Zuid-Nederlandse economie;

    • l.

      het samenwerkingsverband is voldoende toegerust voor het uitvoeren van het project blijkend uit:

      • 1°.

        complementariteit van de deelnemers aan het samenwerkingsverband;

      • 2°.

        capaciteiten van de deelnemers aan het samenwerkingsverband; 

      • 3°.

        de kwaliteit van de projectorganisatie;

    • m.

      het project draagt bij aan:

      • 1°.

        vernieuwing van producten, processen of diensten; of,

      • 2°.

        wezenlijk nieuwe toepassing van bestaande producten, processen of diensten;

    • n.

      het project heeft een positieve maatschappelijke impact op de onderwerpen genoemd in een of meerdere KIA’s uit bijlage 1;

    • o.

      het project scoort ten minste 10 punten op de afzonderlijke verdeelcriteria, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a tot en met d;

    • p.

      de totale score van het project op de verdeelcriteria, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, bedraagt ten minste 50 punten.

  • 2.

    Aan het project ligt een projectplan ten grondslag waarin in ieder geval is opgenomen:

    • a.

      op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten uit deze regeling;

    • b.

      een begroting en sluitend financieringsplan;

    • c.

      een samenvatting van het project ten behoeve van een voor eenieder toegankelijke publicatie.

Artikel 2.7 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      loonkosten;

    • b.

      kosten derden;

    • c.

      afschrijvingskosten.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.3.2 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 zijn ten aanzien van de berekening van de subsidiabele kosten de Nadere regels met betrekking tot uniforme berekeningswijzen uurtarieven in het kader van het verstrekken van subsidies van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Voor de toepassing van de berekeningswijze van loonkosten op basis van kosten per kostendrager voor indirecte kosten bedraagt het opslagpercentage voor de indirecte kosten, 50%.

  • 4.

    Voor de toepassing van een forfaitair vastgesteld uurtarief bedraagt het uurtarief van loonkosten per gewerkt uur, € 60.

  • 5.

    Het forfaitair vastgesteld uurtarief, bedoeld in het vorige lid, wordt gehanteerd voor alle direct bij de subsidiabele activiteit betrokken personen en omvat zowel directe arbeids- en loonkosten als de daaraan toegerekende indirecte kosten.

Artikel 2.8 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 11 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant, artikel 15 van de Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2017 e.v. en artikel 1.3.1, tweede lid van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten gemaakt voor de startdatum van het project;

  • b.

    kosten van gerechtelijke procedures, boetes of sancties.

Artikel 2.9 Vereisten subsidieaanvraag

  • 1.

    Een subsidieaanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde aanvraagformulier.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.4.1 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 worden subsidieaanvragen ingediend van 1 juni 2022, vanaf 09.00 uur tot en met 13 september 2022, tot 17.00 uur.

Artikel 2.10 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.4 voor de tenderperiode genoemd in artikel 2.9 vast op € 7.989.333 met dien verstande dat maximaal 50% van het subsidieplafond beschikbaar is voor aanvragen met een subsidiehoogte van meer dan € 200.000.

Artikel 2.11 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 35% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 350.000 per subsidiabele activiteit.

  • 2.

    De totale subsidie wordt niet verstrekt, indien toepassing van de voorgaande leden tot gevolg heeft dat het deel van de subsidie dat aan een deelnemer aan het samenwerkingsverband toekomt:

    • a.

      minder bedraagt dan € 25.000; of,

    • 2b.

      meer bedraagt dan:

      • 1°.

        € 100.000 indien het subsidiebedrag maximaal € 200.000 is; of

      • 2°.

        € 175.000 indien het subsidiebedrag hoger is dan € 200.000.

Artikel 2.12 Verdeelcriteria

  • 1.

    Indien de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.10, te boven gaan, maken Gedeputeerde Staten voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaand product, productieproces of dienst wordt verwacht, te waarderen met maximaal 25 punten;

    • b.

      de mate waarin economische waarde wordt gecreëerd, te waarderen met maximaal 25 punten, voor:

      • 1°.

        de deelnemers aan het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 2.6,

      • 2°.

        de Zuid-Nederlandse economie;

    • c.

      de mate van kwaliteit van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 2.6, te waarderen met maximaal 25 punten, gezien de:

      • 1°.

        complementariteit van de deelnemers;

      • 2°.

        capaciteiten van de deelnemers;

      • 3°.

        kwaliteit van de projectorganisatie;

      • 4°.

        mate waarin maatschappelijke impact wordt gerealiseerd, te waarderen met maximaal 25 punten.

  • 2.

    Indien na toepassing van het eerste lid, en artikel 2.6, eerste lid, onder p, blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.10, te boven gaan, worden de aanvragen gerangschikt op volgorde van puntenaantal waarbij de aanvraag met de meeste punten bovenaan eindigt.

  • 3.

    Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat meer dan 50% van het subsidieplafond wordt verstrekt aan aanvragen met een subsidiehoogte van meer dan € 200.000, wordt subsidie niet verstrekt aan aanvragen die het maximum van 50% van het subsidieplafond overschrijden.

  • 4.

    Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

  • 5.

    De subsidie wordt overeenkomstig de rangschikking verdeeld over opeenvolgende aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Artikel 2.13 Externe adviescommissie

Gedeputeerde Staten leggen aanvragen voor subsidie voor advies over artikel 2.6, eerste lid, onder k, l, m, n, o en p en artikel 2.12, eerste en tweede lid, voor aan een door hen in te stellen adviescommissie als bedoeld in artikel 82 van de Provinciewet.

Artikel 2.14 Beslistermijnen subsidieverlening

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.5.2, eerste lid van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 beslissen Gedeputeerde Staten op een aanvraag voor subsidie binnen 12 weken na afloop van de tenderperiode.

  • 2.

    De termijn, genoemd in het eerste lid, kan met 12 weken worden verdaagd.

Artikel 2.15 Verplichtingen

  • 1.

    De subsidieontvanger:

    • a.

      start het project uiterlijk zes maanden na het indienen van de volledige aanvraag;

    • b.

      rondt het project uiterlijk 24 maanden na de start van het project af;

    • c.

      overlegt jaarlijks een tussentijds voortgangsverslag, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt;

    • d.

      houdt een administratie bij van de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b van de Awb en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten.

  • 2.

    Artikel 1.6.6, derde lid en artikel 1.10.1, eerste lid van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 blijven buiten toepassing.

  • 3.

    Artikel 18 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant is van overeenkomstige toepassing op subsidies verleend voor de provincie Zeeland.

Artikel 2.16 Beslistermijnen vaststelling

  • 1.

    Gedeputeerde Staten beslissen op een aanvraag tot vaststelling binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De termijn, genoemd in het eerste lid, kan met 12 weken worden verdaagd.

Artikel 2.17 Verantwoording

  • 1.

    Bij subsidies tot € 125.000 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van:

    • a.

      een inhoudelijk eindverslag;

    • b.

      bewijsstukken als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2.

    Bij subsidies boven de € 125.000 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van:

    • a.

      een inhoudelijk eindverslag;

    • b.

      bewijsstukken als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • c.

      een controleverklaring.

Artikel 2.18 Bevoorschotting

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verstrekken voor subsidies een voorschot van ten hoogste 75% op het verleende subsidiebedrag.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten betalen het voorschot in termijnen, waarvan de hoogte van de termijnen en de tijdstippen van betaling in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten bepalen de hoogte van het voorschot als bedoeld in het tweede lid, op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte van de subsidieontvanger.

  • 4.

    De bevoorschotting als bedoeld in de voorgaande leden, geschiedt ambtshalve en gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 2.19 Subsidievaststelling

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen de subsidie op grond van deze paragraaf ingevolge artikel 7, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening vast op basis van prestaties en gerealiseerde kosten.

  • 2.

    Overeenkomstig artikel 1.9.4 van het Asb Zeeland 2013 dienen aanvragen tot vaststelling binnen twaalf weken na afloop van de activiteit waarvoor de subsidie is verleend te worden ingediend.

  • 3.

    Op de subsidies tot € 125.000, zijn de volgende artikelen van overeenkomstige toepassing:

    • a.

      artikel 22 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant met uitzondering van het derde lid, vierde lid, zesde lid, zevende lid onderdeel a onder 2, zevende lid onderdeel b, achtste lid en twaalfde lid van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

    • b.

      artikel 33 van de Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2017 e.v. met uitzondering van het eerste lid onder c;

    • c.

      artikel 1.9.5 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 met uitzondering van de accountantsverklaring genoemd in het eerste lid, onder c.

  • 4.

    Paragrafen 1.7 en 1.8 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 blijven buiten toepassing.

Artikel 2.20 Evaluatie

Gedeputeerde Staten zenden in 2023 en vervolgens elke twee jaar aan Provinciale Staten een verslag over de doeltreffendheid van de effecten van deze paragraaf in de praktijk.

§ 3 Slotbepalingen

Artikel 3.1 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 3.2. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025.

9 maart 2021,

Gedeputeerde Staten van Zeeland,

de voorzitter, drs. J.M.M. Polman

de secretaris, A.W. Smit

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

de voorzitter, mr. I.R. Adema

de secretaris, drs. M.J.A. van Bijnen MBA

Gedeputeerde Staten van Limburg,

de voorzitter, drs. Th.J.F.M. Bovens

de secretaris, drs. G.H.E. Derks MPA

Bijlage 1 bij de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025

In de verschillende regionale MIT-regelingen en de landelijke regeling wordt verwezen naar deze bijlage. Deze bijlage is juridisch maatgevend voor de onderwerpen (de KIA’s) waar een project zich op kan richten en voor de maatschappelijke impact waarop een R&D-Samenwerkingsproject mede wordt gerangschikt. Verderop wordt nader toegelicht waar de verschillende kennis- en innovatie-agenda’s zich op richten, en waar uw project zich dus op kan richten. In de algemene en artikelsgewijze toelichting op de Subsidieregeling wordt aangegeven hoe deze informatie dient te worden geinterpreteerd binnen de MIT-regeling en respectievelijk de aanvraag.

Verdeelcriteria en score R&D-project

R&D-Samenwerkingsprojecten kunnen op meerdere maatschappelijke gebieden impact hebben. Dit is een gevolg van het feit dat de missies en Kennis- en Innovatieagenda’s (KIA’s) op zichzelf en onderling overlap vertonen. Ook kan de oplossing voor de ene missie negatief uitwerken op een andere. Iets vergelijkbaars geldt voor de bevordering van sleuteltechnologieën. Bij de toedeling van punten op het onderdeel maatschappelijke impact weegt de beoordelende commissie het totaal aan maatschappelijke baten op de genoemde terreinen.

Nadere informatie en voorbeelden

Er is voor gekozen de informatie in deze bijlage zo beperkt mogelijk te houden. Nadere informatie over de achtergronden en context van de verschillende missies en over de verschillende onderzoeksprogramma’s in de KIA’s kunt u vinden via de relevante URL’s. In de achterliggende documenten kunt u ook voorbeelden vinden van recente innovaties.

KIA 1. Energie en Duurzaamheid

https://www.topsectoren.nl/publicaties/publicaties/2019-publicaties/oktober/161019/kia-energietransitie-en-duurzaamheid

Projecten dienen bij te dragen aan het pad naar een klimaatneutraal energie- en grondstoffensysteem in 2050 of aan een circulaire economie in hetzelfde jaar. Ze dragen daarmee automatisch bij aan de tussendoelen voor 2030. Combinaties zijn logischerwijze mogelijk, daar waar deze thema’s elkaar overlappen. Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de MIT-regeling dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst gericht te zijn op:

  • I.

    Verlaging van het gebruik van fossiele energie c.q. van de uitstoot van CO2 of andere broeikasgassen.

  • II.

    Verhoging van de productie of benutting van duurzame energie en de integratie en de integratie in het energiesysteem.

  • III.

    Verlaging van het gebruik van primaire grondstoffen (rekening houdend met de ecologische voetafdruk).

  • IV.

    Vergroting van het hoogwaardig gebruik van circulaire materialen, onder meer door gebruik van gerecycleerde grondstoffen of duurzaam geproduceerde en verkregen bio-based componenten.

  • V.

    Beperking van de uitstoot van schadelijke stoffen naar het milieu dan wel vervanging van deze schadelijke stoffen door stoffen die veel minder schadelijk of onschadelijk worden geacht.

Vergroten van de efficiency van het mobiliteitssysteem, verkeersveiligheid, ladingveiligheid, cybersecurity, veilig datagebruik en databeheer en het beperken en mitigeren van geluidhinder, fijnstof en andere emissies, trillingen als gevolg van transportbewegingen of –systemen.

De energie-, klimaat- en grondstoffen- gerelateerde aspecten van mobiliteit zijn onderdeel van de punten I t/m V. Punt VI verwijst naar de deel-KIA “Toekomstbestendige Mobiliteitssystemen”, voor het brede thema mobiliteit, waaronder alle milieu- en hinderaspecten naast CO2 voor landgebonden transport, innovaties in luchtvaart en maritiem transport, alsmede veiligheids- en bereikbaarheidsaspecten van alle verkeersmodaliteiten zijn opgenomen.

KIA 2. Gezondheid en Zorg

https://www.health-holland.com/sites/default/files/downloads/missiedocument-gezondheid-en-zorg.pdf

Een samenvatting van het missiethema, de beleidscontext en de landelijke aanpak vindt u in deze flyer: https://www.health-holland.com/sites/default/files/downloads/flyer-gezondheid-en-zorg.pdf. Ook op https://www.health-holland.com/publications/useful-documentsgoed kan meer informatie gevonden worden over deze KIA.

Projecten dienen binnen deze KIA bij te dragen aan de missie Gezondheid en Zorg. De centrale missie daarin is dat in 2040 alle Nederlanders tenminste vijf jaar langer in goede gezondheid leven, en dat de gezondheids¬verschillen tussen de laagste en hoogste sociaaleconomische groepen met 30% zijn afgenomen. Als uitwerking zijn onderliggende missies geformuleerd gericht op i. leefstijl & leefomgeving, ii. verplaatsing van de zorg naar de leefomgeving, iii. verhoging van de participatiegraad van mensen met een chronische ziekte of levenslange beperking en iv. verhoging van de kwaliteit van leven van mensen met dementie. Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de MIT-regeling dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst gericht te zijn op:

  • I.

    Preventie van ziektes of aandoeningen.

  • II.

    Gezondheidswinst voor patiënten die lijden aan één of meer ziektes of aandoeningen.

  • III.

    Verbetering van de opsporing of behandeling van ziektes of aandoeningen of van het herstel daarna.

  • IV.

    Verlaging van de kosten van de zorg, bij zorgverzekering of verzekerde.

  • V.

    Innovaties, bijvoorbeeld hulpmiddelen, die het organiseren van zorg in de eigen leefomgeving in plaats van in zorginstellingen vergemakkelijken.

  • VI.

    Verhoging van deelname aan de samenleving van mensen met een chronische ziekte of levenslange beperking, naar wens en vermogen.

  • VII.

    Verbetering van de kwaliteit van leven van mensen met dementie.

Veel innovaties breken niet door op de markt, zeker ook binnen de KIA gezondheid en zorg. Voordat wordt overgegaan op de uitvoering van een R&D-samenwerkingsproject onder de KIA Zorg en Gezondheid wordt de ondernemer aangeraden het instituut “Health Innovation NL” (HI-NL) te betrekken. HI-NL weet in een vroeg stadium aan te geven of de kans reëel is dat een project succesvol kan worden. Meer informatie over dit instituut is te vinden op https://www.healthinnovation.nl/

KIA 3. Landbouw, Water en Voedsel

https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/

Projecten dienen bij te dragen aan het missiethema Landbouw, Water en Voedsel. Dit thema is onderverdeeld in zes deelmissies, voor elk daarvan is een KIA opgesteld.

KIA 3.a. Kringlooplandbouw

https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/kringlooplandbouw/

Doel is dat in 2030 in de land- en tuinbouw het gebruik van grondstoffen en hulpstoffen substantieel is verminderd en alle eind- en restproducten zo hoog mogelijk worden verwaard. De emissies naar grond- en oppervlaktewater zijn dan tot nul gereduceerd. Ecologische omstandigheden en processen vormen het vertrekpunt voor voedselproductie waardoor biodiversiteit zich herstelt en de landbouw veerkrachtiger wordt. Opgemerkt wordt dat deze KIA 3.a. kan worden gezien als een specifiek onderdeel van de bredere circulariteitsagenda onder missie 1. Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de MIT-regeling dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst gericht te zijn op:

KIA 3.b. Klimaatneutrale landbouw en voedselproductie

https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/klimaatneutrale-productie/

Doel is een netto klimaatneutraal systeem van landbouw en natuur in 2050. Dit onderdeel is de sectorspecifieke invulling van het klimaatakkoord uit bovengenoemde missie 1. Specifiek voor de landbouw en voedselproductie en vertaald naar projecten voor het MKB binnen de MIT-regeling dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst gericht te zijn op:

KIA 3.c. Klimaatbestendig landelijk en stedelijk gebied

https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/klimaatbestendige-inrichting/

KIA 3.d. Gewaardeerd, gezond en veilig voedsel

https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/gewaardeerd-gezond-en-veilig/

Het doel is in 2030 gezond, veilig en duurzaam voedsel te produceren. Het voedselproductiesysteem is dan robuust en groene producten leveren een waardevolle bijdrage aan hun omgeving. Consumenten waarderen de sector en zijn bereid eerlijke prijzen te betalen. Innovaties dienen de volgende ontwikkelingen te ondersteunen:

KIA 3.e. Duurzame en veilige Noordzee en andere wateren

https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/duurzame-en-veilige-wateren/

LNV Duurzame visserij en aquacultuur

Aansluitend op KIA 3E is er binnen de MIT-regeling tevens een LNV programma Duurzame visserij en aquacultuur, waarin ondernemers in de visserij en aquacultuur ondersteuning krijgen bij de verdere verduurzaming met behoud van een gezonde bedrijfsvoering. Bij verduurzaming gaat het om gezonde visbestanden en het verlagen van de impact op het ecosysteem door verspilling, ongewenste bijvangst en bodemberoering zoveel mogelijk terug te dringen. Duurzame visserij vereist dat natuur en economie met elkaar in balans komen en blijven. Verduurzamen van de visserij is het vertrekpunt voor de inzet van de innovatiemiddelen via de topsector Agri&Food. De scope is de primaire visserij, inclusief de mossel- en oestervisserij/-kweek. Ook alternatieve vistechnieken en aquacultuur in windparken vallen binnen de scope. Projecten moeten bijdragen aan:

  • I.

    Methoden of vistuigen om selectiever te vissen.

  • II.

    Vismethoden of -tuigen die minder bodemberoering tot gevolg hebben dan de huidige boomkorvisserij.

  • III.

    Minder impact op klimaat of milieu door visserijactiviteiten.

  • IV.

    Alternatieve duurzame vangst- of kweekmethoden van primaire visserij, inclusief de mossel- en oestervisserij/-kweek.

KIA 3.f. Nederland is en blijft de best beschermde en leefbare delta

https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/best-beschermde-delta/

KIA 4. Veiligheid

https://www.hollandhightech.nl/sites/www.hollandhightech.nl/files/inline-files/KIA%20Veiligheid%20-%2020191015%20definitief_0.pdf

Projecten dienen bij te dragen aan het missiethema Veiligheid. De missies zijn in nauwe samenwerking met de ministeries van Justitie en Veiligheid en Defensie opgesteld. De overkoepelende ambitie is (potentiële) tegenstanders steeds een stap vóór blijven: “always ahead of the threat’’ met slimme oplossingen in dienst van een veilige maatschappij.

Deelprogramma’s

  • I.

    Integrale aanpak van georganiseerde criminaliteit

    • o

      Interventies en organisatie

    • o

      Real time digitale observatie en ondersteuning

    • o

      Bruikbare data en handelingsperspectief

  • II.

    Maritieme hightech voor een veilige zee

    • o

      Smart kill-chains - Radar en geïntegreerde sensorsuites

    • o

      Smart operations

    • o

      Smart manning & automation

    • o

      Zero emission and survivable warships

    • o

      Smart design and maintenance

    • o

      Smart concepts

  • III.

    Veiligheid in en vanuit de ruimte

    • o

      Robuuste plaatsbepaling- en tijdsynchronisatiesystemen

    • o

      Nationale situational awareness, surveillance & tracking capaciteit

    • o

      Grondgebonden situational awareness capaciteit

    • o

      Laser voor veilige communicatie en vergrote transmissiecapaciteit

    • o

      (Gedeeltelijk) eigen satellietcapaciteit met tijdige en veilige toegang

  • IV.

    Cyberveiligheid

    • o

      Bestrijden cybercrime

    • o

      Bevorderen ontwikkeling cybercompetenties

    • o

      Defensieve cybertechnologie

    • o

      Offensieve cybertechnologie

    • o

      Ketenweerbaarheid en governance

  • V.

    Genetwerkt optreden op land en vanuit de lucht

    • o

      Innovatie in ontwerp en aansturing van netwerken

    • o

      Informatie als wapen

    • o

      Aansturing van genetwerkte logistieke operaties

    • o

      Counter DRAM (Drone, Rocket, Artillery & Mortar)

    • o

      Smart service logistics

  • VI.

    Samen sneller innoveren voor een adaptieve krijgsmacht

    • 1.

      Toepassing van robots/autonome systemen/drones (RAS/RPAS)

    • 2.

      3D-printen voor onderdelen, lokale bouw en materiaalontwikkeling

    • 3.

      Energiesystemen & circulariteit

  • VII.

    Data en intelligence

    • o

      Privacy-bestendige informatiedeling

    • o

      Beslissingsondersteuning

  • VIII.

    De veiligheids-professional

    • o

      Qualified-self, Digitaal wapenen middels nieuwe (leer)methodes

    • o

      Quantified-self, Meetbare prestatie en vitaliteit van veiligheidsprofessionals

    • o

      Digitaal uitgerust - Waarneming en communicatie

    • o

      Reframing veiligheid

KIA 5. Sleuteltechnologieën

https://www.hollandhightech.nl/kia-sleuteltechnologieen

Ook voor de aanpak van sleuteltechnologieën is een KIA geformuleerd. Sleuteltechnologieën worden gekenmerkt door een generiek karakter met een breed toepassingsgebied of bereik in innovaties en/of sectoren. Bij de projecten die voor de missies (KIA 1-4) worden ingediend zal dus veelal gebruik worden gemaakt van een of meer van die sleuteltechnologieën, waarbij sprake kan zijn van doorontwikkeling voor de specifieke toepassing. Projecten die specifiek voor de KIA Sleuteltechnologieën worden ingediend, moeten bijdragen aan de generieke ontwikkeling van (een of meer) sleuteltechnologieën, door:

  • I.

    Een ondersteunende bijdrage te leveren aan de verdere ontwikkeling van kennis over sleuteltechnologieën, bijvoorbeeld ten behoeve van het onderzoek daarnaar.

  • II.

    Een ondersteunende bijdrage te leveren aan verbrede of versnelde toepassing van een of meer sleuteltechnologieën, bijvoorbeeld door de integratie er van in producten, processen of diensten te vergemakkelijken.

Hierbij wordt benadrukt dat onder optie I het doen van puur onderzoek naar sleuteltechnologieën en onder optie II het puur toepassen ervan in een willekeurige sector anders dan binnen de missies geen basis is voor toekenning van een subsidie. Gezocht wordt naar innovaties die de randvoorwaarden voor de kennisontwikkeling en toepassing van sleuteltechnologieën verbeteren, en die als product verkoopbaar zijn.

De volgende groepen van Sleuteltechnologieën zijn vanuit het perspectief van de potentiële bijdrage van technologie aan maatschappelijke uitdagingen in Nederland aangewezen door het Ministerie van EZK:

  • Chemical Technologies

  • Digital Technologies

  • Engineering and Fabrication Technologies

  • Photonics and Light Technologies

  • Advanced Materials

  • Quantum Technologies

  • Life science technologies

  • Nanotechnologies

Voor meer informatie over bovenstaande groepen en een verdere onderverdeling daarvan is te vinden op https://www.hollandhightech.nl/sites/www.hollandhightech.nl/files/inline-files/20191024%20KIA-ST%20Bijlage%20B%20-%20MJP%27s%20overzicht_0.pdf

KIA 6. Maatschappelijk verdienvermogen

https://www.clicknl.nl/kia-verdienvermogen-2020-2023/

Maatschappelijk verdienvermogen wordt versterkt, wanneer de (beoogde) innovaties bijdragen aan de doelstellingen van de maatschappelijke uitdagingen zoals beschreven in de KIA’s 1 t/m 5, deze oplossingen maatschappelijk gewenst zijn en tegelijk economisch rendabel en schaalbaar zijn. De waarschijnlijkheid dat dit kan worden bereikt, dient in het projectplan te worden onderbouwd. Projecten onder deze KIA dienen derhalve altijd te worden gekoppeld aan één van de KIA’s 1 t/m 5.

Toelichting behorende bij de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025

I. Algemeen

De Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025 sluit aan op de bestuurlijke keuze om het innovatiebeleid te richten op een viertal thematische missies, op ondersteunende sleuteltechnologieën en op maatschappelijk verdienvermogen. Deze aanpak is vastgesteld door het kabinet en is in grote lijnen overgenomen door alle provincies in hun economisch beleid en/of de Research and Innovation Strategies for Smart Specialisation (Regionale innovatiestrategieën; RIS3). Op nationaal niveau zijn de missies en de aanpak voor Sleuteltechnologieën door de topsectoren uitgewerkt in een zestal Kennis- en Innovatie-Agenda’s (KIA’s) waarnaar in bijlage 1 wordt verwezen. In november 2019 zijn deze agenda’s geconcretiseerd in het Kennis- en Innovatieconvenant (KIC), dat ook is ondertekend door de provincies: https://www.topsectoren.nl/binaries/topsectoren/documenten/kamerstukken/2019/november/12-11-19/kic-2020-2023/Kennis--en-Innovatieconvenant-2020-2023.pdf

In de verschillende regionale MIT-regelingen en de landelijke regeling wordt verwezen naar bijlage 1, waar de KIA’s zijn vertaald naar zo concreet mogelijk doelen, die volgen uit de missies, de sleuteltechnologieënagenda en het beoogde verdienvermogen.

Relevantie voor MKB en MKB-innovaties

Missies omvatten een breed scala aan veranderingen en aanpassingen in ons dagelijks leven en ons patroon van produceren en consumeren. Zoals ook in de voorwaarden is aangegeven is de MIT-regeling gericht op het stimuleren van technologische innovaties. De KIA’s bevatten deels concrete vraagstukken binnen elk van de missies waarvoor technologische innovaties evident een bijdrage kunnen leveren. Andere vraagstukken beschrijven de noodzaak tot systeemveranderingen, een andersoortige aanpak of ander gedrag. Technologische innovaties zullen daar veelal een deeloplossing brengen of de veranderingen ondersteunen. Duidelijk moge zijn dat alleen subsidie wordt verstrekt voor het onderzoeken van de haalbaarheid van een innovatie respectievelijk het ontwikkelen ervan, met het bijbehorende innovatierisico, en niet voor het toepassen van een innovatieve werkwijze of een innovatief product in bijvoorbeeld het agrarisch bedrijf, in het stedelijk gebied, rivieren en zeeën of in de zorg.

Aansluiting op bestaande kennis en op onderzoeksagenda’s

Waar een innovatie is gericht op de missiethema’s zijn er geen verplichtingen ten aanzien van het gebruik van (sleutel)technologieën; de innovativiteit en de economische potentie zijn in dat opzicht doorslaggevend. Om vernieuwend en competitief te zijn is het in het algemeen relevant hoogwaardige actuele kennis en kunde in uw innovatie te benutten en/of te combineren. Om competitief te blijven is het een voordeel om aansluiting te (kunnen) vinden op verdere ontwikkeling van die kennis en kunde in eigen land of regio. Om die reden is het advies om goed kennis te nemen van recent binnen de topsectoren en KIA’s ontwikkelde kennis respectievelijk van lopende onderzoeksprogramma’s en -projecten.

Waar de innovatie is gericht op doorontwikkeling of ondersteuning van de implementatie van een sleuteltechnologie, wordt verwezen naar de opsomming van sleuteltechnologieën in KIA 5 en de nadere informatie daar.

Leeswijzer

In deze toelichting wordt aangegeven hoe de informatie dient te worden geïnterpreteerd binnen de MIT-regeling respectievelijk de aanvraag.

De regeling is vastgesteld door de drie colleges van Gedeputeerde Staten van de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft. Dit betekent dat de regeling moet passen binnen de kaders die bij de verschillende provincies zijn gesteld. Iedere provincie heeft eerder een eigen algemene subsidieverordening vastgesteld: Algemene subsidieverordening Zeeland 2013 (Asv 2013), Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 (Asb 2013), Algemene subsidieverordening Noord-Brabant (Asv), Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2017 e.v. (Asv 2017). De regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de genoemde Asv’s liggen ten grondslag aan de regeling. De Asv’s zijn kaderverordeningen. Deze beschrijven op hoofdlijnen voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt en bevatten verder delegatie- en bevoegdheidsbepalingen. Daarnaast geven de Asv’s van Limburg en Noord-Brabant algemene procedureregels voor subsidieverstrekking. In Zeeland is dit geregeld in het Asb 2013. De Asv’s verplichten de colleges van Gedeputeerde Staten om de inhoudelijke en beleidsmatige aspecten van het subsidiebeleid nader uit te werken in subsidieregelingen. Voor Zeeland is hiertoe het Asb 2013 aangewezen. Om die reden wordt deze regeling in Zeeland vastgesteld als supplement bij het Asb 2013. Voor zover mogelijk worden onderwerpen die worden geregeld in de afzonderlijke Asv’s niet herhaald in de regeling, behoudens die onderwerpen die niet in alle drie de Asv’s op dezelfde wijze zijn geregeld.

Arrangementen

De provincies Limburg en Noord-Brabant volgen het rijkssubsidiekader voor het systeem van verantwoording en financieel beheer van de subsidies. Beide Asv’s hanteren dezelfde standaardarrangementen voor wat betreft uitvoerings- en verantwoordingseisen. Ook aan de Asv van Zeeland heeft het gedachtegoed van het rijkssubsidiekader ten grondslag gelegen, met een andere verdeling van arrangementen. Voor wat betreft de verantwoording van de staatssteun wordt gebruikt gemaakt van artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Steun onder die vrijstelling moet gestaafd zijn met actuele en specifieke bewijsstukken. Afrekening op basis van een eindverantwoording en werkelijke kosten voldoet daar helemaal aan. Subsidies op basis van paragraaf 1 worden verleend en direct vastgesteld, zonder eindverantwoording waarmee op andere wijze voorzien moet zijn in actuele en specifieke bewijsstukken. Vooraf wordt daarom vanuit de uitvoerbaarheid van het project nadrukkelijk toegezien op een realistische urenplanning en achteraf wordt steekproefsgewijs gecontroleerd op behaalde resultaten (ongeveer 10%). Daarmee wordt in hoge mate voldaan aan het criterium van actuele en specifieke bewijsstukken. Tegelijkertijd is het maximum steunpercentage op grond van de vrijstelling tussen de 60 en 70%, terwijl paragraaf 1 maar 40% vergoed, waarmee het risico op overcompensatie wordt verkleind.

Voor de subsidies op grond van paragraaf 2 wordt afgerekend op basis van werkelijke kosten en gerealiseerde opbrengsten om te verzekeren dat overcompensatie wordt uitgesloten. De noodzaak van het indienen van een controleverklaring is afhankelijk van de hoogte van de subsidie.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1.5 Weigeringsgronden

De weigeringsgronden gelden onverminderd de weigeringsgronden in artikel 4:25 (subsidieplafond) en 4:35 van de Awb en de weigeringsgronden in de drie Asv’s. Dit betekent dat de weigeringsgronden in de Asv’s onverkort gelden. Daar waar dit stroomlijning behoeft, is de weigeringsgrond opgenomen in artikel 1.4.

Artikel 4:35 van de Awb bepaalt dat subsidie wordt geweigerd indien gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    De activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    De aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen

  • c.

    De aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

En voorts indien de aanvrager:

  • a.

    in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid of

  • b.

    Failliet is verklaard of aan hem surseance ven betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel daartoe een verzoek bij de rechtbank is ingediend.

Onder c. Stimulerend effect

Indien sprake is van staatssteun kan deze alleen worden vrijgesteld of anderszins gerechtvaardigd worden verstrekt, indien sprake is van een stimulerend effect. Stimulerend effect is aanwezig als door de subsidie het gedrag van de onderneming verandert. Er wordt bijvoorbeeld een project gerealiseerd dat niet van de grond zou komen zonder subsidie. Of de omvang van een project verandert door de subsidie. In artikel 6 van de algemene groepsvrijstellingsverordening is bepaald dat steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de aanvraag om subsidie is ingediend voordat de activiteit aanvangt. Hiermee wordt niet uitgesloten dat activiteiten die eerder zijn aangevangen, ook een stimulerend effect hebben. Dit dient te worden aangetoond. Omdat de doelgroep van deze regeling MKB-ondernemingen zijn en hier snel sprake is van een onderneming in de zin van Europees recht, is de weigeringsgrond breed opgenomen.

Onder d. Deggendorf clausule

Een van de verplichtingen die gelden om gebruik te kunnen maken van een vrijstelling op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening, is het opnemen van de zogeheten Deggendorf clausule. Deze houdt in dat betaling van steun is uitgesloten aan een onderneming waarbij eerdere steun onrechtmatig en onverenigbaar is verklaard met de interne markt. Tegen de onderneming is in dat geval een terugvorderingsbevel gegeven.

Onder e. Onderneming in moeilijkheden

In artikel 2 onder 18 van de AGVV is aangegeven in welke gevallen een onderneming in financiële moeilijkheden verkeert. Bij het indienen van een aanvraag, dient hiervoor een verklaring te worden gevoegd waarin wordt verklaard dat aanvrager niet in financiële moeilijkheden verkeert.

Artikel 1.6 Vereisten

De vereisten (zowel algemeen als specifiek) gelden voor alle aanvragen op grond van deze paragraaf en onverminderd de algemene vereisten die in de drie Asv’s zijn opgenomen.

Eerste lid onder b onderdeel 5

Ten aanzien van projecten gericht op de KIA sleuteltechnologieën is het doen van puur onderzoek naar sleuteltechnologieën en/of het puur toepassen ervan in een willekeurige sector anders dan binnen de missies geen basis voor toekenning van een subsidie. Gezocht wordt naar innovaties die de randvoorwaarden voor de kennisontwikkeling en toepassing van sleuteltechnologieën verbeteren, en die als product verkoopbaar zijn.

Artikel 1.7 Subsidiabele kosten

Eerste lid onder a

Binnen een haalbaarheidsproject zijn de kosten die direct betrekking hebben op het project subsidiabel. Dit zijn loonkosten en kosten derden. Onder loonkosten worden verstaan de kosten van: onderzoekers, technici en ander personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden. Loonkosten kunnen worden berekend op twee manieren: ofwel via het forfaitair uurtarief van € 60 ofwel via het bruto jarsalaris opgeslagen met 50% voor overige lasten. Het forfaitair vastgestelde uurtarief wordt gehanteerd voor alle direct bij de subsidiabele activiteit betrokken personen die in loondienst zijn bij de aanvragende organisatie en omvat zowel directe arbeids- en loonkosten als de daaraan toegerekende indirecte kosten. Dit tarief kan ook toegepast worden indien personen van een verbonden onderneming (inclusief holding B.V. en management B.V.) betrokken zijn in de projectuitvoering. Ook eigenaren van ondernemingen die niet worden verloond op basis van een dienstverband kunnen gebruik maken van het forfaitair uurtarief van € 60.

Voor een stagiair die een niet-marktconforme vergoeding ontvangt, is er sprake van fictieve dienstbetrekking en geldt het forfaitair tarief van € 60,- niet. Bij een marktconforme vergoeding is er wel sprake van dienstbetrekking en geldt het forfaitair tarief dus wel. Een marktconforme vergoeding is bijvoorbeeld het minimumjeugd- of cao-loon. De stagiair is bij zo’n stagevergoeding, net als bij gewone werknemers in ‘echte’ dienstbetrekking.

Eerste lid onder b

Kosten derden omvat alle kosten, gemaakt en betaald binnen de projectperiode, waar een factuur en betaal bewijs tegenover staat. Van belang is dat deze kosten op factuurbasis direct betrekking hebben op het project. Indirecte kosten, zoals overheadkosten, vallen niet onder kosten derden en worden meegenomen in de loonkosten. De kosten derden omvatten de kosten voor onderzoek, bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

Tweede, derde, vierde en vijfde lid

In artikel 1.3 van het Asb2013 van Zeeland is bepaald op welke wijze personeelskosten subsidiabel zijn. Van deze regeling kan worden afgeweken. Voor Limburg en Noord-Brabant zijn gelijksoortige regels vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Asv. Voor Limburg zijn dit de Nadere regels met betrekking tot berekeningswijzen uurtarieven en uniforme kostenbegrippen in het kader van het verstrekken van subsidies. Op grond van artikel 3 van de Nadere regels met betrekking tot uniforme berekeningswijzen uurtarieven in het kader van het verstrekken van subsidies, schrijft de subsidieverlener een standaardberekeningswijze en de wijze waarop deze berekeningswijze wordt uitgevoerd, voor. Voor Noord-Brabant is door Gedeputeerde Staten Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen uurtarieven subsidies Noord-Brabant vastgesteld. Voor de berekeningswijze van uurtarieven op basis van kosten per kostendrager voor indirecte kosten hanteren Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een opslagpercentage voor indirecte kosten van 25% op arbeidskosten en loonkosten. Gedeputeerde Staten kunnen hiervan afwijken in een subsidieregeling.

Voor berekeningswijze van uurtarieven op basis van een fortfaitair uurtarief hanteren Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een uurtarief van € 50. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant kunnen hiervan afwijken in een subsidieregeling.

Door in dit artikel de Nadere regels van Limburg van toepassing te verklaren, bepalen Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant in dit geval dat de Nadere regels voldoen aan hetgeen bepaald in de Asv van Noord-Brabant. In artikel 1.6 is hiertoe aangegeven welk opslagpercentage en welk forfaitair uurtarief een subsidieaanvrager dient te hanteren in zijn aanvraag. Er wordt in deze regeling uitgegaan van een opslagpercentage van 50% voor indirecte kosten en een uurtarief van € 60 gehanteerd.

Artikel 1.8 Niet Subsidiabele kosten

In de drie provincies is bepaald dat verrekenbare of compensabele BTW niet voor subsidie in aanmerking komt. Daarnaast is in artikel 15 van de ASV 2017 van Limburg bepaald dat niet subsidiabel zijn:

  • 1.

    kosten die samenhangen met financiële of contractuele verplichtingen die zijn aangegaan voordat een projectsubsidie is aangevraagd, tenzij sprake is van voorbereidingskosten of het ontwikkelen van plannen met betrekking tot de in de aanvraag genoemde activiteiten;

  • 2.

    kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd;

  • 3.

    kosten van gerechtelijke procedures, boetes of sancties.

Kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd, zijn ook al reeds uitgesloten op basis van staatssteunregelgeving (overcompensatieverbod, transparantiebeginsel en maximale steunpercentages).

Artikel 1.9 Vereisten subsidieaanvraag

In artikel 1.4.1 van het Asb2013 van Zeeland is bepaald dat aanvragen tenminste acht weken voor het begin van de activiteit worden ingediend. Op grond van het tweede lid kunnen Gedeputeerde Staten in een individueel geval besluiten af te wijken van deze termijn.

In artikel 10 van Asv 2017 Limburg is bepaald dat gedeputeerde staten in nadere regels een termijn of uiterlijke datum waarbinnen respectievelijk waarop een subsidieaanvraag moet zijn ingediend of ontvangen.

Dit artikel bevat indieningsvereisten en is een aanvulling op hetgeen reeds is bepaald voor de drie provincies. In Zeeland zijn in artikel 1.4.2 van het Asb2013 de in te dienen gegevens opgesomd. Deze opsomming wordt in het aanvraagformulier opgenomen. Hetzelfde geldt voor de opsomming in artikel 11 van de ASV2017 van Limburg.

Artikel 1.11 Subsidiehoogte

De aanvraag is leidend bij de bepaling van de subsidiehoogte. Dit betekent dat een aanvrager minder ontvangt, indien hij minder aanvraagt. Dit volgt reeds uit de Algemene wet bestuursrecht.

Het subsidiepercentage is als volgt tot stand gekomen: Het project bestaat voor tenminste 60% uit haalbaarheidsstudie. Op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening kan over dit deel van de kosten maximaal 50% subsidie worden verstrekt.

Artikel 1.13 Beslistermijnen subsidieverlening

De beslistermijnen voor subsidieverlening wijken onderling van elkaar af in de provincies. Omdat de subsidies uit een gezamenlijk plafond worden verstrekt, is het van belang gelijke termijnen te hanteren. De kortste termijn wordt gehanteerd door Zeeland. Dit is een termijn van acht weken en wordt niet haalbaar geacht voor subsidies uit deze paragraaf. Omdat de termijn is opgenomen in het Asb2013, kan hier gemotiveerd van worden afgeweken. Van de Asv’s van Noord-Brabant en Limburg kan echter niet worden afgeweken. Derhalve is de kortste termijn van deze twee provincies aangehouden: 12 weken. Er geldt dus voor deze paragraaf vanwege de verdeelsystematiek volgorde van binnenkomst dat er in principe binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag een beslissing op wordt genomen.

Artikel 1.14 Verplichtingen algemeen

De provinciale regelgeving van alle drie de provincies geeft de colleges van Gedeputeerde Staten de bevoegdheid om de verplichtingen uit de Asv’s of het Asb aan te vullen.

Derde lid

Artikel 1.6.6, derde lid van de Asb2013 van Zeeland bepaalt dat indien een instelling niet of niet volledig aan zijn plicht tot bekendmakingen of publiciteitsuitingen heeft voldaan door de provincie als subsidieverstrekker te noemen, de subsidie kan worden verlaagd met vijf procent, met een maximum van € 5.000. Ook wordt van artikel 1.10.1 van de Asv2013 van Zeeland afgeweken waarin is bepaald dat indien na vaststelling van de subsidie blijkt dat activa is vervreemd binnen 5 jaar en aldus de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de op basis van artikel 1.6.3 genoemde verplichting. De subsidievaststelling wordt in dat geval niet ten nadele van de ontvanger gewijzigd of ingetrokken.

Deze verplichting kennen de Asv’s Limburg en Noord-Brabant niet. Het opleggen van een sanctie in één van de provincies schaadt de eenduidigheid en gelijke behandeling. Vanwege de uniformiteit tussen de drie provincies is ervoor gekozen om deze sanctie op geen enkele subsidie die wordt verleend in het kader van deze regeling toe te passen en buiten toepassing te verklaren.

Vierde lid

In de Asb2013 van Zeeland zijn geen bepalingen met betrekking tot vermogensvorming opgenomen. De bepalingen van de Asv’s van Limburg en Noord-Brabant zijn gelijkluidend. De bepaling van de Asv van Noord-Brabant is dan ook van toepassing verklaard op Zeeuwse subsidies.

Artikel 1.16 Betaling

In het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 is voor subsidies tot € 10.000 bepaald dat een voorschot van 100% van de maximale subsidie wordt verleend. Een soortgelijke bepaling is opgenomen voor het eerste arrangement, dus tot € 25.000, in Limburg en Noord-Brabant. In het Asb2013 is in artikel 1.8.9 een mogelijkheid opgenomen om arrangement 1 toe te passen op subsidies hoger dan € 10.000 en tot en met € 50.000 in individuele gevallen, op basis van een risicoafweging.

Er kan dus gemotiveerd van worden afgeweken om subsidies tot en met € 20.000 voor Zeeland 100% uit te betalen. Vanwege de eenduidigheid en uniformiteit wordt deze subsidies dus in één keer uitbetaald bij verlening.

Artikel 1.17 Vaststelling

De elementen van vaststelling van de subsidies (aanvraagtermijn, beslistermijn en wijze van verantwoording) zijn in de drie provincies bepaald door de hoogte van de subsidie en het hieraan verbonden arrangement. Ter zake van arrangement 1 geldt dat in afwijking van artikel 1.7 en paragraaf 1.8 van het Algemeen subsidiebesluit subsidies tot met € 20.000 direct worden vastgesteld. De Asv’s van Noord-Brabant en Limburg kennen deze mogelijkheid.

§ 2 R&D samenwerkingsproject

Artikel 2.4 Subsidiabele activiteiten

In de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (centrale regeling te vinden op www.overheid.nl) is een definitie van R&D-samenwerkingsproject en R&D-samenwerkingsverband opgenomen.

R&D-samenwerkingsproject: Research and Development-project, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, in daadwerkelijke samenwerking en voor gezamenlijke rekening en risico uitgevoerd door een R&D-samenwerkingsverband;

R&D-samenwerkingsverband: Research and Development-verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden MKB-ondernemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een R&D-samenwerkingsproject.

Artikel 2.5 Weigeringsgronden

De weigeringsgronden gelden onverminderd de weigeringsgronden in artikel 4:25 (subsidieplafond) en 4:35 van de Awb en de weigeringsgronden in de drie Asv’s. Dit betekent dat de weigeringsgronden in de Asv’s onverkort gelden.

Artikel 4:35 van de Awb bepaalt dat subsidie wordt geweigerd indien gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    De activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    De aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen

  • c.

    De aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

En voorts indien de aanvrager:

  • a.

    in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid of

  • b.

    Failliet is verklaard of aan hem surseance ven betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel daartoe een verzoek bij de rechtbank is ingediend.

Onder b. Stimulerend effect

Indien sprake is van staatssteun kan deze alleen worden vrijgesteld of anderszins gerechtvaardigd worden verstrekt, indien sprake is van een stimulerend effect. Stimulerend effect is aanwezig als door de subsidie het gedrag van de onderneming verandert. Er wordt bijvoorbeeld een project gerealiseerd dat niet van de grond zou komen zonder subsidie. Of de omvang van een project verandert door de subsidie. In artikel 6 van de algemene groepsvrijstellingsverordening is bepaald dat steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de aanvraag om subsidie is ingediend voordat de activiteit aanvangt. Hiermee wordt niet uitgesloten dat activiteiten die eerder zijn aangevangen, ook een stimulerend effect hebben. Dit dient te worden aangetoond. Omdat de doelgroep van deze regeling MKB-ondernemingen zijn en hier snel sprake is van een onderneming in de zin van Europees recht, is de weigeringsgrond breed opgenomen.

Onder c. Deggendorf clausule

Een van de verplichtingen die gelden om gebruik te kunnen maken van een vrijstelling op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening, is het opnemen van de zogeheten Deggendorf clausule. Deze houdt in dat betaling van steun is uitgesloten aan een onderneming waarbij eerdere steun onrechtmatig en onverenigbaar is verklaard met de interne markt. Tegen de onderneming is in dat geval een terugvorderingsbevel gegeven.

Onder d. Onderneming in moeilijkheden

In artikel 2 onder 18 van de AGVV is aangegeven in welke gevallen een onderneming in financiële moeilijkheden verkeert. Bij het indienen van een aanvraag, dient hiervoor een verklaring te worden gevoegd waarin wordt verklaard dat aanvrager niet in financiële moeilijkheden verkeert.

Artikel 2.6 Vereisten

De vereisten onder d tot en met f en h zijn afgeleid uit begripsomschrijvingen uit de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies.

Eerste lid onderdeel b

De missies, sleuteltechnologieën en het maatschappelijk verdienvermogen, zijn vertaald in de KIA’s.

In bijlage 1 behorende bij de Subsidieregeling is een verwijzing en uitwerking opgenomen van de KIA’s waar een project binnen moet passen danwel uitvoering aan moet geven.

Eerste lid onderdeel g instemming

Instemming van alle deelnemers omvat onder andere instemming met de begroting en een sluitend financieringsplan. Hierdoor kan getoetst worden wat ieders bijdrage in de subsidiabele kosten is en hoe de subsidie over de subsidiabele kosten van de deelnemers verdeeld wordt.

Eerste lid onderdeel h verbondenheid

Er wordt aangesloten bij de definitie van verbonden ondernemingen uit artikel 3 van bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Eerste lid onderdeel i niet meer dan 70%

Deze bepaling is opgenomen om er voor te zorgen dat er echt sprake is van een evenwichtig samenwerkingsverband door te voorkomen dat één van de partijen meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor zijn rekening neemt.

Eerste lid onder o impact

Het project heeft een positieve bijdrage, positieve impact op één of meerdere missies, danwel is er sprake van impact op kennisontwikkeling of versterkte implementatie van een sleuteltechnologie. Om de projecten uit de verschillende KIA’s/missies zo goed mogelijk te kunnen beoordelen, en die baten met punten te waarderen, dienen de verwachte baten van de innovatie zoveel mogelijk te worden gekwantificeerd (in aantallen en/of getallen). Dat kan door onder andere een vergelijking te maken met producten, diensten of processen die al op de markt beschikbaar zijn. Ook de waarschijnlijkheid dat die baten kunnen worden bereikt, dient in het projectplan te worden onderbouwd. De impact dient waar mogelijk gekwantificeerd te worden, zodat blijkt wat de omvang ervan is.

De verschillende vormen die de impact in de verschillende missies kan krijgen, zijn toegelicht in bijlage 1.

Artikel 2.7 Subsidiabele kosten

Eerste lid onder a

Binnen een R&D Samenwerkingsproject kunnen loonkosten, afschrijvingskosten en kosten derden worden verantwoord. Onder loonkosten worden verstaan de kosten van: onderzoekers, technici en ander personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden. Loonkosten kunnen worden berekend op twee manieren: ofwel via het forfaitair uurtarief van € 60 ofwel via het bruto jaarsalaris opgeslagen met 50% voor overige lasten. Het forfaitair vastgesteld uurtarief wordt gehanteerd voor alle direct bij de subsidiabele activiteit betrokken personen die in loondienst zijn bij de aanvragende organisatie en omvat zowel directe arbeids- en loonkosten als de daaraan toegerekende indirecte kosten. Dit tarief kan ook toegepast worden indien personen van een verbonden onderneming (inclusief holding B.V. en management B.V.) betrokken zijn in de projectuitvoering. Ook eigenaren van ondernemingen die niet worden verloond op basis van een dienstverband kunnen gebruik maken van het forfaitair uurtarief van € 60.

Voor een stagiair die een niet-marktconforme vergoeding ontvangt, is er sprake van fictieve dienstbetrekking en geldt het forfaitair tarief van € 60,- niet . Bij een marktconforme vergoeding is er wel sprake van dienstbetrekking en geldt het forfaitair tarief dus wel. Een marktconforme vergoeding is bijvoorbeeld het minimumjeugd- of cao-loon. De stagiair is bij zo’n stagevergoeding, net als bij gewone werknemers in ‘echte’ dienstbetrekking.

Eerste lid onder b

Kosten derden omvat alle kosten, gemaakt en betaald binnen de projectperiode, waar een factuur en betaalbewijs tegenover staat. Van belang is dat deze kosten op factuurbasis direct betrekking hebben op het project. Indirecte kosten, zoals overheadkosten, vallen niet onder kosten derden en worden meegenomen in de loonkosten. De kosten derden omvatten de kosten voor contractonderzoek, bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

Eerste lid onder c

Onder afschrijvingskosten wordt verstaan de kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd.

Tweede, derde, vierde en vijfde lid

In artikel 1.3 van het Asb2013 van Zeeland is bepaald op welke wijze personeelskosten subsidiabel zijn. Van deze regeling kan worden afgeweken. Voor Limburg en Noord-Brabant zijn gelijksoortige regels vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Asv. Voor Limburg zijn dit de Nadere regels met betrekking tot berekeningswijzen uurtarieven en uniforme kostenbegrippen in het kader van het verstrekken van subsidies. Op grond van artikel 3 van de Nadere regels met betrekking tot uniforme berekeningswijzen uurtarieven in het kader van het verstrekken van subsidies, schrijft de subsidieverlener een standaardberekeningswijze en de wijze waarop deze berekeningswijze wordt uitgevoerd, voor. Voor Noord-Brabant is door Gedeputeerde Staten Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen uurtarieven subsidies Noord-Brabant vastgesteld. Voor de berekeningswijze van uurtarieven op basis van kosten per kostendrager voor indirecte kosten hanteren Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een opslagpercentage voor indirecte kosten van 25% op arbeidskosten en loonkosten. Gedeputeerde Staten kunnen hiervan afwijken in een subsidieregeling.

Voor berekeningswijze van uurtarieven op basis van een fortfaitair uurtarief hanteren Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een uurtarief van € 50. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant kunnen hiervan afwijken in een subsidieregeling.

Door in dit artikel de Nadere regels van Limburg van toepassing te verklaren, bepalen Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant in dit geval dat de Nadere regels voldoen aan hetgeen bepaald in de Asv van Noord-Brabant. In artikel 1.6 is hiertoe aangegeven welk opslagpercentage en welk forfaitair uurtarief een subsidieaanvrager dient te hanteren in zijn aanvraag. Er wordt in deze regeling uitgegaan van een opslagpercentage van 50% voor indirecte kosten en een uurtarief van € 60 gehanteerd.

Artikel 2.8 Niet subsidiabele kosten

In de drie provincies is bepaald dat verrekenbare of compensabele BTW niet voor subsidie in aanmerking komt. Daarnaast is in artikel 15 van de ASV 2017 van Limburg bepaald dat niet subsidiabel zijn:

  • 1.

    kosten die samenhangen met financiële of contractuele verplichtingen die zijn aangegaan voordat een projectsubsidie is aangevraagd, tenzij sprake is van voorbereidingskosten of het ontwikkelen van plannen met betrekking tot de in de aanvraag genoemde activiteiten;

  • 2.

    kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd;

  • 3.

    kosten van gerechtelijke procedures, boetes of sancties.

Kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd, zijn reeds uitgesloten op basis van staatssteunregelgeving (overcompensatieverbod, transparantiebeginsel en maximale steunpercentages).

Artikel 2.9 Vereisten subsidieaanvraag

In artikel 1.4.1 van het Asb2013 van Zeeland is bepaald dat aanvragen tenminste acht weken voor het begin van de activiteit worden ingediend. Op grond van het tweede lid kunnen Gedeputeerde Staten in een individueel geval besluiten af te wijken van deze termijn.

In artikel 10 van Asv 2017 Limburg is bepaald dat gedeputeerde staten in nadere regels een termijn of uiterlijke datum waarbinnen respectievelijk waarop een subsidieaanvraag moet zijn ingediend of ontvangen.

Artikel 2.9 bevat indieningsvereisten en is een aanvulling op hetgeen reeds is bepaald voor de drie provincies. In Zeeland zijn in artikel 1.4.2 van het Asb2013 de in te dienen gegevens opgesomd. Deze opsomming wordt in het aanvraagformulier opgenomen. Hetzelfde geldt voor de opsomming in artikel 11 van de ASV2017 van Limburg.

Artikel 2.10 Subsidieplafond

In dit plafond is een onderscheid gemaakt tussen zogenoemde grote projecten, projecten waarvoor een subsidie tussen € 200.000 tot en met € 350.000 wordt toegekend, en kleine projecten, met een subsidie tot € 200.000, om te voorkomen dat het gehele subsidieplafond wordt toebedeeld aan grote projecten.

Artikel 2.11 Subsidiehoogte

De aanvraag is leidend bij de bepaling van de subsidiehoogte. Dit betekent dat een aanvrager minder ontvangt, indien hij minder aanvraagt. Dit volgt uit de Algemene wet bestuursrecht.

Tweede lid

Uit dit artikel volgt dat de gehele subsidieaanvraag wordt geweigerd indien de subsidiehoogte en verdeling van de subsidie over de deelnemers van het samenwerkingsverband er toe leidt dat een of meer deelnemers minder dan € 25.000 ontvangen of juist meer dan € 100.000 respectievelijk meer dan € 175.000 (afhankelijk van het totaal aangevraagde bedrag).

Artikel 2.12 Verdeelcriteria

Onder eerste lid onder d Impact

R&D-Samenwerkingsprojecten kunnen op meerdere maatschappelijke gebieden (missies) impact hebben en daarmee bijdragen aan de KIA’s zoals beschreven in bijlage 1. Dit is een gevolg van het feit dat de missies en KIA’s op zichzelf en onderling overlap vertonen. Ook kan de oplossing voor de ene missie negatief uitwerken op een andere. Iets vergelijkbaars geldt de bevordering van sleuteltechnologieën. Bij de toedeling van punten op het onderdeel maatschappelijke impact weegt de beoordelende commissie het totaal aan maatschappelijke kosten en baten op de genoemde terreinen.

Artikel 2.14 Beslistermijnen subsidieverlening

De beslistermijnen voor subsidieverlening wijken onderling van elkaar af in de provincies. Omdat de subsidies uit een gezamenlijk plafond worden verstrekt, is het van belang gelijke termijnen te hanteren. De kortste termijn wordt gehanteerd door Zeeland. Dit is een termijn van acht weken en wordt niet haalbaar geacht voor subsidies uit deze paragraaf. Omdat de termijn is opgenomen in het Asb2013, kan hier gemotiveerd van worden afgeweken. Van de Asv’s van Noord-Brabant en Limburg kan echter niet worden afgeweken. Derhalve is de kortste termijn van deze twee provincies aangehouden. Omdat er in deze paragraaf sprake is van een tender geldt er een termijn van 12 weken na afloop van de tenderperiode.

Artikel 2.18 Bevoorschotting

Eerste lid

In het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 is een maximale bevoorschotting bepaald van 75% voor het tweede en derde arrangement en voor Limburg en Noord-Brabant is dit niet bepaald in de Asv’s.

In Limburg is in beleidsregels bepaald, artikel 3, onder B, van de Beleidsregels subsidies, dat bij projectsubsidies van € 25.000 tot € 125.000 direct bij subsidieverleningsbeschikking een voorschot worden verleend van 90%. Dit voorschot zal binnen zes weken na verzenddatum van de beschikking worden overgemaakt op de rekening van de subsidieontvanger. Voor projectsubsidies vanaf € 125.000 is ingevolge artikel 3, onder C, van voornoemde Beleidsregels bepaald dat op basis van de ingediende liquiditeitsprognose van de subsidieontvanger, een schema van de bevoorschotting worden opgenomen tot maximaal 90%. De momenten van uitbetaling van de voorschotten zullen worden opgenomen in de subsidieverleningsbeschikking. In artikel 4, tweede lid, van voornoemde Beleidsregels, staat dat de bevoorschotting conform de geschetste beleidslijn worden toegepast, tenzij Gedeputeerde Staten anders bepalen.

Met de huidige bepaling in de regeling wordt afgeweken van het beleid omwille van de eenduidigheid tussen de drie provincies en ten voordele van de aanvragers. Voor de hoogte van de bevoorschotting is aangesloten bij Zeeland, binnen de arrangementenhoogtes van Limburg en Noord-Brabant.

Artikel 2.19 Vaststelling

Eerste lid

Subsidies op grond van deze paragraaf worden vastgesteld op basis van prestaties en gerealiseerde kosten. Hierbij gaat het om factuurbewijzen, urenstaten en betaalbewijzen (zoals een bankafschrift waaruit volgt dat er een betaling is verricht).

Tweede lid

Ter zake de aanvraagtermijn waarbinnen de subsidieontvanger zijn aanvraag om vaststelling in moet dienen, hanteren de drie provincies drie verschillende termijnen in de Asv’s. Vanwege de uniforme uitvoering is aansluiting gezocht bij de termijn zoals genoemd in het Asb2013.

9 maart 2021,

Gedeputeerde Staten van Zeeland,

de voorzitter, drs. J.M.M. Polman

de secretaris, A.W. Smit

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

de voorzitter, mr. I.R. Adema

de secretaris, drs. M.J.A. van Bijnen MBA

Gedeputeerde Staten van Limburg,

de voorzitter, drs. Th.J.F.M. Bovens

de secretaris, drs. G.H.E. Derks MPA

Hoofdstuk 8 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van de Provinciale Impuls Wonen

Artikel 8.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    woning: een pand met een individueel adres, een eigen nutsaansluiting, al dan niet grondgebonden, bedoeld en geschikt om in te wonen, waarop de planologische bestemming Wonen rust, niet zijnde een bedrijfs- of dienstwoning of een 1- of 2- kamerappartement;

  • b.

    particuliere woning: een woning in eigendom van een particulier die niet wordt verhuurd;

  • c.

    sociale huurwoning: een woning, meestal in eigendom van een woningcorporatie, die wordt verhuurd in de gereguleerde sector, met een huurprijs van maximaal € 737,14;

  • d.

    vrije sector huurwoning: een woning in eigendom van een particulier of onderneming die wordt verhuurd in de vrije sector;

  • e.

    ongewenste particuliere woning: een verouderde, voor 1975 gebouwde, particuliere woning met een meest recente WOZ-waarde of een maximaal twee jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de subsidieaanvraag door een beëdigd taxateur bepaalde taxatiewaarde (inclusief bijbehorende grond) gelijk aan of lager dan € 190.000;

  • f.

    ongewenste sociale huurwoning: een verouderde, voor 1975 gebouwde, sociale huurwoning met een meest recente WOZ-waarde of een maximaal twee jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de subsidieaanvraag door een beëdigd taxateur bepaalde taxatiewaarde (inclusief bijbehorende grond) gelijk aan of lager dan € 190.000;

  • g.

    ongewenste vrije sector huurwoning: een verouderde, voor 1975 gebouwde, vrije sector huurwoning met een meest recente WOZ-waarde of een maximaal twee jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de subsidieaanvraag door een beëdigd taxateur bepaalde taxatiewaarde (inclusief bijbehorende grond) gelijk aan of lager dan € 190.000;

  • h.

    sloop van een woning: het geheel verwijderen van een woning, met inbegrip van de fundering;

  • i.

    terugbouwen van een woning: het nieuw bouwen van een woning waarbij de regels van toepassing zijn inzake nieuwbouw conform het Bouwbesluit 2012;

  • j.

    toekomstbestendig maken van een woning: het aanpassen van een woning zodanig dat deze voldoet aan de huidige en toekomstige eisen van gebruikers en verandert in minimaal een levensloopbestendige en/of energieneutrale woning;

  • k.

    levensloopbestendige woning: een woning die geschikt is of eenvoudig geschikt is te maken voor bewoning tot op hoge leeftijd, ook in geval van fysieke handicaps of chronische ziekten van bewoners. Vereiste daarbij is dat de woning zonder trappen van buiten af bereikbaar en rolstoeltoegankelijk is, waarbij de zogenaamde 'primaire ruimtes' (keuken, sanitair, woonkamer en minimaal één slaapkamer) zich op dezelfde woonlaag bevinden;

  • l.

    energieneutrale woning: een woning die op jaarbasis zelf voldoende energie opwekt om te voorzien in het huishoudelijk verbruik (elektra, warm water, koken, verwarming) bij een normaal leefpatroon en een hoog comfortniveau;

  • m.

    onttrokken woning: een woning die is gesloopt en niet meer wordt teruggebouwd waarbij de bestemming 'Wonen' niet meer van toepassing is, waarbij het adres/huisnummer is komen te vervallen, zichtbaar via Basisregistratie adressen en gebouwen (BAG);

  • n.

    regionale woningmarktafspraken: afspraken die gemeenten binnen een regio met elkaar maken over de omvang en kwaliteit van te bouwen en te herstructureren woningen in de komende tien jaar, zoals omschreven in het Omgevingsplan Zeeland 2018;

  • o.

    bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;

  • p.

    landelijke bebouwingsconcentratie: een concentratie van bebouwing in het landelijk gebied, ook wel buurtschap genoemd, met overwegend een woonfunctie. De grens van de landelijke bebouwingsconcentratie eindigt daar waar de bebouwing zijn aaneengesloten karakter verliest;

  • q.

    innovatie: de mate waarin binnen een activiteit onderdelen zijn opgenomen die nog nooit op deze wijze in Zeeland of daarbuiten zijn uitgeprobeerd;

  • r.

    cultuurhistorie: een door het Rijk op grond van de Monumentenwet 1988 aangewezen stads- of dorpsgezicht, een door het Rijk geselecteerd wederopbouwgebied dat van nationaal belang is of een ander waardevol cultuurhistorisch erfgoed dat is opgenomen in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van Zeeland;

  • s.

    duurzaamheid: de mate waarin binnen een activiteit maatregelen worden genomen in het kader van het zuinig omgaan met energie, water, grondstoffen en het terugdringen of vermijden van vervuiling;

  • t.

    Z4: de gebieden gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van de steden Goes, Middelburg, Terneuzen en Vlissingen;

  • u.

    krimpgebied: de gebieden behorend tot de gemeenten Hulst, Terneuzen, Schouwen-Duiveland, Sluis en Vlissingen.

Artikel 8.2

Subsidie kan worden verstrekt voor een activiteit die tot doel heeft:

  • a.

    het slopen van ongewenste particuliere woningen en het niet of minder in aantal terugbouwen van woningen of het samenvoegen van twee of meer woningen waaronder ten minste één ongewenste particuliere woning;

  • b.

    het slopen van ongewenste particuliere woningen en het terugbouwen van evenveel woningen;

  • c.

    het toekomstbestendig maken van minimaal drie aaneengesloten ongewenste particuliere woningen waarbij de minimale investering € 40.000 per woning bedraagt;

  • d.

    het slopen van ongewenste sociale huurwoningen en het niet of minder in aantal terugbouwen van woningen;

  • e.

    het slopen van ongewenste vrije sector huurwoningen en het niet of minder in aantal terugbouwen van woningen.

Artikel 8.3

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt aan de eigenaar van de woning(en) waarop de activiteit, bedoeld in artikel 8.2, betrekking heeft.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1, eerste lid, kan aan een natuurlijk persoon subsidie worden verstrekt voor een activiteit als bedoeld in artikel 8.2.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel a en b, wordt subsidie niet verstrekt indien:

    • a.

      de activiteit is aangevangen eerder dan vier weken na beëindiging van de openstellingspe- riode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie, als bedoeld in artikel 8.5, eerste lid;

    • b.

      de activiteit niet aanvangt binnen één jaar na beëindiging van de openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie, bedoeld in artikel 8.5, eerste lid;

    • c.

      de activiteit niet is gerealiseerd binnen drie jaar na beëindiging van de openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie bedoeld in artikel 8.5, eerste lid;

    • d.

      de activiteit een bezwaar vormt voor het gemeentelijk beleid of geldende regelgeving van de gemeente waarbinnen de activiteit wordt uitgevoerd;

    • e.

      de activiteit plaatsvindt in een regio waarvoor geen geldende en door de provincie onder- schreven regionale woningmarktafspraken beschikbaar zijn;

    • f.

      de activiteit geen punten scoort op basis van artikel 8.9, tweede lid, aanhef en onderdeel a;

    • g.

      de activiteit plaatsvindt buiten het bestaand stedelijk gebied en de landelijke bebouwings- concentratie.

  • 4.

    Gedeputeerde staten kunnen op schriftelijk gemotiveerd verzoek gedurende de looptijd van een verleende subsidie in een individueel geval afwijken van het in het derde lid, aanhef en onderdeel b bepaalde.

  • 5.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel c, wordt een subsidie niet verstrekt indien de te verstrekken subsidie minder bedraagt dan € 10.000.

Artikel 8.4

De artikelen 1.3.1 en 1.3.2 zijn niet van toepassing op een subsidie in het kader van de Provinciale Impuls Wonen.

Artikel 8.5

  • 1.

    Een subsidie in het kader van de Provinciale Impuls Wonen kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.5.2, eerste lid, beslissen gedeputeerde staten op de aanvraag binnen twaalf weken na afloop van de openstellingsperiode, bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 8.6

In aanvulling op artikel 1.4.2, eerste lid, bevat een aanvraag voor een subsidie in het kader van de Provinciale Impuls Wonen:

  • a.

    een volledig ingevuld aanvraagformulier Provinciale Impuls Wonen, zoals beschikbaar gesteld op de website van de provincie Zeeland;

  • b.

    een beschrijving van de tijdplanning van het project.

Artikel 8.7

Voor de beoordeling van de subsidieaanvraag kan een beroep worden gedaan op een externe deskundige.

Artikel 8.8

De hoogte van de subsidie bedraagt:

  • a.

    1°. bij het slopen van ongewenste particuliere woningen en het niet of minder in aantal terugbouwen van woningen: maximaal € 40.000 per onttrokken woning;

  • 2°. bij het samenvoegen van twee of meer woningen waaronder ten minste één ongewenste particuliere woning: maximaal € 25.000 per samenvoeging;

  • b.

    bij het slopen van ongewenste particuliere woningen en het terugbouwen van evenveel woningen:

  • 1°. maximaal € 10.000 per gesloopte woning; en

    2°. maximaal € 10.000 ten behoeve van de kosten van het saneren van ernstige vormen van verontreiniging per gesloopte woning;

  • c.

    bij het toekomstbestendig maken van minimaal drie aaneengesloten ongewenste particuliere woningen waarbij de minimale investering € 40.000 per woning bedraagt: maximaal € 10.000 per toekomstbestendig gemaakte woning;

  • d.

    bij het slopen van ongewenste sociale huurwoningen en het niet of minder in aantal terugbouwen van woningen: maximaal € 15.000 per onttrokken woning;

  • e.

    bij het slopen van ongewenste vrije sector huurwoningen en het niet of minder in aantal terugbouwen van woningen: maximaal € 15.000 per onttrokken woning.

Artikel 8.9

  • 1.

    Als de subsidieaanvragen, die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn, het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, maken gedeputeerde staten voor het bepalen van de volgorde van behandeling een rangschikking van de aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      soort fysieke ingreep;

    • b.

      locatie;

    • c.

      innovatie;

    • d.

      cultuurhistorie;

    • e.

      duurzaamheid.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kennen voor de rangschikking, bedoeld in het eerste lid, de volgende punten toe:

    • a.

      criterium soort fysieke ingreep:

      • 1°.

        het slopen van ongewenste particuliere woningen en het niet of minder in aantalterugbouwen van woningen of het samenvoegen van twee of meer woningenwaaronder ten minste één ongewenste particuliere woning: ten hoogste vijfhonderdpunten;

      • 2°.

        het slopen van ongewenste particuliere woningen en het terugbouwen van evenveelwoningen: ten hoogste tweehonderdvijftig punten;

      • 3°.

        het toekomstbestendig maken van minimaal drie aaneengesloten ongewensteparticuliere woningen: ten hoogste honderdvijftig punten, waarbij geldt voor alleenlevensloopbestendige woningen: 75 punten en voor alleen energieneutrale woningen:75 punten;

      • 4°.

        het slopen van ongewenste sociale huurwoningen en het niet of minder in aantalterugbouwen van woningen: ten hoogste honderd punten;

      • 5°.

        het slopen van ongewenste vrije sector huurwoningen en het niet of minder in aantalterugbouwen van woningen: ten hoogste honderd punten.

    • b.

      criterium locatie:

      • 1°.

        Z4: vijftig punten;

      • 2°.

        krimpgebied: vijftig punten;

    • c.

      criterium innovatie: ten hoogste tweehonderd punten;

    • d.

      criterium cultuurhistorie: ten hoogste vijftig punten;

    • e.

      criterium duurzaamheid:

      • 1°.

        particuliere woningen: ten hoogste honderd punten;

      • 2°.

        sociale huurwoningen en vrije sector huurwoningen: ten hoogste tachtig punten;

  • 3.

    Gedeputeerde staten rangschikken de aanvragen op volgorde van het aantal toegekende punten.

  • 4.

    Gedeputeerde staten verdelen het bedrag van het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking.

  • 5.

    Indien toepassing van het tweede lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, en hun plaats in de rangschikking zodanig is dat de som van de toe te kennen maximale subsidiebedragen het subsidieplafond overstijgt, wordt met inachtneming van het subsidieplafond subsidie verleend aan de aanvraag met het hoogste aantal punten behaald op basis van het criterium bedoeld in het tweede lid, onderdeel a. Indien ook hierbij sprake is van een gelijk puntenaantal, wordt met inachtneming van het subsidieplafond subsidie verleend aan de aanvraag met het hoogste aantal punten behaald op basis van het criterium, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.

  • 6.

    In het geval een subsidie niet volledig verleend kan worden als gevolg van het bereiken van het subsidieplafond, vindt verlening plaats ter hoogte van het nog beschikbare bedrag.

  • 7.

    Indien naar het oordeel van gedeputeerde staten niet aannemelijk is dat de subsidieaanvrager na gedeeltelijke verlening van de subsidie de activiteiten zal uitvoeren, zijn gedeputeerde staten bevoegd de subsidie te weigeren en de subsidie aan de eerstvolgende in de rangschikking te verlenen.

Hoofdstuk 9 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor een kernsportevenement

Artikel 9.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    Kernsport: wieler-, water- en strandsport waarbij gebruik wordt gemaakt van het Zeeuwse landschap;

  • b.

    Wielersport: een sport erkend door de Internationale Wielerunie UCI en NFTU;

  • c.

    Watersport: een sport erkend door één van de aan het NOC*NSF gelieerde watersportbonden;

  • d.

    Strandsport: een sport die wordt uitgeoefend op het strand en erkend wordt door één van de aan het NOC*NSF gelieerde bonden.

Artikel 9.2

  • 1.

    Subsidie kan worden verleend voor een kernsportevenement, dat:

    • a.

      door de landelijke sportbond of het NOC*NSF wordt gekwalificeerd als hoogste niveau in de betreffende tak van sport voor de betreffende leeftijdscategorie;

    • b.

      potentie voor Zeeland heeft in de zin van de promotie van de provincie Zeeland door internationale of nationale zichtbaarheid en waarmee de provincie als regio wordt geprofileerd; of,

    • c.

      een economische impuls levert voor de regio.

  • 2.

    Subsidie wordt niet verstrekt voor een evenement waarbij er geen sprake is van verbreding van het evenement door sportontwikkeling, talentontwikkeling, breedtesport of gehandicaptensport.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel c, wordt een subsidie voor een kernsportevenement niet verstrekt indien de te verstrekken subsidie minder bedraagt dan € 1.000.

Artikel 9.3

  • 1.

    De subsidie bedraagt:

    • a.

      maximaal € 75.000 voor een nationaal of internationaal evenement met regionale en nationale en beperkte internationale media-aandacht, met een publieksbereik ook buiten Zeeland, een groot aantal sporters op het hoogste niveau, een groot aantal side-events en georganiseerd door een professionele organisatie;

    • b.

      maximaal € 25.000 voor een nationaal of provinciaal evenement met provinciale en beperkte nationale media-aandacht, een groot aantal sporters op hoog niveau, een provinciaal publieksbereik en georganiseerd door een semi-professionele organisatie;

    • c.

      maximaal € 5.000 voor een meerdaags evenement met nationale of internationale deelnemers en een regionale uitstraling;

    • d.

      € 2.500 voor een eendaags evenement met nationale deelnemers en een regionale uitstraling.

  • 2.

    De subsidie bedraagt maximaal 10 procent van de subsidiabele kosten, met een maximum zoals genoemd in het eerste lid.

Artikel 9.4

  • 1.

    1. De aanvraag voor een subsidie wordt ingediend voor 1 januari van het kalenderjaar waarin de activiteit wordt aangevangen.

  • 2.

    2. De behandelingstermijn van de aanvraag vangt aan op 1 januari.

  • 3.

    3. In afwijking van het eerste lid wordt de aanvraag voor subsidie voor een activiteit in 2014 ingediend voor 15 mei 2014.

  • 4.

    4. In afwijking van het tweede lid vangt de behandelingstermijn van de aanvraag voor subsidie in 2014 aan op 15 mei 2014.

Artikel 9.5

Voor de beoordeling van de aanvraag kan advies worden gevraagd aan SportZeeland.

Artikel 9.6

  • 1.

    Als de subsidieaanvragen die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, worden de aanvragen voor subsidie beoordeeld en geselecteerd aan de hand van de criteria:

    • a.

      Spreiding over de drie kernsporten;

    • b.

      Publieksbereik van het evenement;

    • c.

      Niveau van de sporters die deelnemen aan het evenement;

    • d.

      Provinciaal belang van het evenement;

    • e.

      De publieke uitstraling van het evenement;

    • f.

      Verbreding van het evenement naar een groot publiek.

  • 2.

    Indien na selectie op basis van het eerste lid de subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, worden de te verstrekken subsidies naar rato van de aangevraagde subsidiebedragen verlaagd, tenzij het aangevraagde subsidiebedrag het maximum uit artikel 9.3, eerste lid overschrijdt, dan wordt de subsidie verlaagd naar rato van de in het betreffende artikel genoemde bedrag.

Artikel 9.7

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 9.8

Bij de subsidieverlening kunnen gedeputeerde staten de instelling verplichten medewerking te verlenen aan de toolkit evenementen.

Artikel 9.9

De artikelen 1.2.1, eerste en tweede lid, aanhef en onderdeel a en b, en 1.3.1 tot en met 1.10.1 zijn van toepassing op een subsidie voor een kernsportevenement.

Hoofdstuk 10 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor kavelaanvaardingswerken

Artikel 10.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in de Verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector, PbEU, L 352 van 24 december 2013;

  • b.

    kavelaanvaardingswerken: cultuurtechnische werken die een bijdrage leveren aan de landbouwkundige structuurverbetering van toegedeelde kavels in een kavelruil;

  • c.

    Kavelruilbureau Zeeland: het bij besluit van gedeputeerde staten van 6 februari 2017 ingestelde Kavelruilbureau Zeeland;

  • d.

    onderneming: één onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013.

Artikel 10.2

  • 1.

    Subsidie kan worden verleend voor kavelaanvaardingswerken.

  • 2.

    De kavelaanvaardingswerken hebben betrekking op toegedeelde kavels bij een kavelruil van landbouwgronden via het Kavelruilbureau Zeeland die na 4 februari 2022 door het Kavelruilbureau Zeeland is goedgekeurd en waarvan de notariële akte is gepasseerd. 

Artikel 10.3

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verleend aan de bij een kavelruil betrokken grondeigenaar die onderneming is die actief is in de primaire productie van landbouwproducten.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid, wordt geen subsidie verstrekt indien reeds eerder subsidie is verstrekt voor kavelaanvaardingswerken die betrekking hebben op dezelfde door het Kavelruilbureau Zeeland goedgekeurde kavelruil.

  • 3.

    Artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder c is niet van toepassing.

Artikel 10.4

De subsidie:

  • a.

    bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 500 per bij de kavelruil toegedeelde hectare; en

  • b.

    wordt verleend in de vorm van de-minimissteun en uitsluitend voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden van Verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 en bedraagt per onderneming, tezamen met eventueel andere verleende de-minimissteun, vóór aftrek van belastingen of andere heffingen maximaal € 20.000 over een periode van drie belastingjaren.

Artikel 10.5

  • 1.

    De aanvraag voor de subsidie wordt voor het begin van de activiteit ingediend.

  • 2.

    Artikel 1.4.1, tweede lid, is niet van toepassing.

Artikel 10.6

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.4.2, eerste lid, bevat de aanvraag voor de subsidie:

    • a.

      een volledig ingevuld en ondertekend Aanvraagformulier subsidie kavelaanvaardingswerken Provincie Zeeland; en

    • b.

      een volledig ingevulde en ondertekende de-minimisverklaring.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.4.2, eerste lid, aanhef en onder d, bevat de aanvraag voor de subsidie het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop de activiteit betrekking heeft.

Artikel 10.7

  • 1.

    Een subsidie kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 3.

    Indien een aanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de aanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 4.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige aanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 10.8

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in § 1.6 is de subsidieontvanger verplicht de activiteit binnen 24 maanden na passering van de notariële akte van de kavelruil, bedoeld in artikel 10.2, tweede lid, te realiseren.

  • 2.

    Op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager, kunnen gedeputeerde staten afwijken van het bepaalde in het eerste lid.

Hoofdstuk 11 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor het nalaten van verjaging van beschermde inheemse ganzen in ganzenrustgebieden

Artikel 11.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in de Verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector, PbEU, L 352 van 24 december 2013;

  • b.

    Faunafonds: zelfstandig bestuursorgaan, onder meer belast met het toekennen van tegemoetkomingen in door beschermde diersoorten aangerichte schade aan de landbouw;

  • c.

    ganzenrustgebied: door gedeputeerde staten van Zeeland begrensde percelen landbouwgrond waar overwinterende beschermde inheemse ganzen ongehinderd kunnen foerageren gedurende de periode van 1 november tot 1 april;

  • d.

    gewasperceel: een perceel landbouwgrond dat in gebruik is bij één grondgebruiker, op grond van één gebruikstitel en dat wordt beteeld met één gewas;

  • e.

    grondgebruiker: degene die op titel van eigendom, (erf)pacht dan wel een door de grondkamer goedgekeurde of ter registratie ingezonden (teelt)pachtovereenkomst gerechtigd is de als ganzenrustgebied aangewezen gewaspercelen in gebruik te hebben en die onderneming is actief in de primaire productie van landbouwproducten;

  • f.

    onderneming: één onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013;

  • g.

    schadehectare: (deel van een) hectare waarop door het Faunafonds een tegemoetkoming in de door beschermde inheemse ganzen aangerichte schade aan de landbouw als bedoeld in de Beleidsregels tegemoetkoming faunaschade (Staatscourant 2014 nr. 22309) wordt verstrekt;

  • h.

    verjaging: opzettelijke verontrusting van beschermde inheemse ganzen.

Artikel 11.2

Subsidie kan worden verleend voor het nalaten van verjaging van beschermde inheemse ganzen in ganzenrustgebieden gedurende de periode van 1 november tot 1 april.

Artikel 11.3

  • 1. Subsidie wordt slechts verleend aan de grondgebruikers van als ganzenrustgebied begrensde gewaspercelen, voor zover deze gebruikers voor de desbetreffende percelen op grond van de Beleidsregels tegemoetkoming faunaschade in aanmerking komen voor een tegemoetkoming van het Faunafonds in de door beschermde inheemse ganzen aangerichte schade aan de landbouw in de periode van 1 november tot 1 april.

  • 2. Artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder a en c, is niet van toepassing.

Artikel 11.4

De subsidie

  • a.

    bedraagt in afwijking van de artikelen 1.3.1, 1.3.2 en 1.7.9 € 50,00 per schadehectare van als ganzenrustgebied begrensde gewaspercelen; en

  • b.

    wordt verleend in de vorm van de-minimissteun en bedraagt per onderneming, tezamen met eventueel andere verleende de-minimissteun, vóór aftrek van belastingen of andere heffingen maximaal € 15.000,00 over een periode van drie belastingjaren.

Artikel 11.5

  • 1. De aanvraag voor subsidie wordt ingediend binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit van het Faunafonds op grond van de Beleidsregels tegemoetkoming faunaschade omtrent de hoogte van de uit te betalen tegemoetkoming in de door beschermde inheemse ganzen veroorzaakte schade in de periode waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, wordt de aanvraag voor subsidie met betrekking tot de periode van 1 november 2014 tot 1 april 2015 ingediend uiterlijk op 1 december 2015.

Artikel 11.6

  • 1. In afwijking van artikel 1.4.2, eerste lid, bevat de aanvraag voor de subsidie:

    • a.

      een volledig ingevuld en ondertekend Aanvraagformulier subsidie ingevolge hoofdstuk 11 van het Asb Zeeland 2013,

    • b.

      een volledig ingevulde en ondertekende de-minimisverklaring, én

    • c.

      een verklaring waaruit blijkt dat de aanvrager voldoet aan het vereiste van artikel 11.2 om voor subsidie in aanmerking te komen.

  • 2. Artikel 1.4.2, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11.7

In afwijking van de artikelen 1.8.1 en 1.8.9 wordt op een subsidie hoger dan € 10.000 en tot en met € 15.000 arrangement 1 toegepast.

Artikel 11.8

  • 1. In afwijking van artikel 1.7.2 wordt de subsidie verstrekt na afloop van de activiteit, door middel van een beschikking tot vaststelling.

  • 2. In afwijking van artikel 1.7.3 vindt de volledige betaling van de subsidie plaats na vaststelling.

  • 3. De artikelen 1.6.6, 1.7.4 tot en met 1.7.8, artikel 1.7.9, tweede lid, en 1.8.1 tot en met 1.10.1 zijn niet van toepassing.

Hoofdstuk 12 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van openbaar vervoer per buurtbus

Artikel 12.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    buurtbus: een door de concessiehouder beschikbaar gesteld motorrijtuig, ingericht voor het vervoer van ten hoogste 8 personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, dat wordt ingezet door de concessiehouder voor exploitatie van een lijn, uitgevoerd door in een buurtbusvereniging georganiseerde onbezoldigde chauffeurs;

  • b.

    buurtbusproject: een initiatief van vrijwilligers, waarbij een buurtbus een vaste route rijdt met bepaalde intervallen, in een bepaalde bedieningsperiode en halterend bij bepaalde halten, zoals aangegeven in de dienstregeling;

  • c.

    buurtbusvereniging: een vereniging, die bij notariële akte is opgericht en de dagelijkse uitvoering van het buurtbusproject coördineert;

  • d.

    concessiehouder: vergunninghoudende vervoerder aan wie de concessie is gegund voor het openbaar vervoer over de weg in het betreffende concessiegebied;

Artikel 12.2

  • 1. Een eenmalige subsidie kan worden verleend voor de oprichting van een buurtbusvereniging, indien:

    • a.

      de statuten van de nieuwe vereniging bij notariële akte zijn gepasseerd; en

    • b.

      de ledenlijst uit minimaal 20 vrijwilligers bestaat die

      • zich hebben aangemeld als buschauffeur;

      • beschikken over een geldig rijbewijs B; en

      • beschikken over een geneeskundige verklaring als bedoeld in het Besluit Personenvervoer, waaruit blijkt dat ze medisch zijn goedgekeurd door een andere arts dan de eigen huisarts.

    • c.

      er een concreet buurtbusproject, zoals benoemd in artikel 12.3, eerste lid, aanwezig is.

Artikel 12.3

  • 1. Subsidie kan worden verleend voor de uitvoering van een buurtbusproject, indien:

    • a.

      het buurtbusproject vervoer per buurtbus tussen kernen verzorgt; en

    • b.

      het buurtbusproject onderdeel uitmaakt van de voor het openbaar vervoer over de weg opgestelde dienstregeling; en

    • c.

      de buurtbusvereniging voor het buurtbusproject een overeenkomst heeft afgesloten met de concessiehouder; en

    • d.

      gemiddeld 125 reizigers per maand gebruik maken van het buurtbusproject.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen in individuele gevallen besluiten af te wijken van het in het eerste lid, onder d genoemde aantal reizigers per maand.

Artikel 12.4

  • 1. In aanvulling op artikel 1.4.2, eerste lid, bevat de aanvraag voor een subsidie voor de oprichting van een buurtbusvereniging ten minste:

    • a.

      de bij notariële akte gepasseerde statuten van de nieuwe vereniging;

    • b.

      een ledenlijst, bestaande uit minimaal 20 vrijwilligers, waarbij duidelijk blijkt dat zij:

      • zich hebben aangemeld als buschauffeur; en

      • beschikken over een geldig rijbewijs B; en

      • beschikken over een geneeskundige verklaring als bedoeld in het Besluit Personenvervoer, waaruit blijkt dat ze medisch zijn goedgekeurd door een andere arts dan de eigen huisarts.

Artikel 12.5

  • 1. In aanvulling op artikel 1.4.2, eerste lid, bevat de aanvraag voor een subsidie voor een buurtbusproject ten minste:

    • a.

      een ledenlijst van vrijwillige buschauffeurs, waarbij duidelijk blijkt dat zij:

      • beschikken over een geldig rijbewijs B; en

      • beschikken over een geneeskundige verklaring als bedoeld in het Besluit Personenvervoer, waaruit blijkt dat ze medisch zijn goedgekeurd door een andere arts dan de eigen huisarts.

    • b.

      een opgave van het aantal reizigers dat het afgelopen kalenderjaar van het buurtbusproject gebruik heeft gemaakt.

Artikel 12.6

  • 1. De subsidie bedraagt:

    • a.

      voor de oprichting van een buurtbusvereniging: eenmalig een vergoeding van € 1.000,--;

    • b.

      voor de werving van vrijwilligers voor een buurtbusproject: een vast bedrag van € 1.000,-- per jaar;

    • c.

      oor de uitvoering van een buurtbusproject: een vast bedrag van € 3.000,-- per jaar;

    • d.

      voor elke ingezette vrijwillige buschauffeur en voor elk bestuurslid, niet zijnde buschauffeur, per vereniging: een vast bedrag van € 100,-- per jaar.

  • 2. De in het eerste lid onder c en d bepaalde bedragen worden naar rato berekend, indien er sprake is van een gedeelte van het jaar.

Hoofdstuk 13 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor opruiming van drugsafval provincie Zeeland 2021-2024

Artikel 13.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

bodem: vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming alsmede de bodem en oevers van een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet;

drugsafval: afval dat ontstaat bij de productie van synthetische drugs;

dumping van drugsafval: in strijd met wet- en regelgeving achterlaten van drugsafval in of op de bodem, dan wel het lozen of storten van drugsafval in oppervlaktewater;

kosten derden: kosten die op factuur aantoonbaar aan derden verschuldigd zijn en die direct ten behoeve van de subsidiabele activiteit worden gemaakt;

oppervlaktewater: vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen;

sanering van de bodem: nemen van alle maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd teneinde verontreiniging van de bodem en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken als bedoeld in artikel 13 van de Wet bodembescherming en artikel 6.8 van de Waterwet;

synthetische drugs: uit chemische grondstoffen geproduceerde verdovende middelen;

verwijdering: verwijdering als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

Artikel 13.2 Doelgroep

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.2.1, eerste lid, wordt subsidie slechts verstrekt aan:

    • a.

      gemeenten, omgevingsdiensten of waterschappen;

    • b.

      natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen die eigenaar of erfpachter zijn van een locatie waar drugsafval is gedumpt;

    • c.

      Staatsbosbeheer als eigenaar van een locatie waar drugsafval is gedumpt.

  • 2.

    Artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder a en c is niet van toepassing.

Artikel 13.3 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op herstel van bodem en oppervlaktewater in geval van dumping van drugsafval, in de vorm van:

  • a.

    afvoer en verwijdering van gedumpt drugsafval;

  • b.

    afvoer en verwijdering van door gedumpt drugsafval verontreinigd oppervlaktewater; of

  • c.

    sanering van de bodem die is verontreinigd als rechtstreeks gevolg van de aanwezigheid van gedumpt drugsafval.

Artikel 13.5 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project is uitgevoerd in de provincie Zeeland;

    • b.

      het project is gericht op herstel van bodem of oppervlaktewater in geval van dumping van drugsafval, in de vorm van:

      • 1°.

        afvoer en verwijdering van gedumpt drugsafval;

      • 2°.

        afvoer en verwijdering van door gedumpt drugsafval verontreinigd oppervlaktewater; of

      • 3°.

        sanering van de bodem die is verontreinigd als rechtstreeks gevolg van de aanwezigheid van gedumpt drugsafval;

    • c.

      de locatie waarop drugsafval is gedumpt:

      • 1°.

        is in geval van een aanvrager als bedoeld in artikel 13.2, eerste lid, onder a, gelegen binnen de territoriale bevoegdheid van de aanvrager; of

      • 2°.

        behoort in geval van een aanvrager als bedoeld in artikel 13.2, eerste lid, onder b of c, tot het eigendom respectievelijk erfpachtrecht van de aanvrager;

    • d.

      de afvoer en verwijdering van het drugsafval heeft plaatsgevonden in de periode 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2024;

    • e.

      aan het project ligt ten grondslag:

      • 1°.

        een bewijs van melding of aangifte bij de politie van de dumping van het drugsafval in de vorm van een meldingsnummer of proces-verbaalnummer;

      • 2°.

        een beschrijving en foto’s van het gedumpte drugsafval alsmede een kaart met de locatie waar het drugsafval is aangetroffen; en

      • 3°.

        een bewijs van de gemaakte kosten voor de afvoer en verwijdering van het drugsafval of het oppervlaktewater dan wel de sanering van de bodem.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 13.3, onder a of b, in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het aangetroffen drugsafval dan wel verontreinigde oppervlaktewater is afgevoerd en verwijderd conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving;

    • b.

      aan het project ligt een bewijs van afvoer en verwijdering van het drugsafval dan wel verontreinigde oppervlaktewater ten grondslag in de vorm van een afvoerbon.

  • 3.

    Onverminderd het eerste lid wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 13.3, onder c, in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de bodem is gesaneerd conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving;

    • b.

      aan het project ligt een bewijs van sanering van de bodem ten grondslag in de vorm van een saneringsverslag.

Artikel 13.6 Subsidiabele kosten

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.3.1, eerste lid, komen, voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie, voor subsidie in aanmerking de daadwerkelijk gemaakte kosten derden met betrekking tot:

    • a.

      het afvoeren en verwijderen van gedumpt drugsafval;

    • b.

      het afvoeren en verwijderen van door gedumpt drugsafval verontreinigd oppervlaktewater;

    • c.

      het saneren van de uit de dumping voortvloeiende verontreinigde bodem.

  • 2.

    Artikel 1.3.2 is niet van toepassing.

Artikel 13.7 Subsidieaanvraag

Een subsidieaanvraag voldoet aan de volgende vereisten:

  • a.

    subsidieaanvragen worden ingediend met gebruikmaking van het daartoe door gedeputeerde staten vastgestelde aanvraagformulier;

  • b.

    een subsidieaanvraag bevat, in afwijking van artikel 1.4.2, eerste lid, ten minste het volledig ingevulde aanvraagformulier en de daarin voorgeschreven bijlagen;

  • c.

    subsidieaanvragen worden ingediend na afloop van het project.

Artikel 13.8 Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen worden ingediend van:

  • a.

    17 november 2021 tot en met 31 december 2021;

  • b.

    1 januari 2022 tot en met 31 december 2022;

  • c.

    1 januari 2023 tot en met 31 december 2023;

  • d.

    1 januari 2024 tot en met 31 januari 2025.

Artikel 13.9 Subsidieplafond

Gedeputeerde staten stellen het subsidieplafond vast op:

  • a.

    € 27.414 voor de periode, genoemd in artikel 13.8, onder a;

  • b.

    € 27.414 voor de periode, genoemd in artikel 13.8, onder b;

  • c.

    € 27.414 voor de periode, genoemd in artikel 13.8, onder c;

  • d.

    € 27.414 voor de periode, genoemd in artikel 13.8, onder d.

Artikel 13.10 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt:

  • a.

    ingeval de grond of het water waar het project betrekking op heeft eigendom is van een natuurlijke persoon, privaatrechtelijke rechtspersoon of Staatsbosbeheer, dan wel de subsidieaanvrager een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon is die de grond in erfpacht heeft: 100% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 24.999;

  • b.

    ingeval de grond of het water waar het project betrekking op heeft eigendom is van een publiekrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in artikel 13.2, eerste lid, onder a: 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 24.999.

Artikel 13.11 Verdelingswijzen

  • 1.

    Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2.

    Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking, bedoeld in het eerste lid, de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting, in aanwezigheid van een notaris en ten minste twee onafhankelijke waarnemers.

  • 4.

    De trekking wordt schriftelijk vastgelegd door de notaris, waarbij de aanvragen van hoog naar laag worden gerangschikt in volgorde van trekking.

  • 5.

    Subsidie wordt verdeeld over opeenvolgende aanvragen in de rangschikking die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Artikel 13.12 Subsidievaststelling

  • 1.

    Gedeputeerde staten stellen de subsidie direct vast.

  • 2.

    De betaling van het subsidiebedrag vindt in een keer plaats.

  • 3.

    De artikelen 1.7.1 tot en met 1.7.7 en 1.7.9. tot en met 1.9.10 zijn niet van toepassing.

Artikel 13.13 Overige bepalingen

De artikelen 1.5.3 en 1.6.6 zijn niet van toepassing.

Hoofdstuk 14 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van de kwaliteitsimpuls voor bedrijventerreinen (Fonds Impuls Bedrijventerreinen)

Artikel 14.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    actueel regionaal bedrijventerreinprogramma: een door gedeputeerde staten na 1 januari 2016 bekrachtigd programma waarin gemeenten in regionaal verband hun bedrijventerreinbeleid afstemmen; 

  • b.

    bedrijventerrein: een terrein van ten minste één hectare bruto dat planologisch bestemd en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, commerciële en niet-commerciële dienstverlening of industrie; 

  • c.

    herstructurering: alle eenmalige ingrepen op een bedrijventerrein die tot doel hebben de veroudering van het terrein of delen ervan tegen te gaan en die niet tot het reguliere onderhoud gerekend worden. Er zijn vijf vormen van herstructurering te onderscheiden:

    • -

      facelift;

    • -

      revitalisering;

    • -

      zware revitalisering;

    • -

      herprofilering;

    • -

      transformatie; 

  • d.

    veroudering: technische, economische, maatschappelijke of ruimtelijke veroudering, met als gevolg het economisch suboptimaal functioneren van de gevestigde bedrijven, verpaupering of verrommeling van de omgeving, inefficiënt ruimtegebruik, een onnodige impuls voor de ontwikkeling van nieuwe uitleglocaties of onveiligheid;  

  • e.

    zeehaventerrein: een als zodanig op kaart 1 van het Omgevingsplan Zeeland 2018 aangegeven terrein van minimaal één hectare bruto dat onderdeel vormt van het beheersgebied van Zeeland Seaports.

Artikel 14.2

Subsidie kan worden verstrekt voor een activiteit die tot doel heeft het realiseren van een kwaliteitsimpuls voor een bedrijventerrein door middel van herstructurering waardoor het regionaal aanbod aan bedrijventerreinen zo goed mogelijk aansluit bij de vraag.

Artikel 14.3

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt aan een gemeente binnen de provincie Zeeland.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel a en b, wordt subsidie niet verstrekt indien:

    • a.

      de activiteit niet aanvangt binnen één jaar na beëindiging van de openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie, bedoeld in artikel 14.6, eerste lid;

    • b.

      de activiteit niet is gerealiseerd binnen drie jaar na beëindiging van de openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie, bedoeld in artikel 14.6, eerste lid;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt buiten een bedrijventerrein;

    • d.

      de activiteit plaatsvindt op een bedrijventerrein bestemd voor grondstoffenwinning, olie- en gaswinning, waterwinning, afvalstort, nutsvoorzieningen, horeca- en recreatiebedrijven, agrarische bedrijven, de vestiging van een nieuwe economische drager, de mogelijkheden voor niet-agrarische activiteiten in het landelijk gebied en energieopwekking als bedoeld in bijlage A bij de Omgevingsverordening Zeeland 2018 alsmede overige krachtens de Omgevingsverordening Zeeland 2018 toegelaten bedrijvigheid, overige functioneel aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid en solitaire bedrijvigheid binnen de bebouwde kom;

    • e.

      de activiteit plaatsvindt op een zeehaventerrein;

    • f.

      de activiteit plaatsvindt in een regio waar geen actueel regionaal bedrijventerreinprogramma beschikbaar is;

    • g.

      de activiteit op basis van artikel 14.9, tweede lid, aanhef en onderdeel a en b tezamen, minder dan 30 punten scoort of de som van de punten op basis van artikel 14.9, tweede lid, aanhef en onderdeel a tot en met e, minder bedraagt dan 60 punten;

    • h.

      de gevraagde subsidie hoger is dan 50% van het totaal van de subsidiabele kosten van de activiteit.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager gedurende de looptijd van een verleende subsidie in een individueel geval afwijken van het in het tweede lid, aanhef en onderdeel b bepaalde.

  • 4.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel c, wordt een subsidie alleen verstrekt indien de te verstrekken subsidie meer dan € 50.000,- bedraagt.

Artikel 14.4

De subsidie bedraagt maximaal € 1.000.000,-.

Artikel 14.5

  • 1.

    De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten voor marketing en promotie;

    • b.

      kosten voor het afwaarderen van de boekwaarde van de gronden;

    • c.

      kosten voor bodemsanering voor zover deze de waardevermeerdering van het terrein als gevolg van de bodemsanering niet overstijgen.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.3.2 komen personeelskosten van de aanvrager niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 14.6

  • 1.

    Een subsidie in het kader van de kwaliteitsimpuls voor bedrijventerreinen kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.5.2, eerste lid, beslissen gedeputeerde staten op de aanvraag binnen acht weken na afloop van de openstellingsperiode, bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 14.7

In aanvulling op artikel 1.4.2, eerste lid, bevat een aanvraag voor een subsidie in het kader van de kwaliteitsimpuls voor bedrijventerreinen:

  • a.

    een volledig ingevuld aanvraagformulier Fonds Impuls Bedrijventerreinen zoals beschikbaar gesteld op de website van de provincie Zeeland;

  • b.

    een beschrijving van de tijdplanning van het project;

  • c.

    voor zover subsidie wordt gevraagd voor de kosten van bodemsanering: een door een onafhankelijke deskundige opgestelde taxatie van de waardestijging van het terrein als gevolg van de bodemsanering.

Artikel 14.8

Voor de beoordeling van de subsidieaanvraag kan een beroep worden gedaan op een extern deskundige.

Artikel 14.9

  • 1.

    Als de subsidieaanvragen, die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn, het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, maken gedeputeerde staten voor het bepalen van de volgorde van behandeling een rangschikking van de aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      kwaliteitsverbetering:

      de mate van vooruitgang die geboekt wordt in de verbetering van het vestigingsklimaat van het bedrijventerrein voor bedrijven;

    • b.

      locatie:

      de bijdrage die de ontwikkeling op die specifieke locatie levert aan een toekomstbestendige bedrijventerreinvoorraad;

    • c.

      hefboom:

      de verhouding tussen de subsidie en de maatschappelijke meerwaarde. Dit komt tot uitdrukking in de bereidheid van andere partijen om in het project te investeren en de aansluiting bij een visie of uitvoeringsplan;

    • d.

      innovatie:

      de mate waarin gebruikelijke barrières worden doorbroken door het toepassen van een vernieuwende werkwijze;

    • e.

      duurzaamheid en leefomgeving:

      de mate waarin ingrepen bijdragen aan de energietransitie, circulaire economie, klimaatadaptatie en vergroting van de biodiversiteit op bedrijventerreinen en het terugdringen en vermijden van vervuiling.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kennen voor de rangschikking, bedoeld in het eerste lid, de volgende punten toe:

    • a.

      kwaliteitsverbetering: ten hoogste 40 punten. Wanneer het project enkel bestaat uit investeringen in de openbare ruimte: ten hoogste 20 punten;

    • b.

      locatie: ten hoogste 40 punten;

    • c.

      hefboom: ten hoogste 25 punten;

    • d.

      innovatie: ten hoogste 25 punten;

    • e.

      duurzaamheid en leefomgeving: ten hoogste 40 punten;

  • 3.

    Gedeputeerde staten rangschikken de aanvragen op volgorde van het aantal toegekende punten.

  • 4.

    Gedeputeerde staten verdelen het bedrag van het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking.

Hoofdstuk 15 Vervallen

Hoofdstuk 16 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor versterking van kennis- en innovatienetwerken

Artikel 16.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    triple helix netwerk: een netwerk waar minimaal tien bedrijven, minimaal twee onderwijs- en/of onderzoeksinstellingen en minimaal één overheidsinstelling deel van uitmaken;

  • b.

    kennis- en innovatienetwerk: een georganiseerd triple helix netwerk gevormd door meerdere partijen binnen een economische sector met de intentie om kennis en ervaring te delen met als doel de sector te versterken en innovatie binnen de sector te stimuleren;

  • d.

    innovatieve projecten of programma’s: projecten of programma’s gericht op de ontwikkeling van:

    • 1.

      nieuwe producten, processen of diensten;

    • 2.

      wezenlijk nieuwe toepassingen van bestaande producten, processen of diensten;

  • d.

    meerjaren agenda: gezamenlijke strategische meerjaren visie inclusief jaarlijks uitvoeringsprogramma;

  • e.

    uitvoeringsprogramma: programma bestaand uit innovatieve projecten of programma’s die door deelnemende partijen binnen het netwerk worden gedefinieerd, georganiseerd en opgevolgd en waarbij de vraag vanuit de ondernemers leidend is.

Artikel 16.2

Subsidie kan worden verleend voor de versterking van het organiserend vermogen van een bestaand kennis- en innovatienetwerk:

  • a.

    dat bijdraagt aan de versterking van de Zeeuwse concurrentiekracht;

  • b.

    dat actief is binnen een van de volgende Zeeuwse economische sectoren:

    • 1.

      industrie en maintenance;

    • 2.

      havens en logistiek;

    • 3.

      agrofood en seafood;

    • 4.

      water en energie;

    • 5.

      vrijetijdseconomie;

    • 6.

      zorg;

  • c.

    dat van toegevoegde waarde is binnen de betreffende economische sector in Zeeland, in die zin dat er geen of beperkte inhoudelijke overlap is met andere netwerken;

  • d.

    dat de vraag vanuit de ondernemers als belangrijkste uitgangspunt neemt;

  • e.

    dat ten minste Zeeland breed acteert;

  • f.

    dat beschikt over een meerjaren agenda;

  • g.

    waarbij de resultaten van de activiteiten van het netwerk overwegend ten goede komen aan Zeeland;

  • h.

    dat connecties of samenwerkingen heeft met programma’s en clusters elders in of buiten Zeeland en bijdraagt aan provinciale beleidsdoelstellingen en zo mogelijk het nationale en Europese beleid in de betreffende sector;

  • i.

    dat in het betreffende kalenderjaar niet eerder provinciale subsidie heeft ontvangen voor de versterking van het organiserend vermogen.

Artikel 16.3

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.2.1, eerste lid, wordt subsidie slechts verstrekt aan een kennis- en innovatienetwerk dan wel aan één van de deelnemende partijen binnen het netwerk.

Artikel 16.4

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in paragraaf 1.3, zijn de subsidiabele kosten de kosten voor:

    • a.

      het initiëren en organiseren van activiteiten en bijeenkomsten voor de leden of partners van het netwerk;

    • b.

      het initiëren en organiseren van activiteiten met als doel het werven van nieuwe leden of partners van het netwerk;

    • c.

      het onderhouden van contacten met leden of partners;

    • d.

      de ondersteuning bij het ontwikkelen en updaten van de meerjaren agenda;

    • e.

      het initiëren en organiseren van samenwerking met andere regionale, landelijke en Europese netwerken;

    • f.

      public relations en communicatie omtrent de activiteiten van het netwerk;

    • g.

      vertegenwoordiging van het netwerk op regionaal, nationaal en internationaal niveau.

  • 2.

    Niet subsidiabel zijn de kosten voor het uitvoeren of managen van projecten die voortkomen uit het uitvoeringsprogramma van het netwerk.

Artikel 16.5

  • 1.

    Een subsidie kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van een aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 3.

    Indien een aanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de aanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 4.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige aanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 16.6

In aanvulling op artikel 1.4.2 bevat de aanvraag voor de subsidie:

  • a.

    een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier Kennis- en Innovatienetwerken;

  • b.

    een schriftelijk vastgestelde meerjaren agenda, inclusief het uitvoeringsprogramma voor het komende kalenderjaar;

  • c.

    een beschrijving van de connecties of samenwerkingen die het netwerk heeft of zal aangaan met programma’s en clusters elders in of buiten Zeeland en op welke wijze het netwerk bijdraagt aan provinciale beleidsdoelstellingen en zo mogelijk het nationale en Europese beleid in de betreffende sector;

  • d.

    een beschrijving op welke wijze bedrijven, onderwijs- en/of onderzoeksinstellingen en overheidsinstellingen betrokken zijn bij het netwerk en op welke op welke wijze en hoeveel overige bedrijven, onderwijs- en/of onderzoeksinstellingen en overheidsinstellingen het netwerk gaat betrekken bij de uitvoering van projecten en andere activiteiten.

Artikel 16.7

Voor de beoordeling van de aanvraag kan advies worden gevraagd aan een extern deskundige.

Artikel 16.8

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000,-.

Hoofdstuk 17 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van Zeeland in Stroomversnelling

Paragraaf 17.1 Algemene bepalingen

Artikel 17.1.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Pb L 187/1 van 26 juni 2014;

  • b.

    consortium: een samenwerkingsverband van ten minste drie partijen, waaronder ten minste één onderneming en één kennispartner, dat als doel heeft om op basis van een gezamenlijke strategische agenda systeemversterkende projecten te realiseren die een bijdrage leveren aan de versterking van de Zeeuwse concurrentiepositie;

  • c.

    demonstratieproject: een project dat kwalificeert als experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder 86, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening : het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten. Dit kan ook activiteiten omvatten die gericht zijn op de conceptuele formulering, de planning en documentering van alternatieve producten, procedés of diensten. Experimentele ontwikkeling kan prototyping, demonstraties, pilotontwikkeling, testen en validatie omvatten van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, met als hoofddoel verdere technische verbeteringen aan te brengen aan producten, procedés of diensten die niet grotendeels vast staan. Dit kan de ontwikkeling omvatten van een commercieel bruikbaar prototype of pilot die noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en die te duur is om te produceren alleen met het oog op het gebruik voor demonstratie- en validatiedoeleinden. Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien die wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden;

  • d.

    De-minimisverordening:

    • Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb L 352/1 van 24 december 2013; of

    • Verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector, Pb L 352/9 van 24 december 2013; of

    • Verordening (EU) Nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector, Pb L 190/45 van 28 juni 2014;

  • e.

    Deskundigencommissie: adviescommissie ingesteld op grond van artikel 3:5 van de Algemene wet bestuursrecht en overeenkomstig artikel 82 van de Provinciewet;

  • f.

    haalbaarheidsonderzoek: het onderzoek en de analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en zwakke punten van een project, de kansen en risico’s in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn;

  • g.

    innovatief product: nieuw product of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaand product;

  • h.

    innovatief productieproces: nieuw productieproces of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaand productieproces;

  • i.

    innovatieve dienst: nieuwe dienst of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaande dienst;

  • j.

    kennispartner: een organisatie, die kennis levert aan het consortium en deelt binnen het netwerk;

  • k.

    kmo: kleine en middelgrote ondernemingen die aan de in Bijlage I van de Algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde criteria voldoen;

  • l.

    strategische agenda: gezamenlijke strategische visie met uitvoeringsprogramma, waarin gewerkt wordt aan structuurversterking in de Zeeuwse economische clusters, per cluster vastgelegd in de volgende documenten:

    • 1°.

      industrie en maintenance

      • Smart Delta Resources Regioplan 2030-2050, Smart Delta Resources, september 2020;

      • SDR Roadmap, CE Delft, maart 2018;

      • Meerjarenplanning KicMPi 2020-2023, Kennis- en innovatiecentrum Maintenance Procesindustrie, 12 juni 2020;

      • Schelde Safety Network Strategische Agenda 2021-2023, Schelde Safety Network, 30 maart 2021;

    • havens en logistiek:

      • Visie en actieplan Logistiek Zeeland 2019-2023, Zeeland Connect, 2019;

    • agrofood en seafood:

      • Verbinden en versterken Visserij Zuidwest Nederland Agenda 2022, Stuurgroep Visserij-innovatie Zuidwest Nederland, december 2018;

      • Driejarenplan 2022-2024 voor begeleiding van het kennis- en innovatienetwerk FoodDelta Zeeland, FoodDelta Zeeland, 4 februari 2022;

      • Samen werken aan het Zeeuwse platteland!, Ambitiedocument voor uitvoeringsprogramma landelijk gebied: landbouw en natuur, provincie Zeeland, 19 oktober 2019;

      • Uitvoeringsprogramma Landelijk Gebied 2021-2030, provincie Zeeland, 10 juni 2021;

    • water en energie:

      • Smart Maintenance Fieldlab Zephyros, Strategische agenda (update 2022), Fieldlab Zephyros, 10 maart 2022;

      • Regionale Energiestrategie Zeeland (RES 1.0), stuurgroep RES Zeeland, februari 2020;

      • Kennis- & Innovatienetwerk Circulair Bouwen, meerjarenagenda, Kennis- & Innovatienetwerk Circulair Bouwen, oktober 2021;

      • 10-jarenplan 2020-2030 Stichting Circular Biobased Delta, Stichting Circular Biobased Delta, mei 2020;

    • vrijetijdseconomie:

      • Strategische Agenda Toerisme voor Zeeland 2020-2030, TUA/TOZ, mei 2019;

    • zorg:

      • Visie op Zorg in Zeeland in 2025, Commissie Toekomstige Zorg in Zeeland 2025, juli 2015;

      • Deltaplan arbeidsmarkt zorg & welzijn Zeeland 2020-2024, Viazorg, oktober 2019.

Artikel 17.1.2

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt aan een consortium werkzaam binnen één of meer van de volgende Zeeuwse economische clusters:

    • a.

      industrie en maintenance;

    • b.

      havens en logistiek;

    • c.

      agrofood en seafood;

    • d.

      water en energie;

    • e.

      vrijetijdseconomie;

    • f.

      zorg.

  • 2.

    Indien het consortium geen rechtspersoonlijkheid bezit:

    • a.

      wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 1.2.1, eerste lid, subsidie slechts verstrekt aan één van de deelnemende partijen binnen het consortium; en

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het consortium.

Artikel 17.1.3

In aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid, wordt subsidie niet verstrekt indien:

  • a.

    de subsidie geen stimulerend effect heeft, als bedoeld in artikel 6 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • b.

    ten aanzien van de aanvrager een bevel tot terugvordering, als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening uitstaat;

  • c.

    de aanvrager een onderneming in moeilijkheden, als bedoeld in artikel 2, onder 18, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening is.

Artikel 17.1.4

Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    de aanvrager is gevestigd in Zeeland;

  • b.

    de aanvrager acteert ten minste op Zeeuws regionaal niveau

  • c.

    de subsidiabele activiteit komt overwegend ten goede aan Zeeland; en

  • d.

    de subsidiabele activiteit behoort niet tot de reguliere bedrijfsvoering van de aanvrager;

  • e.

    de subsidiabele activiteit neemt de vraag vanuit de ondernemers als belangrijkste uitgangspunt;

  • f.

    de subsidiabele activiteit draagt bij aan de realisatie van de strategische agenda van het cluster;

  • g.

    de resultaten die voortvloeien uit de subsidiabele activiteit zijn openbaar en worden op niet-exclusieve en niet-discriminerende basis breed verspreid onder (Zeeuwse) ondernemingen en instellingen die geen deel uitmaken van het consortium;

  • h.

    de deelnemende partijen aan het consortium vormen in het kader van de subsidiabele activiteit een evenwichtig samenwerkingsverband, zowel wat betreft de verdeling van de kosten als wat betreft de inbreng in de activiteit. Geen van de deelnemende partijen neemt meer dan 70% van de kosten voor haar rekening.

Paragraaf 17.2 Haalbaarheidsonderzoeken

17.2.1 Artikel

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek ter voorbereiding van de ontwikkeling van:

  • a.

    een innovatief product;

  • b.

    een innovatief productieproces;

  • c.

    een innovatieve dienst.

Artikel 17.2.2

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder c, wordt subsidie niet verstrekt indien de te verstrekken subsidie € 10.000,- of minder bedraagt.

  • 2.

    Voor zover sprake is van staatssteun wordt subsidie slechts verstrekt indien wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de De-minimisverordening.

  • 3.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, voldoet het project aan de volgende criteria:

    • a.

      het project draagt voldoende bij aan de structuurversterking van de Zeeuwse economie vanuit een strategische agenda;

    • b.

      het project is voldoende innovatief; en

    • c.

      het projectplan heeft een voldoende kwaliteit.

Artikel 17.2.3

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in paragraaf 1.3, zijn de subsidiabele kosten uitsluitend de kosten van het haalbaarheidsonderzoek.

  • 2.

    Kosten komen slechts voor subsidie in aanmerking voor zover deze worden gemaakt na ontvangst van de volledige aanvraag.

Artikel 17.2.4

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 17.2.1 kan uitsluitend worden ingediend als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    Gedeputeerde staten stellen per openstellingsperiode een subsidieplafond vast.

  • 3.

    In het openstellingsbesluit kunnen gedeputeerde staten nadere regels stellen met betrekking tot de economische clusters waarbinnen het consortium werkzaam moet zijn.

Artikel 17.2.5

In aanvulling op artikel 1.4.2, eerste lid, bevat de aanvraag voor een subsidie:

  • a.

    een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier ‘Subsidie Zeeland in Stroomversnelling - haalbaarheidsonderzoek'; en

  • b.

    een projectplan met een sluitende (meerjaren)begroting.

Artikel 17.2.6

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 50.000,-

 

Artikel 17.2.7

  • 1.

    Indien de binnen de openstellingsperiode ingediende volledige subsidieaanvragen, die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn, het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, maken gedeputeerde staten voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin het project bijdraagt aan de structuurversterking van de Zeeuwse economie vanuit een strategische agenda;

    • b.

      de mate van innovativiteit van het project; en

    • c.

      de kwaliteit van het projectplan.

  • 2.

    Gedeputeerde staten verdelen het bedrag van het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking.

Artikel 17.2.8

  • 1.

    Gedeputeerde staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 17.2.1 voor advies over artikel 17.2.2, derde lid, en artikel 17.2.7, voor aan de Deskundigencommissie.

  • 2.

    Aanvragers van subsidie lichten op verzoek van de Deskundigencommissie hun subsidieaanvraag mondeling toe. 

Artikel 17.2.9

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.5.2, eerste lid, beslissen gedeputeerde staten op de aanvraag binnen twaalf weken na afloop van de openstellingsperiode, bedoeld in artikel 17.2.4, eerste lid.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 17.2.10

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in § 1.6 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen

    • a.

      het project wordt binnen zes maanden na afloop van de openstellingsperiode gestart;

    • b.

      het project wordt binnen 18 maanden na afloop van de openstellingsperiode gerealiseerd.

  • 2.

    Op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager, kunnen gedeputeerde staten afwijken van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder b.

Paragraaf 17.3 Demonstratieprojecten

Artikel 17.3.1

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een demonstratieproject gericht op de ontwikkeling van:

  • 1.

    een innovatief product;

  • 2.

    een innovatief productieproces;

  • 3.

    een innovatieve dienst.

Artikel 17.3.2

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder c, wordt subsidie niet verstrekt indien de te verstrekken subsidie € 50.000,- of minder bedraagt.

  • 2.

    Voor zover sprake is van staatssteun, wordt subsidie slechts verstrekt indien:

    • a.

      het project kwalificeert als experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder 86, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b.

      het project daadwerkelijke samenwerking behelst:

      • tussen ondernemingen waarvan er ten minste één een kmo is, of wordt uitgevoerd in ten minste twee lidstaten, en geen van de ondernemingen meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor haar rekening neemt, of

      • tussen een onderneming en één of meer organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, onder 83, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, waarbij deze organisaties ten minste 10% van de subsidiabele kosten dragen en het recht hebben hun eigen onderzoeksresultaten te publiceren;

    • c.

      de projectresultaten ruim worden verspreid via conferenties, publicaties, open-access-repositories, of gratis opensource-software.

  • 3.

    Voor zover sprake is van staatssteun en het project niet voldoet aan de vereisten in het tweede lid, wordt subsidie slechts verstrekt indien wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de De-minimisverordening.

  • 4.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, voldoet het project aan de volgende criteria:het projectplan heeft een voldoende kwaliteit.

    • a.

      het project draagt voldoende bij aan de structuurversterking van de Zeeuwse economie vanuit een strategische agenda;

    • b.

      het project is voldoende innovatief;

    • c.

      het project heeft voldoende economisch perspectief; en

    • d.

      het projectplan heeft een voldoende kwaliteit.

Artikel 17.3.3

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in paragraaf 1.3, zijn de subsidiabele kosten:

    • a.

      personeelskosten: onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden;

    • b.

      kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige

      beginselen, als subsidiabele kosten beschouwd;

    • c.

      kosten van gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wat gebouwen betreft, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als subsidiabele kosten beschouwd. Wat gronden betreft, zijn

      de kosten voor de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten subsidiabel;

    • d.

      kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm's length-voorwaarden worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt;

    • e.

      bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

  • 2.

    Kosten komen slechts voor subsidie in aanmerking voor zover deze worden gemaakt na ontvangst van de volledige aanvraag.

Artikel 17.3.4

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 17.3.1 kan uitsluitend worden ingediend als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    Gedeputeerde staten stellen per openstellingsperiode een subsidieplafond vast.

  • 3.

    In het openstellingsbesluit kunnen gedeputeerde staten nadere regels stellen met betrekking tot de economische clusters waarbinnen het consortium werkzaam moet zijn.

Artikel 17.3.5

In aanvulling op artikel 1.4.2, eerste lid, bevat de aanvraag voor een subsidie:

  • a.

    een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier Subsidie Zeeland in Stroomversnelling - demonstratieproject; en

  • b.

    een projectplan met een sluitende (meerjaren)begroting.

Artikel 17.3.6

De subsidie bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 200.000,-

Artikel 17.3.7

  • 1.

    Indien de binnen de openstellingsperiode ingediende volledige subsidieaanvragen, die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn, het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, maken gedeputeerde staten voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin het project bijdraagt aan de structuurversterking van de Zeeuwse economie vanuit een strategische agenda;

    • b.

      de mate van innovativiteit van het project;

    • c.

      het economisch perspectief van het project; en

    • d.

      de kwaliteit van het projectplan.

  • 2.

    Gedeputeerde staten verdelen het bedrag van het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking.

Artikel 17.3.8

  • 1.

    Gedeputeerde staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 17.3.1 voor advies over artikel 17.3.2, vierde lid, en artikel 17.3.7, voor aan de Deskundigencommissie.

  • 2.

    Aanvragers van subsidie lichten op verzoek van de Deskundigencommissie hun subsidieaanvraag mondeling toe.

Artikel 17.3.9

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.5.2, eerste lid, beslissen gedeputeerde staten op de aanvraag binnen twaalf weken na afloop van de openstellingsperiode, bedoeld in artikel 17.3.4, eerste lid.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 17.3.10

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in § 1.6 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

    • a.

      het project wordt binnen zes maanden na afloop van de openstellingsperiode gestart;

    • b.

      het project wordt binnen 30 maanden na afloop van de openstellingsperiode gerealiseerd.

  • 2.

    Op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager, kunnen gedeputeerde staten afwijken van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder b.

Hoofdstuk 17A Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van Zeeland in Stroomversnelling: Human Capital Agenda

Artikel 17A.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    consortium: een samenwerkingsverband van ten minste drie partijen, waaronder ten minste één onderneming en één kennispartner, dat als doel heeft om op basis van een gezamenlijke agenda systeemversterkende projecten te realiseren die een bijdrage leveren aan de versterking van de Zeeuwse concurrentiepositie;

  • b.

    De-minimisverordening:

    • -

      Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb L 352/1 van 24 december 2013; of

    • -

      Verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector, Pb L 352/9 van 24 december 2013; of

    • -

      Verordening (EU) Nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector, Pb L 190/45 van 28 juni 2014;

  • c.

    Deskundigencommissie: adviescommissie ingesteld op grond van artikel 3:5 van de Algemene wet bestuursrecht en overeenkomstig artikel 82 van de Provinciewet;

  • d.

    kennispartner: een organisatie, die kennis levert aan het consortium en deelt binnen het netwerk;

  • e.

    sociale innovatie: het streven naar een originele oplossing met een meetbare of waarneembare sociale impact op een hardnekkig maatschappelijk probleem. De innovatie kan gelegen zijn in de ontwikkeling van een nieuwe organisatorische vorm (samenwerkingsverbanden, relaties) en/of de ontwikkeling van een nieuw product, een nieuwe dienst of een nieuwe methode.

Artikel 17A.2

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten:

  • a.

    die bijdragen aan het oplossen van de krapte op de arbeidsmarkt; en

  • b.

    die gericht zijn op de ontwikkeling van een sociale innovatie die betrekking heeft op één of meer van de volgende thema’s:

    • i.

      Dynamisch managen: nieuwe managementvaardigheden en –methodieken;

    • ii.

      Slimmer werken: uitgaan van competenties van medewerkers;

    • iii.

      Flexibel organiseren: innovatieve organisatievormen;

    • iv.

      Co-Creatie sectoren: hoogwaardige samenwerkingsverbanden binnen één of meer sectoren of cross-sectoraal;

    • v.

      Werknemer in eigen kracht: mobiliteit, flexibiliteit en lef op de arbeidsmarkt;

    • vi.

      Mobiliteit leren en ontwikkelen: de juiste mensen op de juiste plek met de juiste kwalificaties;

    • vii.

      Duurzame inzetbaarheid: stimuleren van eigenaarschap bij medewerkers op het gebied van vitaliteit, flexibiliteit en maatschappelijke weerbaarheid;

    • viii.

      Leven lang leren en ontwikkelen: wendbare, flexibele werknemers die zich kunnen blijven ontwikkelen en mee kunnen met de nieuwste ontwikkelingen; en

  • c.

    waarbij een methodiek wordt ontwikkeld die overdraagbaar is.

Artikel 17A.3

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt aan een consortium werkzaam binnen één of meer van de volgende Zeeuwse economische clusters:

    • a.

      industrie en maintenance;

    • b.

      havens en logistiek;

    • c.

      agrofood en seafood;

    • d.

      water en energie;

    • e.

      vrijetijdseconomie;

    • f.

      zorg;

    • g.

      onderwijs.

  • 2.

    Indien het consortium geen rechtspersoonlijkheid bezit:

    • a.

      wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 1.2.1, eerste lid, subsidie slechts verstrekt aan één van de deelnemende partijen binnen het consortium; en

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het consortium.

Artikel 17A.4

  • 1.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de aanvrager is gevestigd in Zeeland;

    • b.

      de subsidiabele activiteit komt overwegend ten goede aan Zeeland;

    • c.

      de subsidiabele activiteit behoort niet tot de reguliere bedrijfsvoering van de aanvrager;

    • d.

      de vraag vanuit de ondernemers vormt het belangrijkste uitgangspunt;

    • e.

      de projectresultaten en ontwikkelde methodieken zijn openbaar en worden ruim verspreid onder (Zeeuwse) ondernemingen en instellingen die geen deel uitmaken van het consortium;

    • f.

      het project is additioneel aan gemeentelijke activiteiten en projecten;

    • g.

      het project voldoet aan het geheel van de volgende criteria:

      • i.

        het project draagt voldoende bij aan de structuurversterking van de Zeeuwse economie door het oplossen van de krapte op de arbeidsmarkt;

      • ii.

        het project is voldoende innovatief voor Zeeland;

      • iii.

        het project heeft voldoende perspectief;

      • iv.

        het projectplan heeft een voldoende kwaliteit.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder c, wordt subsidie niet verstrekt indien de te verstrekken subsidie € 10.000,- of minder bedraagt.

  • 3.

    Voor zover sprake is van staatssteun wordt subsidie slechts verstrekt indien wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de De-minimisverordening.

Artikel 17A.5

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 17A.2 kan uitsluitend worden ingediend als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    Gedeputeerde staten stellen per openstellingsperiode een subsidieplafond vast.

Artikel 17A.6

In aanvulling op artikel 1.4.2, eerste lid, bevat de aanvraag voor een subsidie:

  • a.

    een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier ‘Subsidie Zeeland in Stroomversnelling Human Capital Agenda'; en

  • b.

    een projectplan met een sluitende (meerjaren)begroting.

Artikel 17A.7

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 50.000,-.

Artikel 17A.8

  • 1.

    Indien de binnen de openstellingsperiode ingediende volledige subsidieaanvragen, die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn, het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, maken gedeputeerde staten voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin het project bijdraagt aan de structuurversterking van de Zeeuwse economie door het oplossen van de krapte op de arbeidsmarkt;

    • b.

      de mate van innovativiteit van het project voor Zeeland;

    • c.

      het perspectief van het project;

    • d.

      de kwaliteit van het projectplan.

  • 2.

    Gedeputeerde staten verdelen het bedrag van het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking.

Artikel 17A.9

  • 1.

    Gedeputeerde staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 17A.2 voor advies over artikel 17A.4, eerste lid, onder g, en artikel 17A.8, voor aan de Deskundigencommissie.

  • 2.

    Aanvragers van subsidie lichten op verzoek van de Deskundigencommissie hun subsidieaanvraag mondeling toe.

Artikel 17A.10

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.5.2, eerste lid, beslissen gedeputeerde staten op de aanvraag binnen twaalf weken na afloop van de openstellingsperiode, bedoeld in artikel 17A.5, eerste lid.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 17A.11

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in § 1.6 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

    • a.

      het project wordt binnen zes maanden na afloop van de openstellingsperiode gestart;

    • b.

      het project wordt binnen 24 maanden na afloop van de openstellingsperiode gerealiseerd.

  • 2.

    Op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager, kunnen gedeputeerde staten afwijken van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder b.

Hoofdstuk 17B Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van Zeeland in Stroomversnelling: Vestigingsklimaat

Paragraaf 17B.1 Algemene bepalingen

Artikel 17B.1.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    bovenlokaal effect: een effect dat zijn neerslag heeft in ten minste twee Zeeuwse gemeenten;

  • b.

    consortium: een samenwerkingsverband van ten minste twee partijen, waaronder ten minste één rechtspersoon, dat als doel heeft om een project te realiseren dat een bijdrage levert aan de versterking van de leefbaarheid en daarmee het vestigingsklimaat voor (potentiële) werknemers;

  • c.

    De-minimisverordening: Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb L 352/1 van 24 december 2013; of Verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector, Pb L 352/9 van 24 december 2013; of Verordening (EU) Nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector, Pb L 190/45 van 28 juni 2014;

  • d.

    Deskundigencommissie: adviescommissie ingesteld op grond van artikel 3:5 van de Algemene wet bestuursrecht en overeenkomstig artikel 82 van de Provinciewet;

  • e.

    leefbaarheid: de mate waarin een omgeving goed aansluit bij de behoeften van de mensen die er wonen en tegelijkertijd aantrekkelijk is voor nieuwe inwoners en toekomstige generaties.

Artikel 17B.1.2

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt aan een consortium.

  • 2.

    Indien het consortium geen rechtspersoonlijkheid bezit:

    • a.

      wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 1.2.1, eerste lid, subsidie slechts verstrekt aan één van de deelnemende partijen binnen het consortium; en

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het consortium.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder a, en onverminderd het bepaalde in artikel 1.4.1, wordt subsidie niet verstrekt indien de activiteit op het moment van ontvangst van de aanvraag voor de subsidie reeds is gestart.

Artikel 17B.1.3

  • 1.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de aanvrager is gevestigd in Zeeland;

    • b.

      de subsidiabele activiteit komt overwegend ten goede aan Zeeland;

    • c.

      de subsidiabele activiteit behoort niet tot de reguliere bedrijfsvoering of activiteiten van de aanvrager;

    • d.

      de subsidiabele activiteit past binnen de provinciale ambitie uit het Coalitieakkoord 2019-2023 ‘Samen verschil maken’ op het gebied van leefbaarheid, waar vanuit een aanvullende rol ingezet wordt op de bereikbaarheid en beschikbaarheid van voorzieningen, onderwijs, zorg en een gezonde en veilige leefomgeving met als doel de aantrekkelijkheid van Zeeland voor jongeren, ouderen en nieuwe Zeeuwen te behouden en te versterken;

    • e.

      het project heeft een bovenlokaal effect;

    • f.

      de behoefte van de (potentiële) werknemers vormt het belangrijkste uitgangspunt;

    • g.

      de projectresultaten en ontwikkelde werkwijzen zijn openbaar en worden ruim verspreid onder (Zeeuwse) partijen die geen deel uitmaken van het consortium; en

    • h.

      het project is additioneel aan gemeentelijke activiteiten en projecten.

Paragraaf 17B.2 Onderzoeken

Artikel 17B.2.1

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een onderzoek ter voorbereiding op de ontwikkeling van projecten:

  • a.

    die bijdragen aan het vergroten van de leefbaarheid, waardoor het aantrekkelijker wordt voor (potentiële) werknemers om zich in een Zeeuwse gemeente te vestigen; en

  • b.

    die gericht zijn op de ontwikkeling van een voorziening (bijvoorbeeld op sociaal, cultureel, zorg- of onderwijsgebied) of de bereikbaarheid van voorzieningen; en

  • c.

    waarbij een onderzoek of werkwijze wordt ontwikkeld die overdraagbaar is.

Artikel 17B.2.2

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder c, wordt subsidie niet verstrekt indien de te verstrekken subsidie minder dan € 5.000,- bedraagt.

  • 2.

    Voor zover sprake is van staatssteun wordt subsidie slechts verstrekt indien wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de De-minimisverordening.

  • 3.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, voldoet het project aan de volgende criteria:

    • a.

      het project draagt voldoende bij aan de structuurversterking van de Zeeuwse economie door het vergroten van de leefbaarheid; en

    • b.

      het projectplan heeft een voldoende kwaliteit.

Artikel 17B.2.3

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 17B.2.1 kan uitsluitend worden ingediend als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    Gedeputeerde staten stellen per openstellingsperiode een subsidieplafond vast.

Artikel 17B.2.4

In aanvulling op artikel 1.4.2, eerste lid, bevat de aanvraag voor een subsidie:

  • a.

    een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier ‘Subsidie Zeeland in Stroomversnelling Vestigingsklimaat Onderzoeken; en

  • b.

    een projectplan met een sluitende (meerjaren)begroting; en

  • c.

    een bewijs van commitment van ten minste één gemeente middels het format ‘Instemmingsverklaring gemeenten’.

Artikel 17B.2.5

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in paragraaf 1.3, komen kosten slechts voor subsidie in aanmerking voor zover deze worden gemaakt na ontvangst van de volledige aanvraag.

  • 2.

    De subsidie bedraagt maximaal 65% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 25.000,-.

Artikel 17B.2.6

  • 1.

    Indien de binnen de openstellingsperiode ingediende volledige subsidieaanvragen, die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn, het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, maken gedeputeerde staten voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin het project bijdraagt aan de structuurversterking van de Zeeuwse economie door het vergroten van de leefbaarheid;

    • b.

      de kwaliteit van het projectplan.

  • 2.

    Gedeputeerde staten verdelen het bedrag van het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking.

Artikel 17B.2.7

  • 1.

    Gedeputeerde staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 17B.2.1 voor advies over artikel 17B.2.2, derde lid, en artikel 17B.2.6 voor aan de Deskundigencommissie.

  • 2.

    Aanvragers van subsidie lichten op verzoek van de Deskundigencommissie hun subsidieaanvraag toe.

Artikel 17B.2.8

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.5.2, eerste lid, beslissen gedeputeerde staten op de aanvraag binnen twaalf weken na afloop van de openstellingsperiode, bedoeld in artikel 17B.2.3, eerste lid.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 17B.2.9

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in § 1.6 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

    • a.

      het project wordt binnen zes maanden na afloop van de openstellingsperiode gestart;

    • b.

      het project wordt binnen 18 maanden na afloop van de openstellingsperiode gerealiseerd.

  • 2.

    Op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager, kunnen gedeputeerde staten afwijken van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder b.

Paragraaf 17B.3 Pilots

Artikel 17B.3.1

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een pilot:

  • a.

    die bijdraagt aan het vergroten van de leefbaarheid, waardoor het aantrekkelijker wordt voor (potentiële) werknemers om zich in een Zeeuwse gemeente te vestigen; en

  • b.

    die gericht is op de ontwikkeling van een voorziening (bijvoorbeeld op sociaal, cultureel, zorg- of onderwijsgebied) of de bereikbaarheid van voorzieningen; en

  • c.

    waarbij een onderzoek of werkwijze wordt ontwikkeld die overdraagbaar is.

Artikel 17B.3.2

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder c, wordt subsidie niet verstrekt indien de te verstrekken subsidie € 10.000,- of minder bedraagt.

  • 2.

    Voor zover sprake is van staatssteun wordt subsidie slechts verstrekt indien wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de De-minimisverordening.

  • 3.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, voldoet het project aan de volgende criteria:

    • a.

      het project draagt voldoende bij aan de structuurversterking van de Zeeuwse economie door het vergroten van de leefbaarheid;

    • b.

      het project heeft voldoende perspectief op continuïteit; en

    • c.

      het projectplan heeft een voldoende kwaliteit.

Artikel 17B.3.3

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 17B.3.1 kan uitsluitend worden ingediend als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    Gedeputeerde staten stellen per openstellingsperiode een subsidieplafond vast.

Artikel 17B.3.4

In aanvulling op artikel 1.4.2, eerste lid, bevat de aanvraag voor een subsidie:

  • a.

    een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier ‘Subsidie Zeeland in Stroomversnelling Vestigingsklimaat Pilots; en

  • b.

    een projectplan met een sluitende (meerjaren)begroting; en

  • c.

    een bewijs van commitment van ten minste één gemeente middels het format ‘Instemmingsverklaring gemeenten’.

Artikel 17B.3.5

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in paragraaf 1.3, komen kosten slechts voor subsidie in aanmerking voor zover deze worden gemaakt na ontvangst van de volledige aanvraag.

  • 2.

    De subsidie bedraagt maximaal 65% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 50.000,-.

Artikel 17B.3.6

  • 1.

    Indien de binnen de openstellingsperiode ingediende volledige subsidieaanvragen, die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn, het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, maken gedeputeerde staten voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin het project bijdraagt aan de structuurversterking van de Zeeuwse economie door het vergroten van de leefbaarheid;

    • b.

      de mate van perspectief op continuïteit van het project;

    • c.

      de kwaliteit van het projectplan.

  • 2.

    Gedeputeerde staten verdelen het bedrag van het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking.

Artikel 17B.3.7

  • 1.

    Gedeputeerde staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 17B.3.1 voor advies over artikel 17B.3.2, derde lid, en artikel 17B.3.6 voor aan de Deskundigencommissie.

  • 2.

    Aanvragers van subsidie lichten op verzoek van de Deskundigencommissie hun subsidieaanvraag toe.

Artikel 17B.3.8

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.5.2, eerste lid, beslissen gedeputeerde staten op de aanvraag binnen twaalf weken na afloop van de openstellingsperiode, bedoeld in artikel 17B.3.3, eerste lid.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 17B.3.9

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in § 1.6 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

    • a.

      het project wordt binnen zes maanden na afloop van de openstellingsperiode gestart;

    • b.

      het project wordt binnen 24 maanden na afloop van de openstellingsperiode gerealiseerd.

  • 2.

    Op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager, kunnen gedeputeerde staten afwijken van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder b.

Hoofdstuk 18 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie ten behoeve van de verbeteringvan de toegankelijkheid van bestaande halteplaatsen in Zeeland.

Artikel 18.1

In dit hoofdstuk wordt onder halteplaats verstaan: onderdeel van een bushalte, waar zich één bustegelijkertijd kan opstellen voor het laten in- en uitstappen van reizigers.

Artikel 18.2

In het kader van de verbetering van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer in Zeeland, kan subsidie worden verstrekt voor het toegankelijk maken van:

  • a.

    halteplaatsen voor de buurtbus, de zomerbus of de haltetaxi zodat zij voldoen aan de toegankelijkheidseisen voor visueel beperkten zoals gesteld in de van toepassing zijnde Richtlijn toegankelijkheid van het CROW; en

  • b.

    de halteplaatsen voor het kernnet, spitsnet of scholierennet zodat zij voldoen aan de toegankelijkheidseisen voor visueel- en motorisch beperkten zoals gesteld in de van toepassing zijnde Richtlijn toegankelijkheid van het CROW.

Artikel 18.3

  • 1.

    Subsidie kan slechts worden verstrekt aan gemeenten binnen de provincie Zeeland.

  • 2.

    Subsidie kan worden verleend, indien de subsidie betrekking heeft op halteplaatsen die:

    • i.

      door een reguliere bus of buurtbus worden aangedaan, mits de som van het aantal in- en uitstappers in het jaar 2018 meer was dan 100;

    • ii.

      alleen door een haltetaxi worden aangedaan, mits de som van het aantal in- en uitstappers in het jaar 2018 meer was dan 1000; of

    • iii.

      in het jaar 2018 alleen door de zomerbus werden aangedaan, mits de halteplaatsen onderdeel zijn van een busstation.

Artikel 18.4

  • 1.

    De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 25.000 per halteplaats.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.3.1, komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      de aanlegkosten van een nieuwe halteplaats;

    • b.

      de kosten voor het plaatsen van (nieuwe) voorzieningen op een bestaande halteplaats;

    • c.

      kosten voor de vervanging van een bestaande toegankelijke abri door een nieuwe toegankelijke abri.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1.3.2, eerste lid, komen personeelskosten van de aanvrager niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 18.5

  • 1.

    Het subsidieplafond voor het tijdvak 2019-2020 bedraagt € 800.000.

  • 2.

    Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, waarbij de datum waarop de aanvraag volledig is, geldt als datum van binnenkomst.

Artikel 18.6

In afwijking van artikel 1.4.1, eerste lid, wordt de aanvraag in de periode van 1 februari 2019 tot en met 1 juli 2019 ingediend.

Artikel 18.7

Onverminderd het bepaalde in paragraaf 1.6, is de subsidieontvanger verplicht de activiteiten uiterlijk op 1 juli 2020 af te ronden.

Hoofdstuk 19 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie ten behoeve van het aanleggen van een groen dak

Artikel 19.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    bedrijfspand: een gebouw waarin één of meerdere bedrijven kantoor houden dan wel dat bestemd is om daarin een bedrijf uit te oefenen, in eigendom van een particulier, met een individueel adres en eigen nutsaansluiting en waaronder tevens begrepen een garage gelegen op hetzelfde perceel;

  • b.

    eigenaar: eigenaar van een woning of pand, dan wel opstaller, erfpachter of vruchtgebruiker ervan;

  • c.

    gecertificeerd bedrijf: een bedrijf gecertificeerd met het ‘Groenkeur keurmerk’, verschaft door Stichting Groenkeur, of een bedrijf dat een persoon in dienst heeft met het persoonsgebonden certificaat ‘Dak- & Gevel Basismedewerker’ dan wel het persoonsgebonden certificaat ‘Dak & Gevel Gevorderde’;

  • d.

    groen dak: een plat of hellend dak van een woning of pand met begroeiing, die kan bestaan uit struiken, bomen, vetplanten zoals vetkruid (sedum), kruiden, mos of gras)

  • e.

    particuliere woning: een pand in eigendom van een particulier, met een individueel adres en eigen nutsaansluiting, bedoeld en geschikt om in te wonen, waarop de planologische bestemming Wonen rust, waaronder tevens begrepen een garage gelegen op hetzelfde perceel en niet zijnde een appartementencomplex;

  • f.

    VvE: een bij de Kamer van Koophandel geregistreerde vereniging van eigenaars van de appartementsrechten van de woningen die tot een appartementencomplex behoren.

Artikel 19.2

Subsidie kan worden verleend voor het aanleggen van een groen dak op een particuliere woning, een bedrijfspand of een appartementencomplex.

Artikel 19.3

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt aan de eigenaar van de particuliere woning of het bedrijfspand dan wel aan de VvE van het appartementencomplex waarop het groene dak wordt aangelegd.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1, eerste lid, kan subsidie worden verstrekt aan een natuurlijke persoon.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel a, wordt subsidie niet verstrekt indien op het moment van ontvangst van de aanvraag voor de subsidie met de uitvoering van de activiteit waarvoor subsidie is aangevraagd, is gestart.

  • 4.

    Artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel c, is voor een subsidie ten behoeve van het aanleggen van een groen dak niet van toepassing.

Artikel 19.4

Voor een aanvraag van subsidie ten behoeve van het aanleggen van een groen dak gelden de volgende vereisten:

  • a.

    subsidie wordt slechts eenmaal per adres of per appartementencomplex verstrekt;

  • b.

    alleen bestaande woningen, bedrijfspanden en appartementencomplexen komen in aanmerking voor subsidie;

  • c.

    de woning, het bedrijfspand of het appartementencomplex waarop het groene dak wordt aangelegd, is gelegen binnen de bebouwde kom;

  • d.

    de waterbergingscapaciteit van het groene dak is minimaal 20 l/m²;

  • e.

    het groene dak bevat minimaal een wortelwerende laag, een drainagelaag, een substraatlaag en een vegetatielaag;

  • f.

    de oppervlakte van het groene dak is minimaal 10 m²;

  • g.

    de hellingshoek van het groene dak is maximaal 35°;

  • h.

    het groene dak wordt aangelegd door een gecertificeerd bedrijf.

Artikel 19.5

  • 1.

    De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal € 25,- per m² aan te leggen groen dak.

  • 2.

    De subsidie voor het aanleggen van een groen dak bedraagt maximaal vijftig procent van de subsidiabele kosten met een maximum van € 5.000,-.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.3.1, komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      de kosten van advisering ten behoeve van het aanleggen van een groen dak;

    • b.

      de kosten voor het onderhouden van een groen dak;

    • c.

      de kosten voor de sloop en afvoer van een bestaand dak.

Artikel 19.6

In aanvulling op artikel 1.4.2, eerste lid, bevat de aanvraag voor een subsidie ten behoeve van het aanleggen van een groen dak:

  • a.

    een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier ‘subsidie groene daken’;

  • b.

    de ondertekende offerte van een gecertificeerd bedrijf dat het groene dak gaat aanleggen waar in ieder geval het volgende in is opgenomen:

    • de waterbergingscapaciteit van het groene dak;

    • de lagen van het aan te leggen groene dak;

    • de oppervlakte van het groene dak;

    • de hellingshoek van het groene dak.

Artikel 19.7

  • 1.

    Een subsidie ten behoeve van het aanleggen van een groen dak kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen;

  • 3.

    Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van ontvangst;

  • 4.

    Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats op basis van de hoogte van het aangevraagde subsidiebedrag, waarbij een lager aangevraagd subsidiebedrag voorgaat op een hoger aangevraagd subsidiebedrag;

  • 5.

    Indien toepassing van het vierde lid ertoe leidt dat subsidieaanvragen op een gelijke plaats eindigen, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen bepaald door middel van loting.

Artikel 19.8

Onverminderd het bepaalde in paragraaf 1.6 heeft de subsidieontvanger de verplichting om het project binnen zes maanden na verlening van de subsidie te realiseren.

Hoofdstuk 20 Bijzondere bepalingen voor het verstrekken van cofinanciering voor het EFRO Programma Zuid-Nederland 2021-2027

Artikel 20.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Pb EU L 187/1 van 26 juni 2014;

  • b.

    Beheerautoriteit: Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant aangewezen als beheerautoriteit als bedoeld in artikel 71 van verordening 2021/1060 voor het EFRO Programma Zuid-Nederland 2021-2027;

  • c.

    de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb EU L 352/1 van 24 december 2013;

  • d.

    EFRO programma Zuid-Nederland 2021-2027: gezamenlijk programma als bedoeld in artikel 22 van verordening 2021/1060 van de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg, goedgekeurd door de Europese Commissie op 29 juni 2022, voor activiteiten die in Zuid-Nederland financiering kunnen ontvangen uit het EFRO;

  • e.

    Gedeputeerde staten: Gedeputeerde staten van provincie Zeeland;

  • f.

    REES: Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies;

  • g.

    RIS3 Zuid-Nederland 2021-2027: Regionale Innovatie Strategie Slimme Specialisatie voor programma’s Europese fondsen vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland, de provincie Noord-Brabant en de provincie Limburg op 21 april 2020;

  • h.

    Subsidieregeling OPZuid: Subsidieregeling OPZuid 2021-2027.

Artikel 20.2 Doelgroep

Subsidie kan worden aangevraagd door de penvoerder die namens een samenwerkingsverband subsidie heeft aangevraagd op grond van de Subsidieregeling OPZuid.

Artikel 20.3 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten die innovatie bevorderen binnen een van de volgende maatschappelijke transities uit de RIS3 Zuid-Nederland 2021-2027 die in het EFRO Programma Zuid-Nederland 2021-2027 centraal staan:

  • a.

    gezondheid;

  • b.

    landbouw en voeding;

  • c.

    energie;

  • d.

    klimaat;

  • e.

    grondstoffen.

Artikel 20.4 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      oor het project wordt subsidie verleend op grond van artikel 2.2 van de Subsidieregeling OPZuid;

    • b.

      de subsidie wordt aangevraagd als cofinanciering op de subsidie op grond van de Subsidieregeling OPZuid;

    • c.

      het project komt ten goede aan de provincie Zeeland.

  • 2.

    Het project komt ten goede aan de provincie Zeeland als bedoeld in het eerste lid, onder c, als:

    • a.

      meer dan de helft van de subsidiabele kosten wordt gemaakt door deelnemers aan het project die zijn gevestigd in de provincie Zeeland; en

    • b.

      de resultaten van het project overwegend zijn gericht op de provincie Zeeland.

  • 3.

    In het projectplan, bedoeld in artikel 2.5, onder a, van de Subsidieregeling OPZuid, wordt opgenomen op welke wijze wordt voldaan aan het eerste lid, onder c.

Artikel 20.5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Onverminderd artikel 1.3.1, eerste lid, is artikel 1.3 van de REES van toepassing.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.3.2 wordt, als de aanvrager gebruik maakt van de kostensoort personeelskosten, de berekeningswijze, genoemd in de artikelen 1.3 tot en met 1.3b van de REES gehanteerd.

Artikel 20.6 Vereisten indiening subsidieaanvraag

  • 1.

    Op verzoek van aanvrager wordt de aanvraag om subsidie op grond van de Subsidieregeling OPZuid aangemerkt als aanvraag om subsidie op grond van dit hoofdstuk.

  • 2.

    Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode die door Gedeputeerde Staten is vastgesteld in een openstellingsbesluit.

Artikel 20.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen per tenderperiode als bedoeld in artikel 20.6, tweede lid, een subsidieplafond vast in een openstellingsbesluit.

Artikel 20.8 Subsidiehoogte

  • 1.

    De subsidie bedraagt 15% van de subsidiabele kosten tot een maximum van €428.571,-.

  • 2.

    Als de aanvrager minder dan 15% van de subsidiabele kosten, bedoeld in het eerste lid, aanvraagt, wordt, onverminderd het eerste lid, slechts maximaal het gevraagde percentage aan subsidie verstrekt.

  • 3.

    Onverminderd de voorgaande leden, wordt, indien sprake is van staatssteun:

    • a.

      maximaal een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het van toepassing zijnde percentage uit de Algemene groepsvrijstellingsverordening niet wordt overschreden; of

    • b.

      en geen van de vrijstellingen uit de Algemene groepsvrijstellingsverordening van toepassing is, maximaal slechts een zodanig bedrag aan subsidies verstrekt dat voor het totale bedrag aan overheidsbijdragen over een periode van drie belastingjaren het maximumbedrag aan de-minimissteun niet wordt overschreden.

Artikel 20.9 Verdeelcriteria

  • 1.

    Indien de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het daarvoor vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, wordt, in geval door de Beheerautoriteit op grond van artikel 2.9 van de Subsidieregeling OPZuid een rangschikking is gemaakt, subsidie verleend op grond van de volgorde van die rangschikking.

  • 2.

    Indien de in het eerste lid bedoelde rangschikking niet is gemaakt door de Beheerautoriteit, is artikel 2.9 van de Subsidieregeling OPZuid van toepassing op subsidieverlening op grond van dit hoofdstuk.

Artikel 20.10 Beslissing op de subsidieaanvraag

In afwijking van artikel 1.5.2, eerste lid, is de beslistermijn van artikel 4.2.4 van de REES van toepassing.

Artikel 20.11 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    Artikel 1.5 van de Subsidieregeling OPZuid is van toepassing.

  • 2.

    De artikelen 1.6.3 en 1.6.6, derde lid, zijn niet van toepassing.

Artikel 20.12 Vaststelling

  • 1.

    Onverminderd artikel 1.6 van de Subsidieregeling OPZuid en gelet op de toepasselijke Europese regelgeving, worden de verleende subsidies vastgesteld op basis van prestaties en gerealiseerde kosten.

  • 2.

    Op verzoek van de subsidieontvanger wordt de aanvraag tot vaststelling op grond van de Subsidieregeling OPZuid aangemerkt als aanvraag tot vaststelling op grond van dit hoofdstuk.

  • 3.

    De beslistermijn van artikel 4.2.17 van de REES is van toepassing.

Artikel 20.13 Betaling en bevoorschotting

  • 1.

    Gedeputeerde staten verstrekken een voorschot van ten hoogste 100% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2.

    Gedeputeerde staten betalen het voorschot in een keer.

Hoofdstuk 21 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor het uitvoeren van duurzaamheidsscans voor bedrijven en bedrijventerreinen

Artikel 21.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    bedrijventerrein: een terrein van ten minste één hectare bruto dat planologisch bestemd en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, commerciële en niet-commerciële dienstverlening of industrie;

  • b.

    biodiversiteit: de verscheidenheid in het voorkomen van verschillende dieren en planten in een bepaald gebied;

  • c.

    circulaire economie: een economisch systeem dat bedoeld is om herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren;

  • d.

    energietransitie: besparing van energie én de omschakeling van fossiele energiebronnen naar volledig hernieuwbare energiebronnen zoals zon, wind en water, gericht op het verminderen van CO2-uitstoot;

  • e.

    klimaatadaptatie: aanpassing aan klimaatverandering om effecten als droogte, extreme neerslag en hogere temperaturen op te kunnen vangen;

  • f.

    verduurzaming: maatregelen die tot doel hebben om de energietransitie, circulaire economie, klimaatadaptatie of vergroting van de biodiversiteit op bedrijventerreinen en bij bedrijven te realiseren en daarmee bestaande bedrijven en bedrijventerreinen duurzaam in exploitatie te houden.

Artikel 21.2

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor het laten uitvoeren van onderzoek waarbij de kansen voor verduurzaming worden geïnventariseerd van:

    • a.

      een bedrijventerrein en de daarop gevestigde bedrijven of een deel daarvan; of

    • b.

      een groep van ten minste 20 bedrijven die niet gevestigd zijn op een bedrijventerrein en waarop afdeling 2.6 Energiebesparing van het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing is.

  • 2.

    Het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, dient zich, naast energietransitie, op ten minste twee van de drie andere onder artikel 21.1, onderdeel b tot en met e, genoemde vormen van verduurzaming te richten.

  • 3.

    Het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, dient zich ten minste op energietransitie te richten, met inbegrip van de omschakeling naar hernieuwbare energiebronnen.

Artikel 21.3

Het onderzoek, bedoeld in artikel 21.2, dient in ieder geval inzicht te geven in de volgende onderwerpen:

  • a.

    ten aanzien van het resultaat van het onderzoek:

    • i.

      de verwachte mate van reductie van de CO2-uitstoot bij toepassing van de geïnventariseerde verduurzamingsmaatregelen;

    • ii.

      de verwachte resultaten bij toepassing van de geïnventariseerde maatregelen op het gebied van circulaire economie, klimaatadaptatie en biodiversiteit;

  • b.

    ten aanzien van kennisdeling en uitvoering:

    • i.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan kennisdeling;

    • ii.

      de mate waarin opschaling van de geïnventariseerde maatregelen plaats kan vinden;

    • iii.

      de wijze waarop de uitvoering van de geïnventariseerde maatregelen wordt voorzien, met een daarbij behorende tijdsplanning;

    • iv.

      indien mogelijk, een voorstel voor een pilot- of demonstratieproject met het oog op de uitvoering van de geïnventariseerde maatregelen.

Artikel 21.4

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt aan een gemeente binnen de provincie Zeeland.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel a en b, wordt subsidie niet verstrekt indien:

    • a.

      de activiteit niet aanvangt binnen drie maanden na beëindiging van de openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie, bedoeld in artikel 21.7, eerste lid;

    • b.

      de activiteit niet is gerealiseerd binnen één jaar na beëindiging van de openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie, bedoeld in artikel 21.7, eerste lid;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op een bedrijventerrein bestemd voor grondstoffenwinning, olie- en gaswinning, waterwinning, afvalstort, nutsvoorzieningen, horeca- en recreatiebedrijven, agrarische bedrijven, de vestiging van nieuwe economische dragers, de mogelijkheden voor niet-agrarische activiteiten in het landelijk gebied en energieopwekking als bedoeld in bijlage A van de Omgevingsverordening Zeeland 2018 alsmede overige krachtens de Omgevingsverordening Zeeland 2018 toegelaten bedrijvigheid, overige functioneel aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid en solitaire bedrijvigheid binnen bestaand stedelijk gebied.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager gedurende de looptijd van een verleende subsidie in een individueel geval afwijken van het in het tweede lid, aanhef en onderdeel b bepaalde.

Artikel 21.5

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 40.000,-.

Artikel 21.6

  • 1.

    Kosten voor marketing en promotie komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.3.2 komen personeelskosten van de aanvrager niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 21.7

  • 1.

    Een subsidie kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 3.

    Indien een aanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de aanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 4.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige aanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 21.8

In aanvulling op artikel 1.4.2, eerste lid, bevat een aanvraag voor een subsidie:

  • a.

    een plan van aanpak voor de uitvoering van het onderzoek, inclusief tijdsplanning;

  • b.

    de offerte van het bedrijf dat het onderzoek gaat uitvoeren;

  • c.

    een beschrijving van de wijze waarop aandacht wordt besteed aan de verschillende vormen van verduurzaming: energietransitie, circulaire economie, klimaatadaptatie en biodiversiteit;

  • d.

    in geval van een onderzoek als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a: het aantal bedrijven dat gevestigd is op het bedrijventerrein en deelneemt aan het onderzoek;

  • e.

    in geval van een onderzoek als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b: het aantal, de bedrijfsnaam en de locatie van de bedrijven.

Artikel 21.9

Voor de beoordeling van de subsidieaanvraag kan een beroep worden gedaan op een extern deskundige.

Hoofdstuk 22 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van Hergebruik Leegstaande Pandenvoor Wonen

Artikel 22.1 Begripsbepalingen In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    beeldbepalend gebouw: een leegstaand gebouw, dat door een combinatie van architectonische kwaliteit en zijn plaats in de stedenbouwkundige structuur, een belangrijke bijdrage levert aan de kwaliteit van het stads- of dorpsbeeld;

  • b.

    eeldverstorend verpauperd gebouw: een leegstaand gebouw dat door een combinatie van het ontbreken van architectonische kwaliteit en zijn plaats in de stedenbouwkundige structuur, en zo mogelijk ook door de slechte staat van onderhoud, een negatieve bijdrage levert aan de kwaliteit van het stads- of dorpsbeeld;

  • c.

    bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;

  • d.

    herbestemmen: het geven van een nieuwe functionele bestemming aan een gebouw die, zo nodig, juridisch wordt vastgelegd in een bestemmings- of inpassingsplan;

  • e.

    herontwikkelen: het na sloop realiseren van nieuwbouw op dezelfde locatie al dan niet in combinatie met een herinrichting van de openbare ruimte;

  • f.

    leegstaand: het niet of niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht in gebruik zijn;

  • g.

    rijksmonument: een zich in de provincie Zeeland bevindend rijksmonument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

  • h.

    slopen: het afbreken, afvoeren van (bouw)materialen en eventueel saneren van de bodem ten behoeve van toekomstig gebruik;

  • i.

    transformeren: het verrichten van ingrijpende kwalitatieve aanpassingen aan een gebouw naar de eisen van de tijd, noodzakelijk voor toekomstige gebruikers of doelgroepen of verlaging van de milieucategorie in het kader van het wegnemen van milieuhinder voor de woonomgeving.

Artikel 22.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor een activiteit die tot doel heeft:

  • a.

    het herbestemmen of transformeren van beeldbepalende gebouwen of beeldverstorende verpauperde gebouwen;

  • b.

    het slopen van beeldverstorende verpauperde gebouwen die niet meer zinvol kunnen worden herbestemd of getransformeerd, gevolgd door herontwikkeling of een andere herinvulling van de vrijgekomen ruimte gericht op ruimtelijk kwalitatieve verbeteringen.

Artikel 22.3 Doelgroep en weigeringsgronden

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt aan de eigenaar van het gebouw waarop de subsidiabele activiteit betrekking heeft.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1, eerste lid, kan subsidie worden verstrekt aan een natuurlijk persoon.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder a, wordt subsidie niet verstrekt indien de activiteit op het moment van ontvangst van de aanvraag voor de subsidie reeds is gestart.

  • 4.

    Subsidie wordt voorts niet verstrekt indien:

    • a.

      de aanvrager niet kan aantonen dat de activiteit kan starten binnen één jaar na beëindiging van de openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie, bedoeld in artikel 22.7, eerste lid;

    • b.

      de aanvrager niet kan aantonen dat de activiteit kan worden gerealiseerd uiterlijk op 31 december 2023;

    • c.

      de activiteit in strijd is met het gemeentelijk beleid of geldende regelgeving van de gemeente waarbinnen de activiteit wordt uitgevoerd;

    • d.

      de activiteit op basis van artikel 22.10, tweede lid, aanhef en onderdeel a en c tezamen, minder dan 75 punten scoort of de som van de punten op basis van artikel 22.10, tweede lid, aanhef en onderdeel a tot en met f, minder bedraagt dan 400 punten;

    • e.

      de activiteit plaatsvindt buiten het bestaand stedelijk gebied;

    • f.

      het gebouw minder dan één jaar leegstaat.

  • 5.

    Gedeputeerde staten kunnen op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager in een individueel geval afwijken van het in het vierde lid, aanhef en onderdeel f bepaalde.

  • 6.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel c, wordt een subsidie niet verstrekt indien de te verstrekken subsidie minder bedraagt dan € 10.000,-.

Artikel 22.4 Subsidiehoogte

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 200.000,-.

Artikel 22.5 Vooroverleg

  • 1.

    Voordat een aanvraag wordt ingediend, kan er een vooroverleg plaatsvinden aan de hand van het op de website van de provincie Zeeland beschikbaar gestelde vooroverlegformulier. Het vooroverleg vindt zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van het vooroverlegformulier plaats.

  • 2.

    Tijdens het vooroverleg wordt in ieder geval aan de orde gesteld:

    • a.

      locatie en eigenaarschap van de locatie;

    • b.

      huidige en beoogde situatie van het project, inclusief leegstandsduur;

    • c.

      de haalbaarheid van het project waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • d.

      of de activiteit niet in strijd is met het gemeentelijk beleid of geldende regelgeving van de gemeente waarbinnen de activiteit wordt uitgevoerd;

    • e.

      de project gerelateerde duurzaamheidsambities;

    • f.

      de informatie die bij de aanvraag moet worden ingediend.

Artikel 22.6 Niet-subsidiabele kosten

De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten voor marketing en promotie;

  • b.

    waardedaling van gronden of opstallen veroorzaakt door markt- of economische factoren;

  • c.

    kosten voor bodemsanering voor zover deze de waardevermeerdering van het terrein als gevolg van de bodemsanering niet overstijgen;

  • d.

    kosten van werkzaamheden, maatregelen en voorzieningen ten behoeve van de instandhouding van rijksmonumenten of zelfstandige onderdelen zoals opgenomen in de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten die als bijlage bij de Subsidieregeling instandhouding monumenten is opgenomen;

  • e.

    kosten die gemaakt worden voor activiteiten die buiten het exploitatiegebied van het project vallen;

  • e.

    kosten van planschade.

Artikel 22.7 Openstelling, subsidieplafond en beslistermijn

  • 1.

    Een subsidie als bedoeld in artikel 22.2 kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.5.2, eerste lid, beslissen gedeputeerde staten op de aanvraag binnen acht weken na afloop van de openstellingsperiode, bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 22.8 Nadere eisen aan de aanvraag

In aanvulling op artikel 1.4.2, eerste lid, bevat een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 22.2:

  • a.

    een volledig ingevuld aanvraagformulier subsidie Hergebruik Leegstaande Panden voor wonen zoals beschikbaar gesteld op de website van de provincie Zeeland;

  • b.

    een plan van aanpak, met daarin:

    • een locatieaanduiding waaruit blijkt welke bouwwerken en percelen de bedoelde locatie omvat;

    • een algemene beschrijving van de herbestemming, transformatie, stedelijke herstructurering of herontwikkeling in het kader waarvan de subsidiabele activiteiten worden uitgevoerd;

    • een onderbouwing op welke wijze en in welke mate het project bijdraagt het terugdringen van leegstand, de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en waar van toepassing de cultuurhistorie;

    • een toelichting van de te nemen maatregelen, inclusief de duurzaamheidsmaatregelen, en een (onderbouwde) raming van de kosten per maatregel;

    • tekeningen van de bestaande en gewenste situatie, plattegrond(en) en gevelaanzichten;

  • c.

    een (onderbouwde) financieringstoelichting van het project;

  • d.

    een beschrijving van de tijdplanning van het project;

  • e.

    een bewijs van eigendom van de locatie;

  • f.

    een schriftelijke verklaring dat de gemeente medewerking verleent aan de voorgenomen subsidiabele activiteit;

  • g.

    een schriftelijke verklaring van de gemeente waarin de duur van de leegstand van het pand of de panden wordt aangetoond;

  • h.

    voor zover subsidie wordt gevraagd voor de kosten van bodemsanering: een door een onafhankelijke deskundige opgestelde taxatie van de waardestijging van het terrein als gevolg van de bodemsanering;

  • i.

    informatie waaruit blijkt dat de staatssteun- en aanbestedingsregels niet worden overtreden.

Artikel 22.9 Extern deskundige

Voor het vooroverleg en de beoordeling van de subsidieaanvraag kan een beroep worden gedaan op een extern deskundige.

Artikel 22.10 Verdeelprocedure

  • 1.

    Als de subsidieaanvragen, die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn, het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, maken gedeputeerde staten voor het bepalen van de volgorde van behandeling een rangschikking van de aanvragen op basis van de onderstaande criteria:

    • a.

      kwaliteitsverbetering: de mate waarin het project door hergebruik en door de bouwkundige en esthetische verbetering van het gebouw bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;

    • b.

      hoogte gevraagd subsidiebedrag: de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag in relatie tot de totale investering;

    • c.

      impact: de mate waarin het project leidt tot een verbetering in de omgeving;

    • d.

      herbestemming: de mate waarin door herbestemming, transformatie of herontwikkeling wordt bijgedragen aan de woonbehoefte of maatschappelijke doelen;

    • e.

      duurzaamheid: de mate waarin het project zorgt voor de verduurzaming van het gebouw;

    • f.

      cultuurhistorie: de mate waarin het project bijdraagt aan de cultuurhistorische waarden van het gebouw en de omgeving.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kennen voor de rangschikking, bedoeld in het eerste lid, de volgende punten toe:

    • a.

      kwaliteitsverbetering: ten hoogste 200 punten;

    • b.

      hoogte gevraagd subsidiebedrag: ten hoogste 150 punten;

    • c.

      impact: ten hoogste 100 punten;

    • d.

      herbestemming: ten hoogste 100 punten;

    • e.

      duurzaamheid: ten hoogste 100 punten;

    • f.

      cultuurhistorie: ten hoogste 50 punten.

  • 3.

    Gedeputeerde staten rangschikken de aanvragen op volgorde van het aantal toegekende punten.

  • 4.

    Gedeputeerde staten verdelen het bedrag van het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking.

  • 5.

    Indien toepassing van het eerste en tweede lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt subsidie verleend aan de aanvraag met het hoogste aantal punten behaald op basis van het criterium kwaliteitsverbetering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • 6.

    In het geval een subsidie niet volledig verleend kan worden als gevolg van het bereiken van het subsidieplafond, vindt verlening plaats ter hoogte van het nog beschikbare bedrag.

  • 7.

    Indien naar het oordeel van gedeputeerde staten niet aannemelijk is dat de subsidieaanvrager na gedeeltelijke verlening van de subsidie de activiteiten uit zal voeren, zijn gedeputeerde staten bevoegd de subsidie te weigeren en de subsidie aan de eerstvolgende in de rangschikking te verlenen.

Artikel 22.11 Verplichtingen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in § 1.6 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

    • a.

      de activiteit start binnen één jaar na beëindiging van de openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie, bedoeld in artikel 22.7, eerste lid;

    • b.

      de activiteit wordt uiterlijk op 31 december 2023 gerealiseerd.

  • 2.

    Op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager, kunnen gedeputeerde staten afwijken van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder b.

Hoofdstuk 23 Bijzondere bepalingen Samen in zee: versterking cultuur in Zeeland

Artikel 23.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • Adviescommissie: Adviescommissie Samen in zee: versterking cultuur in Zeeland;

  • bovenlokale uitwerking: uitwerking die zijn weerslag heeft in ten minste twee Zeeuwse gemeenten;

  • culturele instelling: instelling met rechtspersoonlijkheid die blijkens haar statuten het uitvoeren van culturele activiteiten tot doel heeft of een zelfstandige die beroepsmatig werkzaam is in de culturele sector;

  • duurzame samenwerking: samenwerking die structureel van karakter is;

  • nieuwe maker: cultuurprofessional of ambachtsbeoefenaar, die maximaal vijf jaren voorafgaand aan het indienen van een subsidieaanvraag een diploma kunstvakonderwijs heeft behaald of staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als zelfstandige.

  • publieksbereik: het publiek dat wordt bereikt met het culturele aanbod;

  • verdienmodel: wijze om omzet te genereren;

  • vrijwilligerspotentieel: potentieel aan vrijwilligers en het potentieel aan kennis en kunde onder vrijwilligers dat nog niet is ingezet.

Artikel 23.2 Subsidieplafond

Gedeputeerde staten stellen een subsidieplafond vast, ten laste waarvan aanvragen kunnen worden ingediend gedurende een openstellingsperiode als bedoeld in artikel 23.9, eerste lid.

Artikel 23.3 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van projecten die zijn gericht op het versterken van de culturele sector in Zeeland en betrekking hebben op één van de volgende onderwerpen:

    • a.

      het verbreden van het publieksbereik tot doelgroepen die nu niet of beperkt gebruik maken van het aanbod in de culturele sector;

    • b.

      de totstandkoming van duurzame samenwerking binnen en buiten de culturele sector;

    • c.

      het scheppen van randvoorwaarden voor het opbouwen van een beroepspraktijk ten behoeve van nieuwe makers;

    • d.

      het versterken van het vrijwilligerspotentieel;

    • e.

      het doen van onderzoek naar een of meer van de onderwerpen genoemd onder a tot en met d.

  • 2.

    Voor het doen van onderzoek als bedoeld in het eerste lid, onder e, worden per openstellingsperiode maximaal twee subsidies toegekend.

Artikel 23.4 Subsidieontvanger - penvoerder

  • 1.

    Subsidie wordt uitsluitend aangevraagd door en verstrekt aan een penvoerder van een samenwerkingsverband van tenminste twee instellingen.

  • 2.

    De penvoerder is werkzaam binnen één of meer van de volgende culturele disciplines:

    • a.

      audiovisuele kunsten;

    • b.

      beeldende kunsten, architectuur en vormgeving;

    • c.

      bibliotheekwerk;

    • d.

      cultureel erfgoed;

    • e.

      letteren;

    • f.

      podiumkunsten.

  • 3.

    De penvoerder is een culturele instelling met rechtspersoonlijkheid en het aanspreekpunt voor het bevoegd gezag voor alle zaken die de subsidie betreffen.

Artikel 23.5 Subsidievoorwaarden

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt wanneer:

  • a.

    de penvoerder is gevestigd in Zeeland;

  • b.

    het project binnen zes maanden na afloop van de openstellingsperiode als bedoeld in artikel 23.9, eerste lid, wordt gestart en binnen 24 maanden na afloop van deze periode wordt gerealiseerd.

Artikel 23.6 De-minimissteun

  • 1.

    Gedeputeerde staten toetsen voor subsidieverlening of die is aan te merken als steunmaatregel in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie.

  • 2.

    Indien sprake is van een steunmaatregel, dan wordt deze verleend op basis van de Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op deminimissteun (PbEU 2013, L352 /1) en uitsluitend voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden van die verordening.

  • 3.

    Wanneer de subsidieverlening is aan te merken als een steunmaatregel, legt de penvoerder op verzoek van gedeputeerde staten een de-minimisverklaring over met een opgave van alle andere ontvangen de-minimissteun in de twee voorgaande belastingjaren en het lopende belastingjaar.

Artikel 23.7 Hoogte subsidiebedrag en niet subsidiabele kosten

  • 1.

    De subsidie bedraagt maximaal 70% van de kosten als bedoeld in artikel 1.3.1, tot een maximum van € 50.000,- per project.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt geen subsidie verstrekt voor kosten waarvoor door gedeputeerde staten of een ander bestuursorgaan al subsidie is verstrekt.

Artikel 23.8 Indieningsvereisten

In afwijking van artikel 1.4.2 wordt bij de aanvraag overgelegd:

  • a.

    een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier Subsidie Samen in Zee: versterking cultuur in Zeeland;

  • b.

    het projectplan van maximaal 8 pagina’s A4 waarin het volgende wordt beschreven:

    • 1.

      een omschrijving van het project, waaronder de projectopzet en de uit te voeren activiteiten;

    • 2.

      een onderbouwing van de haalbaarheid van het project en de daarmee beoogde resultaten, waaronder de projectplanning en de risicofactoren die in de weg kunnen staan aan het behalen van het beoogde resultaat;

    • 3.

      de mate waarin het project bijdraagt aan de versterking van de Zeeuwse culturele sector;

    • 4.

      de meerwaarde ten opzichte van bestaande producten, processen, diensten, onderzoeken of ontwikkelingen;

    • 5.

      de verwachte bovenlokale uitwerking;

    • 6.

      de mate waarin de resultaten overdraagbaar of toepasbaar zijn op andere disciplines binnen de culturele sector;

  • c.

    de samenwerkingsovereenkomst tussen de deelnemers aan het samenwerkingsverband;

  • d.

    een sluitende begroting als bedoeld in artikel 1.4.3, voorzien van specificatie en toelichting.

Artikel 23.9 Indieningstermijn

  • 1.

    Subsidie kan worden aangevraagd gedurende een openstellingsperiode die gedeputeerde staten hebben vastgesteld.

  • 2.

    Subsidieaanvragen die op de uiterste indieningsdatum niet volledig zijn ontvangen, worden afgewezen.

Artikel 23.10 Beslistermijn

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.5.2, eerste lid, beslissen gedeputeerde staten op de aanvraag binnen twaalf weken na afloop van de openstellingsperiode, bedoeld in artikel 23.9, eerste lid.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 23.11 Beoordelingscriteria

  • 1.

    De Adviescommissie beoordeelt en rangschikt de aanvragen op volgorde van verlening op grond van de beoordelingscriteria genoemd in het tweede lid en adviseert gedeputeerde staten over de volgorde van verlening en over het toepassen van de weigeringsgronden als genoemd in artikel 23.13, eerste lid.

  • 2.

    Een aanvraag wordt beoordeeld op basis van de volgende beoordelingscriteria:

    • a.

      de haalbaarheid van het project en de daarmee beoogde resultaten;

    • b.

      de mate waarin de beoogde resultaten van het project bijdragen aan de versterking van de culturele sector in Zeeland;

    • c.

      de mate waarin het project bovenlokale uitwerking heeft;

    • d.

      de mate van samenwerking binnen en buiten de culturele sector.

  • 3.

    Aan ieder criterium als genoemd in het tweede lid wordt een score toegekend op basis van de bij dit artikel behorende scoretabel. Naarmate een project meer bijdraagt aan het realiseren van een criterium wordt een hogere score toegekend.

  • 4.

    Na de toekenning van de scores worden de aanvragen gerangschikt op basis van de totaalscore, waarbij de aanvraag met het hoogste puntenaantal als eerste in de rangschikking wordt opgenomen.

  • 5.

    De volgorde van gelijk geplaatste subsidieaanvragen wordt als volgt bepaald wanneer subsidieverlening voor die aanvragen zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond:

    • prioriteit wordt gegeven aan een aanvraag die het beste scoort op het beoordelingscriterium als genoemd in het tweede lid, onder b;

    • in het geval dat nog steeds sprake is van een gelijke score, wordt prioriteit gegeven aan een aanvraag die het beste scoort op het beoordelingscriterium als genoemd in het tweede lid, onder a;

    • in het geval dat nog steeds sprake is van een gelijke score, wordt prioriteit gegeven aan een aanvraag die het beste scoort op het beoordelingscriterium als genoemd in het tweede lid, onder d;

    • als ook dan nog steeds sprake is van een gelijke score, vindt loting tussen die betreffende aanvragen plaats. De loting wordt uitgevoerd door een notaris.

  • 6.

    Wanneer door toekenning van een aanvraag het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de subsidie niet verleend.

  • 7.

    Rangschikking blijft achterwege wanneer de subsidieverlening voor de aanvragen die in aanmerking komen voor subsidie, niet zal leiden tot overschrijding van het subsidieplafond.

  • 8.

    In geval van het zevende lid toetst de Adviescommissie of sprake is van een weigeringsgrond als genoemd in artikel 23.13, eerste lid en brengt daarover advies uit aan gedeputeerde staten.

Scoretabel behorend bij artikel 23.11, derde lid:

beoordelingscriteria

score

  • a.

    de haalbaarheid van het project en de daarmee beoogde resultaten

onvoldoende: 0 punten

voldoende: 5 punten

goed: 10 punten

excellent: 15 punten

  • b.

    de mate waarin de beoogde resultaten van het project bijdragen aan de versterking van de culturele sector in Zeeland

onvoldoende: 0 punten

voldoende: 10 punten

goed: 20 punten

excellent: 30 punten

  • c.

    de mate waarin het project bovenlokale uitwerking heeft

onvoldoende: 0 punten

voldoende: 5 punten

goed: 10 punten

excellent: 15 punten

  • d.

    de mate van samenwerking binnen en buiten de culturele sector

onvoldoende: 0 punten

voldoende: 5 punten

goed: 10 punten

excellent: 15 punten

totaalscore (a+b+c+d)

maximaal 75 punten

Artikel 23.12 Verplichtingen

  • 1.

    Onverminderde het bepaalde in de artikelen 1.6.1 tot en met 1.6.5 is de subsidieontvanger verplicht:

    • a.

      de projectresultaten en ontwikkelde methodieken openbaar te maken en te verspreiden onder Zeeuwse instellingen;

    • b.

      de Governance Code Cultuur, Code Diversiteit en Inclusie en de Code Fair Practice bij de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten toe te passen dan wel toe te lichten waarom de codes niet of niet geheel worden toegepast.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.6.6, eerste lid, verbinden gedeputeerde staten aan de subsidie de verplichting dat de instelling in zijn bekendmakingen of publiciteitsuitingen vermeldt dat het project mede mogelijk wordt gemaakt door de Zeeuwse gemeenten en de provincie Zeeland en wordt hiertoe het logo van Samen in Zee afgebeeld.

  • 3.

    Artikel 1.6.6, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 23.13 Weigeringsgronden

  • 1.

    Gedeputeerde staten weigeren de subsidie wanneer op één of meer van de beoordelingscriteria de score ‘onvoldoende’ wordt toegekend.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1.2.1, tweede lid, onder c, weigeren gedeputeerde staten de subsidie wanneer de te verstrekken subsidie minder bedraagt dan € 5.000,-.

Hoofdstuk 24 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie bij planvorming ten behoeve van toekomstbestendige bedrijventerreinen (Toekomstbestendige bedrijventerreinen– planvorming)

Artikel 24.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    bedrijventerrein: een terrein van ten minste één hectare bruto dat planologisch bestemd en geschiktis voor gebruik door handel, nijverheid, commerciële en niet-commerciële dienstverlening of industrie;

  • b.

    biodiversiteit: de verscheidenheid in het voorkomen van verschillende dieren en planten in eenbepaald gebied;

  • c.

    circulaire economie: een economisch systeem dat bedoeld is om herbruikbaarheid van productenen grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren;

  • d.

    collectieve fysieke maatregelen: fysieke maatregelen die bedrijven en overheden kunnen nemendie impact hebben op een (groot) deel van het bedrijventerrein en meerdere van de daarop gevestigde bedrijven;

  • e.

    energietransitie: besparing van energie én de omschakeling van fossiele energiebronnen naarvolledig hernieuwbare energiebronnen zoals zon, wind en water, gericht op het verminderen vanCO2-uitstoot;

  • f.

    gebiedsproces: een proces gericht op het koppelen van belangen en het verbinden van partijenin een gebied voor een goede afweging van te realiseren doelen;

  • g.

    herstructurering: alle eenmalige ruimtelijke ingrepen op een bedrijventerrein die tot doel hebbende kwaliteit van het terrein te verbeteren en veroudering tegen te gaan en die niet tot het reguliereonderhoud worden gerekend. Er zijn vijf vormen van herstructurering te onderscheiden:

    • facelift;

    • revitalisering;

    • zware revitalisering;

    • herprofilering;

    • transformatie;

  • h.

    klimaatadaptatie: aanpassing aan klimaatverandering om effecten als droogte, extreme neerslagen hogere temperaturen op te kunnen vangen;

  • i.

    toekomstbestendig bedrijventerrein: een bedrijventerrein dat inspeelt op toekomstige kansen enopgaven op het gebied van economie, energietransitie, circulaire economie, klimaatadaptatie,biodiversiteit en zero-emissie mobiliteit, waardoor het terrein aantrekkelijk blijft als vestigingslocatie;

  • j.

    verduurzaming: maatregelen die tot doel hebben om de energietransitie, circulaire economie,klimaatadaptatie, biodiversiteit en zero-emissie mobiliteit op bedrijventerreinen en bij bedrijvente stimuleren;

  • k.

    zeehaventerrein: terrein dat onderdeel is van het beheersgebied van North Sea Port;

  • l.

    zero-emissie mobiliteit: mobiliteitsoplossingen die geen (CO2-)uitstoot veroorzaken.

Artikel 24.2

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor de planvorming van collectieve fysieke maatregelen ten behoeve van het toekomstbestendiger maken van bestaande bedrijventerreinen die zich richt op het opzetten en uitvoeren van een gebiedsproces, het inventariseren van kansen en knelpunten (w.o. duurzaamheidsscan), het onderzoeken van de haalbaarheid of het uitwerken van ruimtelijke plannen.

  • 2.

    Deze planvorming van collectieve fysieke maatregelen dient betrekking te hebben op minimaal drie van de volgende thema’s:

    • a.

      herstructurering in de vorm van zware revitalisering, herprofilering of transformatie, voor zover deze bijdraagt aan de verduurzaming van het bedrijventerrein of de verduurzaming van de daarop gevestigde bedrijven mogelijk maakt;

    • b.

      energietransitie;

    • c.

      circulaire economie;

    • d.

      klimaatadaptatie;

    • e.

      biodiversiteit;

    • f.

      zero-emissie mobiliteit.

Artikel 24.3

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt aan:

    • a.

      ondernemingen gevestigd op het bedrijventerrein waarop de subsidiabele activiteit ziet;

    • b.

      gemeenten binnen de provincie Zeeland.

  • 2.

    Subsidie wordt slechts verstrekt als de collectiviteit van de activiteiten voldoende wordt aangetoond.

  • 3.

    Onverminderd het eerste lid wordt, indien subsidie wordt aangevraagd door ondernemingen, subsidie slechts verstrekt als de activiteit wordt ondersteund door de gemeente waarin het bedrijventerrein zich bevindt.

  • 4.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder a, wordt subsidie niet verstrekt indien de activiteit op het moment van ontvangst van de aanvraag voor de subsidie reeds is gestart.

  • 5.

    In aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder b en c, wordt subsidie niet verstrekt indien:

    • a.

      de activiteit niet aanvangt binnen zes maanden na de datum waarop de subsidieaanvraag is ingediend;

    • b.

      de activiteit niet wordt gerealiseerd binnen vijftien maanden na de datum waarop de subsidieaanvraag is ingediend;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op een bedrijventerrein bestemd voor grondstoffenwinning, olie- en gaswinning, waterwinning, afvalstort, nutsvoorzieningen, horeca- en recreatiebedrijven, agrarische bedrijven, de vestiging van nieuwe economische dragers, de mogelijkheden voor niet-agrarische activiteiten in het landelijk gebied en energieopwekking als bedoeld in bijlage A van de Omgevingsverordening Zeeland 2018 alsmede overige krachtens de Omgevingsverordening Zeeland 2018 toegelaten bedrijvigheid, overige functioneel aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid en solitaire bedrijvigheid binnen bestaand stedelijk gebied;

    • d.

      de activiteit plaatsvindt op een zeehaventerrein.

  • 6.

    Gedeputeerde staten kunnen op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager gedurende de looptijd van een verleende subsidie in een individueel geval afwijken van het in het vijfde lid, aanhef en onderdeel b bepaalde.

Artikel 24.4

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 50.000,- per aanvraag.

Artikel 24.5

Onverminderd artikel 1.3.1 en in afwijking van artikel 1.3.2 zijn uitsluitend subsidiabel de kosten van derden gemoeid met de inhuur van of uitbesteding aan een externe organisatie.

Artikel 24.6

  • 1.

    Een subsidie kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 3.

    Indien een aanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de aanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 4.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige aanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 24.7

In aanvulling op artikel 1.4.2, eerste lid, bevat een aanvraag voor een subsidie:

  • a.

    een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier ‘Toekomstbestendige bedrijventerreinen – planvorming’;

  • b.

    een plan van aanpak voor de uitvoering van de activiteit, inclusief tijdsplanning;

  • c.

    een offerte voor de inhuur van of uitbesteding aan een externe organisatie;

  • d.

    indien subsidie wordt aangevraagd door ondernemingen: een ondersteuningsbrief van de gemeente waarin het bedrijventerrein zich bevindt.

Artikel 24.8

  • 1.

    Gedeputeerde staten toetsen voor subsidieverlening of die is aan te merken als steunmaatregel in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie.

  • 2.

    Indien sprake is van een steunmaatregel, dan wordt deze verleend op basis van de Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op deminimissteun (PbEU 2013, L352 /1) en uitsluitend voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden van die verordening.

  • 3.

    Wanneer de subsidieverlening is aan te merken als een steunmaatregel, legt de aanvrager op verzoek van gedeputeerde staten een de-minimisverklaring over met een opgave van alle andere ontvangen de-minimissteun in de twee voorgaande belastingjaren en het lopende belastingjaar.

Artikel 24.9

Voor de beoordeling van de subsidieaanvraag kan een beroep worden gedaan op een extern deskundige.

Artikel 24.10

  • 1.

    Gedeputeerde staten beslissen op de aanvraag voor de subsidie binnen acht weken na ontvangst van de volledige aanvraag.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Hoofdstuk 25 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor de flexibele inzet voor versnelling van de Zeeuwse woningbouwopgave

Artikel 25.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;

  • b.

    collectief particulier opdrachtgeverschap: collectief van toekomstige bewoners van een woningbouwproject waarbij zij gezamenlijk opdrachtgever zijn voor de gehele realisatie van de woningen;

  • c.

    externe expertise: externe deskundige met expertise op het gebied van woningbouw of op het gebied van knelpunten die zich binnen een specifiek project afspelen, die een gemeente ondersteunt bij het oplossen van het betreffende knelpunt;

  • d.

    flexwonen: woonvorm waarbij sprake is van een tijdelijk pand of locatie voor bewoning dan wel een permanent pand met huurwoningen bedoeld voor urgente woningzoekenden die hier in afwachting van doorstroming naar een reguliere woning tijdelijk onderdak kunnen vinden;

  • e.

    herstructureringsproject: project dat ten doel heeft meerdere woningen in een afgebakend gebied te renoveren of slopen en nieuw terug te bouwen;

  • f.

    innovatieve woonvormen: woonvormen die qua concept, product of proces niet eerder zijn toegepast in de Zeeuwse woningbouwsector en die de mogelijkheid bieden op te schalen of waarvan de leereffecten elders kunnen worden toegepast;

  • g.

    internationale werknemer: economisch-actieve burger afkomstig uit een ander land, die tijdelijk in Zeeland verblijft om hier te werken, maar niet van plan is zich voor langere tijd te vestigen;

  • h.

    knelpunt: specifiek voorliggend probleem dat de doorgang van actieve woningbouw of herstructurering van de woningvoorraad stagneert;

  • i.

    kwetsbare doelgroepen: dak- en thuislozen en spoedzoekers. Spoedzoekers zijn mensen die met haast een woning nodig hebben, maar niet in aanmerking komen voor een urgentiestatus, omdat er geen sprake is van een levensbedreigende situatie of acuut probleem (bijvoorbeeld mensen die door een scheiding hun huis verliezen of statushouders);

  • j.

    levensloopbestendige woningen: woningen die geschikt zijn of eenvoudig geschikt zijn te maken voor bewoning tot op hoge leeftijd, ook in geval van fysieke handicaps of chronische ziekten van bewoners. Vereiste daarbij is dat de woning zonder trappen van buitenaf bereikbaar en rolstoeltoegankelijk is, waarbij de zogenoemde 'primaire ruimtes' (keuken, sanitair, woonkamer en minimaal één slaapkamer) zich op dezelfde woonlaag bevinden;

  • k.

    middeldure huurwoningen: woningen met een huurprijs hoger dan € 752,33 (dit is de liberalisatiegrens op 1 januari 2021) en tot € 1.100,00, met inachtneming van de indexering van de rijksoverheid die geldt voor woningen tot de liberalisatiegrens;

  • l.

    overtollige plancapaciteit voor woningbouw: planologische mogelijkheid om woningen toe te voegen aan de woningvoorraad waarvan de benutting ervan ongewenst is verklaard door het verantwoordelijke gemeentebestuur;

  • m.

    tijdelijke capaciteit: inhuur van capaciteit omdat de gemeente niet over voldoende capaciteit beschikt om knelpunten in het kader van woningbouw op te lossen;

  • n.

    transformatieproject: project dat ten doel heeft de ruimtelijke functie van een gebouw of gebied te transformeren voor de functie ‘Wonen’, waarbij zowel een ruimtelijke ingreep of verbouwing noodzakelijk is, evenals het vastleggen van de nieuwe bestemming in een bestemmings- of inpassingsplan;

  • o.

    wooncoöperatie: vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die zich ten doel stelt om haar leden in staat te stellen zelfstandig te voorzien in het beheer en onderhoud van de door hen bewoonde woongelegenheden en de direct daaraan grenzende omgeving.

Artikel 25.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor de inhuur van tijdelijke capaciteit of externe expertise ter bevordering van de snelheid in de voorfase van woningbouwactiviteiten, ten behoeve van:

  • a.

    de vergunningverlening van woningbouwprojecten;

  • b.

    het uitwerken van een woningbouwproject;

  • c.

    het sluiten van anterieure overeenkomsten met marktpartijen; of

  • d.

    het opstellen van een bestemmingsplan en het doorlopen van de bijbehorende procedure.

Artikel 25.3 Criteria

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt indien de inhuur van tijdelijke capaciteit of externe expertise waarvoor subsidie wordt gevraagd betrekking heeft op een van de volgende woningbouwactiviteiten:

    • a.

      het wegnemen van overtollige plancapaciteit voor woningbouw;

    • b.

      het versnellen van herstructureringsprojecten;

    • c.

      het versnellen van transformatieprojecten;

    • d.

      het versnellen van woningbouwprojecten voor flexwonen, levensloopbestendige woningen, middeldure huurwoningen, kwetsbare doelgroepen, internationale werknemers, collectief particulier opdrachtgeverschap, wooncoöperaties of innovatieve woonvormen;

    • e.

      het versnellen van woningbouwprojecten voor overige doelgroepen.

  • 2.

    Subsidie wordt slechts verstrekt indien de woningbouwactiviteiten plaatsvinden binnen het bestaand stedelijk gebied.

Artikel 25.4 Doelgroep

Subsidie wordt slechts verstrekt aan een gemeente in de provincie Zeeland.

Artikel 25.5 Weigeringsgronden

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder a, wordt subsidie niet verstrekt indien de activiteit op het moment van ontvangst van de aanvraag voor de subsidie reeds is gestart.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel c, wordt een subsidie niet verstrekt indien de te verstrekken subsidie minder bedraagt dan € 10.000,-.

Artikel 25.6 Subsidiehoogte

  • 1.

    Indien de activiteit betrekking heeft op een woningbouwactiviteit als bedoeld in artikel 25.3, eerste lid, onder a, b, c of d, bedraagt de subsidie maximaal 75% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 45.000,- per aanvraag.

  • 2.

    Indien de activiteit betrekking heeft op een woningbouwactiviteit als bedoeld in artikel 25.3, eerste lid, onder e, bedraagt de subsidie maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 30.000,- per aanvraag.

  • 3.

    Per aanvrager wordt maximaal €100.000 subsidie verstrekt.

Artikel 25.7 Subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.3.1 en in afwijking van artikel 1.3.2 zijn uitsluitend subsidiabel de kosten van derden gemoeid met de inhuur van tijdelijke capaciteit of externe expertise en voor zover zij zien op de periode tot uiterlijk 31 december 2022.

Artikel 25.8 Openstelling, subsidieplafond en verdeelmethode

  • 1.

    Een subsidie kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 3.

    Indien een aanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de aanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 4.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige aanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 25.9 Nadere eisen aan de aanvraag

In aanvulling op artikel 1.4.2, eerste lid, bevat een aanvraag voor een subsidie:

  • 1.

    een volledig ingevuld aanvraagformulier subsidie Tijdelijke Inhuur Capaciteit en Expertise voor Woningbouw zoals beschikbaar gesteld op de website van de provincie Zeeland;

  • 2.

    een plan van aanpak, met daarin de beschrijving van de werkzaamheden en de woningbouwactiviteit waarvoor de tijdelijke capaciteit of externe expertise wordt ingezet;

  • 3.

    een offerte voor de tijdelijke inhuur van capaciteit of externe expertise.

Artikel 25.10 Verplichtingen

Onverminderd het bepaalde in § 1.6 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

  • 1.

    de activiteit start binnen twee maanden na subsidieverlening;

  • 2.

    de activiteit is uiterlijk op 31 december 2022 afgerond.

Artikel 25.11 SiSa-verantwoording

Voor de verantwoording van de subsidie is artikel 1.5.4 van toepassing.

Hoofdstuk 26 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van de Gebiedsgerichte Aanpak Wonen (GAW)

Artikel 26.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;

  • b.

    biodiversiteit: de verscheidenheid in het voorkomen van verschillende dieren en planten in een bepaald gebied;

  • c.

    circulaire economie: een economisch systeem dat bedoeld is om herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren;

  • d.

    complementaire woningtypen: woningtypen waar een gebrek aan is of in de toekomst een gebrek aan ontstaat, zoals levensloopbestendige woningen, middeldure huurwoningen, woonzorg-woningen en flexwoningen;

  • e.

    energietransitie: besparing van energie én de omschakeling van fossiele energiebronnen naar volledig hernieuwbare energiebronnen zoals zon, wind en water, gericht op het verminderen van CO2-uitstoot;

  • f.

    exploitatiegebied: afgebakend gebied waarbinnen de activiteiten ten behoeve van de gebiedsgerichte aanpak tot uitvoering worden gebracht;

  • g.

    flexwoningen: woonvorm waarbij sprake is van een tijdelijk pand of locatie voor bewoning dan wel een permanent pand met huurwoningen bedoeld voor urgente woningzoekenden die hier in afwachting van doorstroming naar een reguliere woning tijdelijk onderdak kunnen vinden;

  • h.

    gebiedsgerichte aanpak: de projectmatige integrale aanpak van een afgebakend gebied in het bestaand stedelijk gebied waarmee een sterke bijdrage wordt geleverd aan de verbetering van de woonkwaliteit en de ruimtelijke kwaliteit;

  • i.

    herstructurering: activiteit waarbij door woningtoevoeging (nieuwbouw en splitsing) en/of woningonttrekking (sloop en samenvoeging) de samenstelling van de bestaande woningvoorraad binnen bestaand stedelijk gebied verandert zonder ingrijpende wijziging van de planologische functie;

  • j.

    klimaatadaptatie: aanpassing aan klimaatverandering om effecten als droogte, extreme neerslag en hogere temperaturen op te kunnen vangen;

  • k.

    kwetsbaar overschot: woningen die naar verwachting op de korte of middellange termijn leeg komen te staan, omdat ze slecht scoren op een combinatie van woningkenmerken (energieprestatie, levensloopgeschiktheid, waardeontwikkeling, uitstraling) en buurtkenmerken (voorzieningenniveau, openbare ruimte, veiligheid, sociaaleconomische standaard);

  • l.

    kwetsbare woningvoorraad: woningen die op korte of middellange termijn slecht in de markt komen te liggen, met onderscheid in het kwetsbare overschot en overige kwetsbare woningen;

  • m.

    levensloopbestendig: geschikt of eenvoudig geschikt te maken voor bewoning tot op hoge leeftijd, ook in geval van fysieke handicaps of chronische ziekten van bewoners. Vereiste daarbij is dat de woning zonder trappen van buiten af bereikbaar en rolstoeltoegankelijk is, waarbij de zogenaamde 'primaire ruimtes' (keuken, sanitair, woonkamer en minimaal één slaapkamer) zich op dezelfde woonlaag bevinden;

  • n.

    middeldure huurwoningen: woningen met een huurprijs hoger dan € 763,47 (dit is de liberalisatiegrens op 1 januari 2022) en tot € 1.100,00, met inachtneming van de indexering van de rijksoverheid die geldt voor woningen tot de liberalisatiegrens;

  • o.

    overige kwetsbare woningen: relatief kwetsbare woningen zonder risico op leegstand, maar waarvoor een inspanning (opwaardering en isolatie) wenselijk is;

  • p.

    regionale woningmarktafspraken: afspraken die gemeenten binnen een regio met elkaar maken over de omvang en kwaliteit van te bouwen en te herstructureren woningen in de komende tien jaar, zoals omschreven in de Zeeuwse Omgevingsvisie (vastgesteld door Provinciale Staten op 12 november 2021, te consulteren op: www.zeeland.nl);

  • q.

    renovatie: het uitvoeren van ingrijpende kwalitatieve aanpassingen aan een gebouw om de woonfunctie aan te passen naar de eisen van de tijd, zoals verduurzaming en levensloopbestendig maken;

  • r.

    ruimtelijke kwaliteit: de balans tussen de gebruikswaarde (functionaliteit, nut en noodzaak), belevingswaarde (beeldkwaliteit, eigenheid, gevoel van gebruikers) en toekomstwaarde (het vermogen om veranderingen op te vangen) van gebieden, projecten en gebouwen.

  • s.

    rijksmonument: een zich in de provincie Zeeland bevindend rijksmonument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

  • t.

    sloop: het afbreken van gebouwen, afvoeren van (bouw)materialen en eventueel saneren van de bodem ten behoeve van toekomstig gebruik;

  • u.

    transformatie: activiteit waarbij door woningtoevoeging in gebouwen of op (bebouwde) gronden (nieuwbouw en functiewijziging) in bestaand stedelijk gebied de planologische functie van het gebouw of de (bebouwde) grond verandert, met uitzondering van agrarische gronden en (onbebouwde) gronden met gebruik als stedelijk groen zoals sportvelden;

  • v.

    verduurzaming: het treffen van maatregelen voor het verminderen van het energieverbruik en het opwekken van duurzame energie van bestaande woningen;

  • w.

    woonzorgwoningen: nultredenwoningen binnen een complex of buurtje dat zo is opgezet dat senioren zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen, maar eenzaamheid voorkomen wordt;

Artikel 26.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor een gebiedsgerichte aanpak binnen het bestaand stedelijk gebied, waarbij sprake is van een verbetering van de kwaliteit van de woningvoorraad door middel van renovatie, herstructurering of transformatie, gecombineerd met een herinrichting van de openbare ruimte en passend in een actuele gemeentelijke visie op de ontwikkeling van het gebied.

Artikel 26.3 Doelgroep en weigeringsgronden

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt aan een gemeente binnen de provincie Zeeland die initiatiefnemer is van de gebiedsgerichte aanpak waarop de subsidiabele activiteit betrekking heeft.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel c, wordt een subsidie niet verstrekt indien de te verstrekken subsidie € 50.000,- of minder bedraagt.

  • 3.

    Subsidie wordt voorts niet verstrekt indien:

    • a.

      de aanvrager niet kan aantonen dat de activiteit kan starten binnen één jaar na beëindiging van de openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie, bedoeld in artikel 26.6, eerste lid;

    • b.

      de aanvrager niet kan aantonen dat de activiteit kan worden gerealiseerd uiterlijk op 31 december 2023;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt buiten het bestaand stedelijk gebied;

    • d.

      de activiteit plaatsvindt in een regio waarvoor geen geldende en door de provincie onderschreven regionale woningmarktafspraken beschikbaar zijn.

Artikel 26.4 Subsidiehoogte

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 750.000,-.

Artikel 26.5 Niet-subsidiabele kosten

De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten voor marketing en promotie;

  • b.

    waardedaling van gronden of opstallen veroorzaakt door markt- of economische factoren;

  • c.

    verwerving of inbrengwaarde van onroerende zaken die in de exploitatie van het project zijn opgenomen en met een hogere waarde dan de actuele getaxeerde marktwaarde op basis van het huidige gebruik of leegstand;

  • d.

    kosten voor bodemsanering voor zover deze de waardevermeerdering van het terrein als gevolg van de bodemsanering niet overstijgen;

  • e.

    kosten van werkzaamheden, maatregelen en voorzieningen ten behoeve van de instandhouding van rijksmonumenten of zelfstandige onderdelen zoals opgenomen in de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten die als bijlage bij de Subsidieregeling instandhouding monumenten is opgenomen;

  • f.

    kosten die gemaakt worden voor activiteiten die buiten het exploitatiegebied van het project vallen;

  • g.

    kosten van planschade; 

  • h.

    kosten van bovenwijkse voorzieningen;

  • i.

    kosten die zijn gemaakt voor ontvangst van de volledige subsidieaanvraag;

  • j.

    kosten waarvoor door gedeputeerde staten of een ander bestuursorgaan al subsidie is verstrekt.

Artikel 26.6 Openstelling, subsidieplafond en beslistermijn

  • 1.

    Een subsidie als bedoeld in artikel 26.2 kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.5.2, eerste lid, beslissen gedeputeerde staten op de aanvraag binnen acht weken na afloop van de openstellingsperiode, bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 26.7 Nadere eisen aan de aanvraag

In aanvulling op artikel 1.4.2, eerste lid, bevat een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 26.2:

  • a.

    een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier Subsidie Gebiedsgerichte Aanpak Wonen zoals beschikbaar gesteld op de website van de provincie Zeeland;

  • b.

    een plan van aanpak, met daarin:

    • een kaart waarop het exploitatiegebied is aangegeven en waaruit blijkt welke bouwwerken en percelen de bedoelde locatie omvat;

    • een algemene beschrijving van de beoogde renovatie, herstructurering en/of transformatie in het kader waarvan de subsidiabele activiteiten worden uitgevoerd, inclusief het aantal particuliere woningen en het aantal sociale huurwoningen waarop het project betrekking heeft;

    • een onderbouwing op welke wijze en in welke mate het project bijdraagt aan de verbetering van de kwaliteit van de woningvoorraad door:

      • de toevoeging van complementaire woningtypen;

      • de verduurzaming van de bestaande woningvoorraad;

      • het levensloopbestendig maken van de bestaande woningvoorraad;

    • een onderbouwing op welke wijze en in welke mate het project bijdraagt aan een verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte:

      • de herinrichting van de openbare ruimte;

      • de inrichtingsmaatregelen die bijdragen aan de leefbaarheid en gezondheid van bewoners;

    • een onderbouwing op welke wijze de gebiedsgerichte aanpak extra kwaliteit levert door middel van bovenwettelijke maatregelen die bijdragen aan de volgende doelen:

      • circulaire economie;

      • klimaatadaptatie;

      • biodiversiteit;

      • energietransitie;

      • belevingswaarde

    • een onderbouwing op welke wijze deze aanpak past binnen een gemeentelijke visie op de ontwikkeling van het gebied;

    • een toelichting op de te nemen maatregelen en een onderbouwde raming van de kosten per maatregel;

    • tekeningen of schetsen van de bestaande en gewenste situatie;

    • grond- en opstalexploitaties, waarbij uitgegaan wordt van nominale waarden, inclusief verwachte en verleende subsidies, behorende bij het exploitatiegebied;

  • c.

    een onderbouwde financieringstoelichting van het project met daarin:

    • grond- en opstalexploitaties, waarbij uitgegaan wordt van nominale waarden, inclusief verwachte en verleende subsidies, behorende bij het exploitatiegebied;

  • d.

    een realistische planning die aantoont:

    • welke werkzaamheden van het project voor de indiening van de aanvraag zijn uitgevoerd;

    • dat de uitvoering van het project binnen een jaar na beëindiging van de openstelling kan starten;

    • dat het project uiterlijk op 31 december 2023 kan worden afgerond;

  • e.

    voor zover subsidie wordt gevraagd voor de kosten van bodemsanering: een door een onafhankelijke deskundige opgestelde taxatie van de waardestijging van het terrein als gevolg van de bodemsanering;

  • f.

    informatie waaruit blijkt dat de staatssteun- en aanbestedingsregels niet worden overtreden.

Artikel 26.8 Extern deskundige

Voor de beoordeling van de subsidieaanvraag kan een beroep worden gedaan op een extern deskundige.

Artikel 26.9 Verdeelprocedure

  • 1.

    Als de subsidieaanvragen, die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn, het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, maken gedeputeerde staten voor het bepalen van de volgorde van behandeling een rangschikking van de aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      realisatie complementaire woningtypen: de mate waarin de activiteit door middel van renovatie, herstructurering of transformatie voorziet in de realisatie van woningtypen die complementair zijn aan de bestaande woningvoorraad;

    • b.

      aard van de aanpak: de mate waarin er sprake is van , herstructurering, renovatie van de kwetsbare woningvoorraad en/of transformatie;

    • c.

      particulier eigendom: de mate waarin er sprake is van particulier woningbezit bij aanvang van het project;

    • d.

      anpak openbare ruimte: de mate waarin de openbare ruimte ingericht wordt ter bevordering van de leefbaarheid en de gezondheid van bewoners;

    • e.

      verbetering van de ruimtelijke kwaliteit: de mate waarin de activiteit door het opnemen van bovenwettelijke maatregelen bijdraagt aan circulaire economie, biodiversiteit, klimaatadaptatie, energietransitie en/of de belevingswaarde van de gebouwen.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kennen voor de rangschikking, bedoeld in het eerste lid, de volgende punten toe :

    • a.

      realisatie juiste woningen: ten hoogste 50 punten

    • b.

      aard van de aanpak: ten hoogste 45 punten;

    • c.

      particulier eigendom: ten hoogste 25 punten;

    • d.

      aanpak openbare ruimte: ten hoogste 30 punten;

    • e.

      verbetering van de ruimtelijke kwaliteit: ten hoogste 50 punten.

  • 3.

    Gedeputeerde staten verdelen het bedrag van het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking.

  • 4.

    Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt subsidie verleend aan de aanvraag met de hoogste score behaald op basis van het criterium a, bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    In het geval een subsidie niet volledig verleend kan worden als gevolg van het bereiken van het subsidieplafond, vindt verlening plaats ter hoogte van het nog beschikbare bedrag.

  • 6.

    Indien naar het oordeel van gedeputeerde staten niet aannemelijk is dat de subsidieaanvrager na gedeeltelijke verlening van de subsidie de activiteiten uit zal voeren, zijn gedeputeerde staten bevoegd de subsidie te weigeren en de subsidie aan de eerstvolgende in de rangschikking te verlenen.

Artikel 26.10 Verplichtingen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in § 1.6 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

    • a.

      de activiteit start binnen één jaar na beëindiging van de openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie, bedoeld in artikel 26.6, eerste lid;

    • b.

      de activiteit wordt uiterlijk op 31 december 2023 gerealiseerd.

  • 2.

    Op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager, kunnen gedeputeerde staten afwijken van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder b.

Hoofdstuk 27 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie ten behoeve van mobiliteitshubs Zeeland 2022-2024

Paragraaf 27.1 Algemene Bepalingen

Artikel 27.1.1 Begripsbepalingen

  • a.

    buurthub: een openbaar toegankelijk uitgifte- of inleverlocatie voor deelmobiliteit, gelegen in een wijk waar reizigers gebruik van maken voor korte verplaatsingen als voor- of natransport voor langere reistafstanden met het openbaar vervoer of de auto die is geparkeerd op afstand;

  • b.

    deelmobiliteit: mobiliteitsvorm verzorgd door deelvoertuigen zoals deelfietsen, e-deelfietsen, e-deelscooters en e-deelauto’s;

  • c.

    deelmobiliteithub: buurthub, wijkhub en regiohub;

  • d.

    e-: elektrische;

  • e.

    halte: herkenbare plek die deel uitmaakt van een gestrekte buslijn, waar de reiziger kan opstappen op de grote bus, dat beschikt over tenminste de volgende voorzieningen:

    • een toegankelijke halte voor bussen en stopplek voor flextaxi;

    • haltevertrekstaat en contactinformatie;

    • duidelijke bewegwijzering;

  • f.

    hub: reguliere hub, regionale hub en stationshub;

  • g.

    knooppunt: een punt in het vervoersnetwerk waar een overstap tussen meerdere openbaar vervoerswijzen gefaciliteerd wordt;

  • h.

    regiohub: een openbaar toegankelijk uitgifte- of inleverlocatie voor deelmobiliteit, gelegen in landelijk gebied bij of een intercity-station, of een park & ride aan een grotere weg, of aan de rand of op enige afstand van een stad bij een openbaar vervoerverbinding, waar reizigers gebruik van maken als voor- of natransport voor langere reistafstanden met het openbaar vervoer of de auto die is geparkeerd op afstand;

  • i.

    regionale hub: een knooppunt met een grote regionale functie en dat beschikt over tenminste de volgende voorzieningen:

    • een toegankelijke halte voor bussen en stopplek voor flextaxi;

    • een kiss & ride-zone;

    • duidelijke bewegwijzering op de hub;

    • routeinformatie, omgevingskaarten en een overzicht van hubs en deelmobiliteithubs;

    • parkeer- en stallingsmogelijkheden voor deelmobiliteit;

    • overdekt fietsparkeren en voldoende aanbindpunten;

    • volgens de in de betreffende gemeente geldende parkeernorm voldoende ruimte voor parkeren van niet e-auto’s;

    • voorzieningen voor laadpunten voor e-fietsen, e-scooters en e-auto’s;

    • overdekte en afgesloten wachtruimte;

    • wifi en een watertappunt;

  • j.

    reguliere hub: knooppunt dat beschikt over tenminste de volgende voorzieningen:

    • een toegankelijke halte voor bussen en stopplek voor flextaxi;

    • routeinformatie, omgevingskaarten en een overzicht van hubs en deelmobiliteithubs;

    • overdekt fietsparkeren

    • autoparkeren en een kiss & ride-zone;

    • overdekte wachtruimte.

  • k.

    stationshub: een regionale hub nabij treinstation waar reizigers de mogelijkheid hebben om tussen modaliteiten over te stappen;

  • l.

    TOMP API: Transport Operator to Mobility Provider-Application Programming Interface;

  • m.

    wijkhub: een openbaar toegankelijk uitgifte- of inleverlocatie voor deelmobiliteit, gelegen op een centrale plek in een wijk of aan de rand van een wijk bij een openbaar vervoerverbinding, waar reizigers gebruik van maken voor korte verplaatsingen als voor- of natransport voor langere reistafstanden met het openbaar vervoer of de auto die is geparkeerd op afstand;

Artikel 27.1.2 Algemene subsidievoorwaarden

Subsidie wordt alleen verstrekt wanneer:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, passen in de Regionale mobiliteitsstrategie Zeeland zoals vastgesteld door Provinciale Staten op 17 december 2021;

  • b.

    de halte, hub of deelmobiliteithub gelegen is in de openbare ruimte en voor alle reizigers toegankelijk is;

  • c.

    voor alle voertuigen wordt gezorgd voor een goede ondergrond, belijning en bebording;

  • d.

    de halte, hub of deelmobiliteithub past binnen het bestemmingsplan en ruimtelijk wordt ingepast;

  • e.

    de subsidieaanvrager die niet tevens eigenaar is van de grond waarop de subsidiabele activiteiten plaatsvinden, daarvoor toestemming van die eigenaar heeft.

Artikel 27.1.3 Verplichtingen subsidieontvanger

De subsidieontvanger is verplicht voor het regelen van de exploitatie en het beheer en onderhoud van een halte, hub of deelmobiliteithub tot vijf jaar na de datum van vaststelling van de subsidie.

Artikel 27.1.4 Weigeringsgrond

GS weigeren de subsidie voor zover de activiteit in een vergelijkbare vorm naar het oordeel van GS, middels al verleende subsidie of (in)directe financiering, door de provincie Zeeland financieel wordt ondersteund.

Artikel 27.1.5 Niet subsidiabele kosten

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.3.2 zijn personeelskosten van medewerkers die in dienst zijn van gemeenten niet subsidiabel.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid zijn niet subsidiabel:

    • a.

      de onderhoudskosten aan infrastructuur of voorzieningen en de kosten als gevolg van achterstallig onderhoud;

    • b.

      de kosten voor de onderdelen van de infrastructuur of dienst die niet direct leiden tot het bereiken van de doelstellingen van de Regionale mobiliteitsstrategie Zeeland;

    • c.

      de kosten voor de aanschaf en het plaatsen van laadpalen;

    • d.

      de kosten voor de aanschaf en exploitatie van deelvoertuigen.

Artikel 27.1.6 Aantal halte, hub en deelmobiliteithub

Gedurende het tijdvak 2022-2024 wordt subsidie verleend voor maximaal drie stationshubs, vijf regionale hubs, acht reguliere hubs, tien haltes en dertig deelmobiliteithubs.

Artikel 27.1.7 Indieningstermijn, subsidieplafond en verdeling subsidieplafonds

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie kan uitsluitend worden ingediend als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld.

  • 2.

    Gedeputeerde staten stellen per openstellingsperiode een subsidieplafond vast.

  • 3.

    Subsidieaanvragen die op de uiterste indieningsdatum niet volledig zijn ontvangen, worden afgewezen.

  • 4.

    Aanvragen worden tenminste 8 weken voor aanvang van de subsidiabele activiteiten ingediend.

  • 5.

    De subsidieplafonds worden op volgorde van ontvangst van de aanvragen verdeeld.

  • 6.

    De datum van ontvangst is het tijdstip waarop de aanvraag volledig is ingediend.

  • 7.

    Voor zover aanvragen op hetzelfde tijdstip zijn ingediend en toekenning van die aanvragen zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond, bepaalt het college door middel van loting in welke volgorde de aanvragen worden behandeld.

Paragraaf 27.2 Realisatie halte en hub

Artikel 27.2.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    de realisatie van een nieuwe halte in Zeeland;

  • b.

    de realisatie van een hub.

Artikel 27.2.2 Subsidieontvanger

Subsidie kan worden verstrekt aan gemeenten in de provincie Zeeland.

Artikel 27.2.3 Aanvullende weigeringsgrond

In aanvulling op het bepaalde in artikel 27.1.4, zal GS de subsidie weigeren als het niet aannemelijk is dat de realisatie van een nieuwe halte, hub wordt binnen twee jaar na indiening van de aanvraag om subsidie is afgerond.

Artikel 27.2.4 Indieningsvereisten

  • 1.

    Subsidieaanvragen worden ingediend met gebruikmaking van het daartoe door gedeputeerde staten vastgestelde aanvraagformulier ‘halte en hub realisatie’, te vinden op www.zeeland.nl.

  • 2.

    Een subsidieaanvraag bevat, in afwijking van artikel 1.4.2, eerste lid, ten minste de volgende bijlagen:

    • a.

      het volledig ingevulde aanvraagformulier en de daarin voorgeschreven bijlagen;

    • b.

      sluitende begroting met kostenraming en dekkingsposten;

    • c.

      Plan van Aanpak met minimaal de volgende onderdelen:

      • onderbouwing per locatie

      • planning

    • d.

      foto’s van de huidige locatie;

    • e.

      (ontwerp)schetsen toekomstige invulling.

Artikel 27.2.5 Hoogte van de subsidie

Het subsidiebedrag bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van:

  • a.

    € 50.000,- voor de realisatie van een nieuwe halte;

  • b.

    € 150.000,- voor de realisatie van een reguliere hub;

  • c.

    € 300.000,- voor de realisatie van een regionale hub;

  • d.

    € 500.000,- voor de realisatie van een stationshub.

Paragraaf 27.3 Realisatie deelmobiliteithub

Artikel 27.3.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor de realisatie van een deelmobiliteithub in Zeeland, mits deze parkeer- en stallingsruimte biedt voor minimaal de volgende deelmobiliteit:

  • a.

    5 deelvoertuigen als het gaat om een buurthub;

  • b.

    10 deelvoertuigen als het gaat om een wijkhub;

  • c.

    15 deelvoertuigen als het gaat om een regiohub.

Artikel 27.3.2 Subsidieontvangers

Subsidie kan worden verstrekt aan:

  • a.

    gemeenten in de provincie Zeeland;

  • b.

    exploitanten van deelmobiliteithubs.

Artikel 27.3.3 Aanvullende subsidievoorwaarden deelmobiliteithub

In aanvulling op het bepaalde in artikel 27.1.2, geldt voor de realisatie van een deelmobiliteithub de volgende voorwaarden:

  • a.

    voor fietsen, e-fietsen en e-scooters wordt een stalling gerealiseerd;

  • b.

    voor e-deelvoertuigen wordt voldoende laadinfrastructuur gerealiseerd, met een aansluiting op het net;

  • c.

    in het geval de subsidieaanvraag afkomstig is van een exploitant van deelmobiliteithub stemt de betreffende gemeente in met de voorgestelde locatie;

  • d.

    de realisatie van een deelmobiliteithub is binnen een jaar na indiening van de aanvraag om subsidie afgerond.

Artikel 27.3.4 Verplichtingen subsidieontvanger

De subsidieontvanger is verplicht ervoor zorg te dragen dat:

  • a.

    alle deelmobiliteitaanbieders in beginsel kans maken om deelmobiliteit aan te bieden op de deelmobiliteithub onder gelijke condities via een vergunningenstelsel of openbare aanbesteding;

  • b.

    deelmobiliteitsaanbieders contractueel of in een vergunning worden verplicht om de TOMP APIte implementeren;

  • c.

    deelmobiliteitsaanbieders juridisch verplicht zijn om geanonimiseerde data te leveren over het gebruik van de deelmobiliteit.

Artikel 27.3.5 Indieningsvereisten

  • 1.

    Subsidieaanvragen worden ingediend met gebruikmaking van het daartoe door gedeputeerde staten vastgestelde aanvraagformulier ‘deelmobiliteithub , te vinden op www.zeeland.nl.

  • 2.

    Een subsidieaanvraag bevat, in afwijking van artikel 1.4.2, eerste lid, ten minste het volledig ingevulde aanvraagformulier en de daarin voorgeschreven bijlagen.

Artikel 27.3.6 Hoogte van de subsidie

Het subsidiebedrag bedraagt voor de realisatie van een deelmobiliteithub maximaal 75% van de subsidiabele kosten tot een maximum van:

  • a.

    € 20.000,- in het geval van een buurthub;

  • b.

    € 35.000,- in het geval van een wijkhub;

  • c.

    € 50.000,- in het geval van een regiohub.

Artikel 27.3.7 De-minimissteun

  • 1.

    Gedeputeerde staten toetsen voor subsidieverlening of die is aan te merken als steunmaatregel in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie.

  • 2.

    Indien sprake is van een steunmaatregel, dan wordt deze verleend op basis van de Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L352 /1) en uitsluitend voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden van die verordening.

  • 3.

    Wanneer de subsidieverlening is aan te merken als een steunmaatregel, legt de penvoerder op verzoek van gedeputeerde staten een de-minimisverklaring over met een opgave van alle andere ontvangen de-minimissteun in de twee voorgaande belastingjaren en het lopende belastingjaar.

Hoofdstuk 28 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor de uitvoering van fysieke maatregelen ten behoeve van toekomstbestendige bedrijventerreinen (Toekomstbestendige bedrijventerreinen – fysieke maatregelen)

Artikel 28.1 Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    bedrijventerrein: een terrein van ten minste één hectare bruto dat planologisch bestemd en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, commerciële en niet-commerciële dienstverlening of industrie;

  • b.

    biodiversiteit: de verscheidenheid in het voorkomen van verschillende dieren en planten in een bepaald gebied;

  • c.

    circulaire economie: een economisch systeem dat bedoeld is om herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren;

  • d.

    collectieve fysieke maatregelen: fysieke maatregelen die bedrijven en overheden kunnen nemen die impact hebben op een (groot) deel van het bedrijventerrein en meerdere van de daarop gevestigde bedrijven;

  • e.

    energietransitie: besparing van energie én de omschakeling van fossiele energiebronnen naar volledig hernieuwbare energiebronnen zoals zon, wind en water, gericht op het verminderen van CO2-uitstoot;

  • f.

    herstructurering: alle eenmalige ruimtelijke ingrepen op een bedrijventerrein die tot doel hebben de kwaliteit van het terrein te verbeteren en veroudering tegen te gaan en die niet tot het reguliere onderhoud worden gerekend. Er zijn vijf vormen van herstructurering te onderscheiden:

    • facelift;

    • revitalisering;

    • zware revitalisering;

    • herprofilering;

    • transformatie;

  • g.

    klimaatadaptatie: aanpassing aan klimaatverandering om effecten als droogte, extreme neerslag en hogere temperaturen op te kunnen vangen;

  • h.

    toekomstbestendig bedrijventerrein: een bedrijventerrein dat inspeelt op toekomstige kansen en opgaven op het gebied van economie, energietransitie, circulaire economie, klimaatadaptatie, biodiversiteit en zero-emissie mobiliteit, waardoor het terrein aantrekkelijk blijft als vestigingslocatie;

  • i.

    verduurzaming: maatregelen die tot doel hebben om de energietransitie, circulaire economie, klimaatadaptatie, biodiversiteit en zero-emissie mobiliteit op bedrijventerreinen en bij bedrijven te stimuleren;

  • j.

    zeehaventerrein: terrein dat onderdeel is van het beheersgebied van North Sea Port;

  • k.

    zero-emissie mobiliteit: mobiliteitsoplossingen die geen (CO2-)uitstoot veroorzaken.

Artikel 28.2 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor de realisatie van collectieve fysieke maatregelen met inbegrip van de procesbegeleiding ten behoeve van het toekomstbestendiger maken van bestaande bedrijventerreinen.

  • 2.

    Deze collectieve fysieke maatregelen dienen betrekking te hebben op één of meerdere van de volgende thema’s:

    • a.

      herstructurering in de vorm van zware revitalisering, herprofilering of transformatie, voor zover deze bijdraagt aan de verduurzaming van het bedrijventerrein of deze de verduurzaming van de daarop gevestigde bedrijven mogelijk maakt;

    • b.

      energietransitie;

    • c.

      circulaire economie;

    • d.

      klimaatadaptatie;

    • e.

      biodiversiteit;

    • f.

      zero-emissie mobiliteit.

Artikel 28.3 Doelgroep, voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt aan een gemeente binnen de provincie Zeeland.

  • 2.

    Subsidie wordt slechts verstrekt als:

    • a.

      er sprake is van een tekort in de financiering van de activiteit;

    • b.

      de activiteit aantoonbaar bijdraagt aan het toekomstbestendiger maken van het bedrijventerrein;

    • c.

      de activiteit een multiplier effect heeft voor ontwikkelingen op het bedrijventerrein;

    • d.

      de collectiviteit van de te realiseren fysieke maatregelen voldoende wordt aangetoond.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder a, wordt subsidie niet verstrekt indien de activiteit op het moment van ontvangst van de aanvraag voor de subsidie reeds is gestart.

  • 4.

    In aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder b en c, wordt subsidie niet verstrekt indien:

    • a.

      de activiteit niet aanvangt binnen één jaar na beëindiging van de openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie;

    • b.

      de activiteit niet wordt gerealiseerd binnen drie jaar na beëindiging van de openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op een bedrijventerrein bestemd voor grondstoffenwinning, olie- en gaswinning, waterwinning, afvalstort, nutsvoorzieningen, horeca- en recreatiebedrijven, agrarische bedrijven, de vestiging van nieuwe economische dragers, de mogelijkheden voor niet-agrarische activiteiten in het landelijk gebied en energieopwekking als bedoeld in bijlage A van de Omgevingsverordening Zeeland 2018 alsmede overige krachtens de Omgevingsverordening Zeeland 2018 toegelaten bedrijvigheid, overige functioneel aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid en solitaire bedrijvigheid binnen bestaand stedelijk gebied;

    • d.

      de activiteit plaatsvindt op een zeehaventerrein;

    • e.

      de som van het aantal toegekende punten aan de activiteit op basis van artikel 28.8, tweede lid, minder bedraagt dan 60.

  • 5.

    Gedeputeerde staten kunnen op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager gedurende de looptijd van een verleende subsidie in een individueel geval afwijken van het in het vierde lid, aanhef en onderdeel b bepaalde.

Artikel 28.4 Subsidie hoogte

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 500.000,- per aanvraag.

Artikel 28.5 Niet-subsidiabele kosten

  • 1.

    De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten gemaakt voor de indiening van de aanvraag;

    • b.

      kosten voor marketing en promotie;

    • c.

      kosten voor het afwaarderen van de boekwaarde van de gronden en opstallen;

    • d.

      kosten voor bodemsanering, voor zover deze de waardevermeerdering van het terrein als gevolg van de bodemsanering niet overstijgen.

    • e.

      kosten van maatregelen die gerekend kunnen worden tot het regulier onderhoud van de gemeente.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.3.2 komen personeelskosten van de aanvrager niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 28.6 Openstelling, subsidieplafond en beslistermijn

  • 1.

    Een subsidie kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.5.2, eerste lid, beslissen gedeputeerde staten op de aanvraag voor de subsidie binnen acht weken na beëindiging van de openstellingsperiode.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 28.7 Nadere eisen aan de aanvraag

In aanvulling op artikel 1.4.2, eerste lid, bevat een aanvraag voor een subsidie:

  • a.

    een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier ‘Toekomstbestendige bedrijventerreinen – fysieke maatregelen’, zoals beschikbaar gesteld op de website van de provincie Zeeland;

  • b.

    een plan van aanpak voor de uitvoering van de activiteit, inclusief uitgewerkte meerjarenbegroting en realistische tijdsplanning;

  • c.

    voor zover subsidie wordt gevraagd voor de kosten van bodemsanering: een door een onafhankelijke deskundige opgestelde taxatie van de waardestijging van het terrein als gevolg van de bodemsanering;

  • d.

    informatie waaruit blijkt dat de staatssteun- en aanbestedingsregels niet worden overtreden.

Artikel 28.8 Verdeelprocedure

  • 1.

    Als de subsidieaanvragen, die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn, het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, maken gedeputeerde staten voor het bepalen van de volgorde van behandeling een rangschikking van de aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      impact: de mate waarin de maatregel bijdraagt aan het vergroten van de toekomstbestendigheid van het bedrijventerrein;

    • b.

      multiplier: de mate waarin de subsidie een multipliereffect heeft op ontwikkelingen op het bedrijventerrein;

    • c.

      kwaliteit: de kwaliteit en haalbaarheid van het plan van aanpak.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kennen voor de rangschikking, bedoeld in het eerste lid, de volgende punten toe:

    • a.

      impact: ten hoogste 50 punten;

    • b.

      multiplier: ten hoogste 30 punten;

    • c.

      kwaliteit: ten hoogste 20 punten.

  • 3.

    Gedeputeerde staten rangschikken de aanvragen op volgorde van het aantal toegekende punten.

  • 4.

    Gedeputeerde staten verdelen het bedrag van het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking.

Artikel 28.9 Extern deskundige

Voor de beoordeling van de subsidieaanvraag kan een beroep worden gedaan op een extern deskundige.

Hoofdstuk 29 Slotbepalingen

§ 29.1 Intrekken

Artikel 29.1.1

Het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2007 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft voor subsidiebesluiten die zijn genomen op grond van de Algemene subsidiebesluit Zeeland 2007.

§ 29.2 Inwerkingtreding en aanhaling

Artikel 29.2.1

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als: "Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013", afgekort tot "Asb 2013".

Bijlage A als bedoeld in artikel 1.9.7 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013

Hoofdstuk 1 Uitgangspunten

1.1 Doelstelling

Dit controleprotocol heeft betrekking op subsidies die de provincie Zeeland verstrekt aan instellingen op grond van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 (afgekort Asb 2013).

Dit controleprotocol is opgesteld om duidelijkheid te scheppen over de aspecten waar de accountant zijn controle ten minste op dient te richten. Hierin worden de verwachtingen van gedeputeerde staten van Zeeland vastgelegd ten aanzien van de werkzaamheden van de accountant bij de controle van de aanvraag tot vaststelling.

Het bestuur van de subsidieontvanger is verantwoordelijk voor de correcte samenstelling, getrouwheid en rechtmatigheid van de aanvraag tot vaststelling, bestaande uit de prestatiebewijzen, de overige in de beschikking tot subsidieverlening vermelde bescheiden en de financiële verantwoording opgesteld overeenkomstig de indeling van de met de beschikking tot subsidieverlening geaccordeerde begroting.

De accountant verricht zijn onderzoek, gericht op het verkrijgen van een hoge mate van zekerheid over de financiële verantwoording die onderdeel uitmaakt van de aanvraag tot vaststelling. De accountant controleert de financiële verantwoording met inachtneming van de voorgeschreven aandachtspunten in hoofdstuk 2 van dit controleprotocol. De accountant rapporteert zijn bevindingen in een controleverklaring.

1.2 Definities

In dit controleprotocol wordt verstaan onder:

  • a.

    subsidieverstrekker: provincie Zeeland,

  • b.

    subsidieontvanger: instelling die subsidie ontvangt van de provincie Zeeland,

  • c.

    accountant: accountant die de aanvraag tot vaststelling controleert, die is ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 55 van de Wet op de Registeraccountants, of een accountant-administratieconsulent, die is ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 36, derde lid van de Wet op de Accountant-administratieconsulent,

  • d.

    aanvraag tot vaststelling: het geheel aan documenten dat dient te worden ingediend voor de verantwoording van de subsidie.

  • e.

    financiële verantwoording: een verantwoording over de werkelijke kosten en opbrengsten, die direct gerelateerd zijn aan de te subsidiëren activiteit en die zijn afgezet tegen de begrote kosten en opbrengsten;

  • f.

    subsidie conform arrangement 3: een subsidie conform paragraaf 1.9 Arrangement 3 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013.

  • g.

    integrale kosten subsidie: een subsidie conform hoofdstuk 2 Integrale kosten subsidie van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013.

1.3 Procedures

In het geval van een subsidie conform arrangement 3 wordt de aanvraag tot vaststelling ingediend door de subsidieontvanger binnen 12 weken nadat de projecttermijn is verstreken, tenzij hiervoor uitstel is verleend, of is afgesproken via de beschikking tot subsidieverlening dat de subsidie in de jaarrekening wordt verantwoord. In het geval van een integrale kosten subsidie wordt de aanvraag tot vaststelling zes maanden na afloop van het boekjaar ingediend door de subsidieontvanger.

De aanvraag tot vaststelling van een subsidie conform arrangement 3 bestaat uit:

  • 1.

    het in de beschikking tot subsidieverlening genoemde prestatiebewijs,

  • 2.

    overige in de beschikking tot subsidieverlening genoemde bescheiden,

  • 3.

    een financiële verantwoording.

Product accountant: Controleverklaring over de financiële verantwoording.

De aanvraag tot vaststelling van een integrale kosten subsidie bestaat uit:

  • 1.

    het in de beschikking tot subsidieverlening genoemde prestatiebewijs,

  • 2.

    overige in de beschikking tot subsidieverlening genoemde bescheiden,

  • 3.

    het jaarverslag over het boekjaar,

  • 4.

    een financiële verantwoording over de werkelijke kosten en opbrengsten van de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen activiteiten als onderdeel van de jaarrekening.

Product accountant: Controleverklaring over de financiële verantwoording.

De subsidieontvanger heeft een actieve meldplicht. Dit houdt in dat iedere afwijking van de beschikking tot subsidieverlening of de aanvraag voor de subsidie dient te worden gemeld. Niet tijdig melden kan consequenties hebben voor de hoogte van de subsidie. Wijzigingen op de subsidie worden altijd schriftelijk door de subsidieverstrekker bevestigd.

Conform artikel 1.9.8 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 is het mogelijk dat door de externe accountant van de provincie Zeeland, of een door de provincie Zeeland aan te wijzen ambtenaar of accountant, een review wordt uitgevoerd bij de accountant van de instelling.

Hoofdstuk 2 Onderzoeksaanpak

2.1 Controleaanpak

De onderzoeksaanpak is primair de verantwoordelijkheid van de accountant. Dit controleprotocol geeft nadere aanwijzingen, die de accountant bij zijn onderzoeksaanpak ten minste moet betrekken.

De controle van de financiële verantwoording dient te omvatten de getrouwheid, de rechtmatige besteding van de subsidie en de naleving van de financiële verplichtingen en voorwaarden.

2.2 Financiële verantwoording

Van de accountant wordt verwacht dat hij controleert dat de in het verslag opgenomen financiële gegevens getrouw zijn weergegeven en rechtmatig zijn. Dit houdt in dat:

In het geval van een subsidie conform arrangement 3:

  • -

    de uitgaven rechtstreeks aantoonbaar zijn toe te rekenen aan de gesubsidieerde activiteit (Artikel 1.3.1 eerste lid Asb 2013);

  • -

    geen verrekenbare en compensabele BTW als lasten zijn opgevoerd, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald (Artikel 1.3.1 tweede lid Asb 2013);

  • -

    de personeelskosten aantoonbaar zijn toe te rekenen aan de activiteit en gebaseerd zijn op een controleerbare urenadministratie (Artikel 1.3.2 eerste lid onder a Asb 2013);

  • -

    de subsidiabele personeelskosten in de financiële verantwoording zijn berekend aan de hand van een uurtarief dat overeenkomt met ten hoogste 1,2 procent van het betreffende bruto maandsalaris, in geval van een deeltijd dienstverband omgerekend naar een maandsalaris bij een voltijdsdienstverband (Artikel 1.3.2 eerste lid onder b Asb 2013);

  • -

    de subsidiabele personeelskosten in de financiële verantwoording het met de beschikking tot subsidieverlening geaccordeerde in begroting opgenomen bedrag aan personeelskosten niet overschrijden (Artikel 1.3.2 eerste lid onder b Asb 2013);

  • -

    de kosten zijn opgenomen onder de juiste kostensoorten en geen kostensoorten in de verantwoording zijn opgenomen die niet in de met de beschikking tot subsidieverlening geaccordeerde begroting zijn opgenomen (Artikel 1.9.5 eerste lid onder c jo. artikel 1.1.1 onder f Asb 2013);

  • -

    de (extra)inkomsten alsook de bijdragen, subsidies, giften, nog te verwachten bijdragen, etc. die aan de gesubsidieerde activiteit toebehoren volledig in de financiële verantwoording zijn verwerkt (Artikel 1.9.5 eerste lid onder c jo. artikel 1.1.1 onder f Asb 2013);

  • -

    de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen financiële voorwaarden en verplichtingen zijn nagekomen (Artikel 1.9.5 eerste lid onder b Asb 2013);

  • -

    of, indien op de subsidie ook een ander hoofdstuk (bijvoorbeeld hoofdstuk 3 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor verkeersveiligheid) uit het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 dan hoofdstuk 1 en 2 van toepassing is, ook aan de financiële voorwaarden van dit hoofdstuk is voldaan.

In het geval van een integrale kosten subsidie:

  • -

    dat de kosten op de met de beschikking tot subsidieverlening geaccordeerde wijze zijn toegerekend aan de gesubsidieerde activiteiten (Artikel 2.2.1 eerste lid onder b Asb 2013);

  • -

    dat er geen toevoegingen aan reserves zijn toegerekend aan de subsidiabele kosten (Artikel 2.2.1 eerste lid onder d Asb 2013);

  • -

    geen verrekenbare en compensabele BTW als lasten zijn opgevoerd, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald (Artikel 1.3.1 tweede lid Asb 2013);

  • -

    de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen overige financiële voorwaarden en verplichtingen zijn nagekomen (Artikel 2.8.2 onder d Asb 2013);

  • -

    de kosten zijn opgenomen onder de juiste kostensoorten en geen kostensoorten in de verantwoording zijn opgenomen die niet in de met de beschikking tot subsidieverlening geaccordeerde begroting zijn opgenomen (Artikel 2.8.2 eerste lid onder d);

  • -

    de (extra)inkomsten alsook de bijdragen, subsidies, giften, nog te verwachten bijdragen, etc. die aan de gesubsidieerde activiteit toebehoren volledig in de financiële verantwoording zijn verwerkt (Artikel 2.8.2 eerste lid onder d).

2.3 Referentiekader

Het wettelijk kader voor dit controleprotocol is:

  • -

    de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    de Algemene subsidieverordening Zeeland 2013;

  • -

    het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013;

  • -

    de in de beschikking tot subsidieverlening aanvullende subsidieverplichtingen en subsidievoorwaarden;

  • -

    de overige van toepassing zijnde besluiten en correspondentie met betrekking tot de verleende subsidie.

2.4 Betrouwbaarheid en nauwkeurigheid

Bij zijn oordeelsvorming over de naleving van de voorwaarden en de verplichtingen verbonden aan de financiële verantwoording streeft de accountant naar een hoge mate van zekerheid. De controle moet worden uitgevoerd met een betrouwbaarheid van 95 procent.

Financiële informatieEen controleverklaring met een goedkeurende strekking impliceert dat, gegeven eerder genoemde betrouwbaarheid, de meest waarschijnlijke fout niet groter is dan één procent van de verantwoording van de totale subsidiabele kosten.

Als deze norm overschreden wordt, is de hieronder vermelde tabel van toepassing:

-

Strekking controleverklaring

-

-

-

Goedkeuringstolerantie

Goedkeurend

Beperking

Oordeelonthouding

Afkeurend

Fouten in de aanvraag tot vaststelling

≤ 1%

> 1% ≤ 3%

-

≥ 3%

Onzekerheden in de controle

≤ 3%

> 3% ≤ 10%

-

-

De rapporteringstolerantie is gelijk aan de controletolerantie.

Hoofdstuk 3 Accountantsproducten

De accountant gebruikt het meest recente model controleverklaring zoals opgenomen in de Handleiding Regelgeving Accountancy (HRA), deel 3, Sectie II, 10.3 basis voorbeeldtekst goedkeurende controleverklaring bij een subsidiedeclaratie in de publieke sector. In de controleverklaring wordt tevens vermeld dat de controle mede in overeenstemming met dit controleprotocol is uitgevoerd.

In de controleverklaring ten behoeve van de provincie Zeeland dient ten minste te worden gemeld,

  • a.

    in de paragraaf "verklaring betreffende de jaarrekening/xxx" een verwijzing naar de beschikking tot subsidieverlening, inclusief datum en kenmerk;

  • b.

    in de paragraaf "verantwoordelijkheid van het bestuur" een verwijzing naar de Algemene subsidieverordening Zeeland 2013 en het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013;

  • c.

    in de paragraaf "verantwoordelijkheid van de accountant" naast het Nederlands recht een verwijzing opnemen naar dit controleprotocol en de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen subsidievoorwaarden en verplichtingen;

  • d.

    in de paragraaf "oordeel" een verwijzing naar de financiële verantwoording en een verwijzing naar dit controleprotocol en de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen subsidievoorwaarden en subsidieverplichtingen;

Een voorbeeldtekst, gebaseerd op Handleiding Regelgeving Accountancy (HRA), deel 3, Sectie II, 10.3 basis voorbeeldtekst goedkeurende controleverklaring bij een subsidiedeclaratie in de publieke sector, zoals de provincie Zeeland wil ontvangen ten minste voorzien van alle hiervoor benoemde essentiële onderdelen is te vinden in de bijlage bij dit controleprotocol.

Bijlage bij het controleprotocol voor de accountant

CONTROLEVERKLARING VAN DE ONAFHANKELIJKE ACCOUNTANT

Afgegeven ten behoeve van de provincie Zeeland

Aan: Opdrachtgever

Wij hebben bijgaande financiële verantwoording ingevolge de Algemene subsidieverordening Zeeland 2013 en het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 van ... (naam entiteit(en)) te ... (statutaire vestigingsplaats) inzake de subsidie/ de integrale kosten subsidie voor het jaar … verleend met brief van ../../… met kenmerk voor het project ………. gecontroleerd.

Verantwoordelijkheid van het bestuur

Het bestuur van de entiteit is verantwoordelijk voor het samenstellen van de aanvraag tot vaststelling en de bijbehorende financiële verantwoording in overeenstemming met de Algemene subsidieverordening Zeeland 2013, het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 en de voorwaarden zoals benoemd in de beschikking tot subsidieverlening. Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het samenstellen van de aanvraag tot vaststelling en de bijbehorende financiële verantwoording mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten.

Verantwoordelijkheid van de accountant

Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de financiële verantwoording op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden en het controleprotocol behorende bij het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat financiële verantwoording geen afwijkingen van materieel belang bevat.

Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de financiële verantwoording. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de financiële verantwoording een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten.

Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het samenstellen van de financiële verantwoording door de entiteit, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de entiteit. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor het samenstellen van de financiële verantwoording, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de financiële verantwoording.

Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.

Oordeel

Naar ons oordeel geeft de financiële verantwoording ingevolge de Algemene subsidieverordening Zeeland 2013 en het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 van ... (naam entiteit(en)) inzake de subsidie/ de integrale kosten subsidie voor het jaar … verleend met brief van ../../… met kenmerk voor het project ……….in alle van materieel belang zijnde aspecten juist weer, in overeenstemming met het controleprotocol behorende bij het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013.

Beperking in gebruik en verspreidingskring

De financiële verantwoording is opgesteld voor ... (naam subsidiegever) met als doel ... (naam entiteit(en)) in staat te stellen te voldoen aan de Algemene subsidieverordening Zeeland 2013 en het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013. Hierdoor is de financiële verantwoording mogelijk niet geschikt voor andere doeleinden. De financiële verantwoording met onze controleverklaring is derhalve uitsluitend bestemd voor ... (naam entiteit(en)) en de provincie Zeelanden dient niet te worden verspreid aan of te worden gebruikt door anderen.

Plaats en datum

Toelichting bij het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013

Algemeen (hoofdstuk 1)

In de Algemene subsidieverordening Zeeland 2013 (Asv) bepalen provinciale staten dat gedeputeerde staten regels moeten stellen voor het verstrekken van subsidies. Ter uitvoering van deze bepaling hebben gedeputeerde staten dit Algemene subsidiebesluit Zeeland 2013 (Asb) geformuleerd. Het Asb bevat de algemene subsidieregels. Daarnaast zijn ook specifieke beleidsafhankelijke subsidieregels opgenomen in dit subsidiebesluit. Daardoor is de wijze van subsidieverstrekking zoveel mogelijk uniform gehouden.

Bij het opstellen van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 is rekening gehouden met:

  • -

    de beleidsnota "resultaat met subsidie",

  • -

    het rijkssubsidiekader,

  • -

    het collegeprogramma "stuwende krachten",

  • -

    de Wet dwangsom,

  • -

    de verantwoordingssystematiek van Single informatie Single Audit,

  • -

    de evaluatie van het subsidieproces, en

  • -

    staatssteun.

Het rijkssubsidiekaderDe algemene subsidieverordening schrijft een arrangementensysteem voor. Dit systeem wordt ook gehanteerd binnen het rijkssubsidiekader. Er zijn drie arrangementen. Hieronder worden deze kort toegelicht aan de hand van de kenmerken.

Arrangement 1 – tot en met € 10.000Met dit arrangement worden subsidies tot en met € 10.000 verstrekt waarbij op basis van een steekproef wordt bepaald of een prestatieverantwoording moet worden ingediend. In de beschikking tot subsidieverlening wordt de prestatieafspraak opgenomen en de wijze van prestatieverantwoording geformuleerd. Verder meldt deze beschikking dat de prestatieverantwoording binnen 22 weken na afloop van de activiteit op basis van een steekproef door de provincie kan worden opgevraagd. Subsidies die niet in de steekproef vallen ontvangen binnen 22 weken na afloop van de activiteit een ambtshalve vaststelling. Dit houdt in dat de subsidie wordt vastgesteld zonder dat de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling moet indienen. Subsidies die wel in de steekproef vallen, worden vastgesteld op basis van de prestatieverantwoording. De wijze waarop de steekproef wordt gehouden is door gedeputeerde staten vastgelegd in beleidsregels.

De subsidie wordt bij de verlening volledig bevoorschot. Daarnaast moet de instelling melding maken van fundamentele afwijkingen ten opzichte van de afspraken uit de beschikking tot subsidieverlening. Het niet voldoen aan deze verplichting heeft consequenties voor de subsidieverstrekking.

Arrangement 2 – hoger dan € 10.000 – tot en met € 50.000.Met dit arrangement worden subsidies hoger dan € 10.000 en tot en met € 50.000 verstrekt die verantwoord moeten worden met een prestatieverantwoording. In de beschikking tot subsidieverlening wordt een prestatieafspraak opgenomen. De definitieve subsidie wordt bepaald aan de hand van de gerealiseerde prestatieafspraak. Op de subsidie wordt een voorschot verleend van maximaal 75 procent van het subsidiebedrag. Er is geen standaardverplichting tot het indienen van tussentijdse rapportages. De instelling moet wel melding maken van fundamentele afwijkingen ten opzichte van de afspraken uit de beschikking tot subsidieverlening. Het niet voldoen aan deze verplichting heeft consequenties voor de subsidieverstrekking.

Arrangement 3 – hoger dan € 50.000Met dit arrangement worden subsidies hoger dan € 50.000 verstrekt die verantwoord moeten worden met een prestatieverantwoording en een financiële verantwoording. De definitieve subsidie wordt bepaald aan de hand van de gerealiseerde prestatieafspraak en op basis van de werkelijke besteding van de subsidie. Op de subsidie wordt een voorschot verleend van maximaal 75 procent van het subsidiebedrag. Er is geen standaardverplichting tot het indienen van tussentijdse rapportages. De instelling moet wel melding maken van fundamentele afwijkingen ten opzichte van de afspraken uit de beschikking tot subsidieverlening. Het niet voldoen aan deze verplichting heeft consequenties voor de subsidieverstrekking.

Artikelsgewijze toelichting (hoofdstuk 1)

Artikel 1.1.1

Met de definiëring van het begrip 'instelling' wordt helder dat elk bedrijf, vereniging of stichting als instelling kan worden aangemerkt.

De definitie van arrangement geeft aan dat dit een vaste set van regels, verplichtingen en voorwaarden betreft. Het gaat hierbij om specifieke regels voor de wijze van verlenen, de wijze van verantwoorden van de subsidie en de wijze van subsidievaststelling. Daarnaast betreffen het voorwaarden en verplichtingen die aan de subsidieverstrekking verbonden kunnen worden.

De prestatieafspraak wordt altijd opgenomen in de beschikking tot subsidieverstrekking. Het doel is om de prestatieafspraak zo SMART mogelijk te formuleren. SMART staat voor Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden.

Het prestatiebewijs dient als "bewijs" dat de prestatieafspraak is behaald. Het benodigde prestatiebewijs wordt in de beschikking tot subsidieverlening beschreven. Het doel is om het bewijs zo eenvoudig mogelijk te laten zijn. Daarnaast is het doel om de kosten van het prestatiebewijs voor de instelling zo beperkt mogelijk te houden. Het prestatiebewijs kan zijn een foto, een filmopname, het op te leveren rapport, een kaartje van het concert, etc.

Artikel 1.2.1

In dit artikel zijn situaties opgenomen waarin gedeputeerde staten besluiten om geen subsidie te verstrekken.

Het eerste lid bepaalt dat alleen instellingen als gedefinieerd in artikel 1.1.1 een subsidie kunnen ontvangen. De definitie van een instelling is ruim omschreven. Het komt er op neer dat alleen natuurlijke personen niet in aanmerking komen voor subsidie. Er zijn wel hoofdstukken met specifieke regels in het Asb die van deze algemene regel afwijken.

Het tweede lid sub a bepaalt dat een subsidie niet na realisatie van de activiteit wordt verleend. Het meetpunt is hierbij het moment van de ontvangst van de subsidieaanvraag. Dus een subsidieaanvraag die wordt ingediend nadat de te subsidiëren activiteit is gerealiseerd wordt afgewezen. Dit artikel is opgenomen in relatie met de artikelen 2 en 4 van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2013. Deze artikelen bepalen dat een subsidie wordt verleend voor de realisatie van beleidsdoelstellingen en dat de gevraagde subsidie nodig moet zijn voor realisatie van de activiteit.

Het tweede lid, sub c geeft aan dat er onder de € 2.500 geen subsidie wordt verstrekt. Dit houdt in dat aanvragen voor een subsidie van minder dan € 2.500 direct worden afgewezen. Echter ook subsidieaanvragen voor een hoger bedrag kunnen worden afgewezen. Dit is het geval als gedeputeerde staten op basis van hun beoordeling van de subsidieaanvraag en de begroting tot de conclusie komen dat een subsidiebedrag lager dan € 2.500 verstrekt zou moeten worden.

Artikel 1.3.1

Niet alle kosten opgenomen in een begroting van de activiteit zijn subsidiabel. Slechts de kosten die rechtstreeks samenhangen met de activiteit worden gesubsidieerd.

Dit betekent dat met name de indirecte (vaste) kosten van een instelling als niet subsidiabel worden aangemerkt. Voorbeelden van dergelijke kostenposten zijn de kosten van gebruik van ruimten, apparatuur en deskundigheid waarover de instelling permanent beschikt, kosten die behoren tot de normale exploitatielasten van de instelling, kosten die niet direct en uitsluitend noodzakelijk zijn voor de gesubsidieerde activiteit en ook kosten van reguliere onderhoud- of herstelwerkzaamheden van de instelling.

Het tweede lid bepaalt dat BTW alleen subsidiabel is als het ook een werkelijke kostenpost is voor de instelling. Als betaalde BTW kan worden verrekend met ontvangen BTW of kan worden gecompenseerd via het BTW-compensatiefonds, dan is de BTW niet subsidiabel. De kostenposten in de begroting en in de eventuele subsidieverantwoording moeten dan exclusief BTW worden opgenomen. Indien de instelling de BTW niet kan verrekenen of compenseren kunnen de kostenposten inclusief BTW worden opgenomen in de begroting en in de eventuele subsidieverantwoording.

Artikel 1.3.2

Voor subsidiabele directe personeelskosten wordt een uniforme rekenmethode toegepast voor het bepalen van een uurtarief. Deze methode gaat er vanuit dat de personeelskosten met een tarief per uur worden toegerekend aan de activiteit. Het maximaal subsidiabele uurtarief wordt berekend door het bruto maandsalaris te vermenigvuldigen met 1,2%. De uitkomst van deze berekening is een all-in uurtarief. Dit uurtarief wordt geacht voldoende te zijn voor de dekking van alle directe personeelskosten van de instelling. Naast salarissen gaat het dan om bijvoorbeeld de werkgeverslasten, een eindejaarsuitkering en vakantiegeld.

Personeelskosten zijn echter pas subsidiabel als zij direct zijn toe te rekenen aan de activiteit. Zo kunnen er geen loonkosten worden gesubsidieerd van een personeelslid dat niet direct aantoonbaar heeft gewerkt aan de gesubsidieerde activiteit.

In het tweede lid is een afwijkmogelijkheid opgenomen voor individuele gevallen. Gedeputeerde staten nemen na ontvangst van een schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager per geval een afzonderlijk besluit. Het gebruikmaken van de afwijkmogelijkheid kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als een instelling een uurtarief hanteert dat is goedgekeurd door de Europese Unie.

Artikel 1.4.1

Het is mogelijk af te wijken van de termijn van acht weken. Het gebruik maken van de afwijkmogelijkheid kan echter niet strijdig zijn met artikel 1.2.1.

Artikel 1.4.2

In dit artikel worden de minimale eisen van de subsidieaanvraag aangegeven. In veel gevallen kan subsidie worden aangevraagd met een aanvraagformulier. Door op een juiste manier gebruik te maken van het aanvraagformulier wordt doorgaans voldaan aan de bepalingen van dit artikel.

Lid 1 sub g bepaalt dat de instelling dient te verklaren dat wordt voldaan aan het eerste, tweede en derde lid van artikel 5 van de Asv over de provinciale norm voor topinkomens. Indien het aanvraagformulier voor de subsidie hierin niet voorziet kan de volgende tekst worden gehanteerd: 'ik verklaar/ wij verklaren hierbij dat van geen van onze bestuurders, directeuren of medewerkers het belastbaar loon en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn het belastbaar loon van de ministers te boven gaat'.

Lid 1 sub h is van toepassing op de situatie waarbij de te subsidiëren activiteit tot stand komt door middel van een samenwerkingsverband. Een dergelijk samenwerkingsverband mag niet leiden tot extra kosten voor het project. Daarom wordt gevraagd om inzicht in de afspraken van eventuele samenwerkingsverbanden. Indien een samenwerkingsverband zorgt voor hogere kosten kan dit invloed hebben op het besluit over de subsidiabele kosten en/of de hoogte van de subsidie.

Het tweede lid bepaalt dat gedeputeerde staten nadere informatie kunnen opvragen. Deze nadere informatie wordt opgevraagd als de instelling bijvoorbeeld voor de eerste keer een subsidie ontvangt van de provincie. Daarnaast kunnen gedeputeerde staten van dit artikel gebruik maken ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik.

Artikel 1.4.3

Op grond van dit artikel dient de instelling de kosten en opbrengsten in de begroting zo nauwkeurig mogelijk in kaart te brengen. Uit de opbrengsten moet nadrukkelijk blijken bij welke andere instanties of afdelingen van de provincie Zeeland een subsidieaanvraag is gedaan. Deze gegevens worden namelijk meegenomen in de afweging om al dan niet subsidie te verlenen of om de hoogte van de subsidie te bepalen.

Als twee of meer aanvragen bij de provincie worden ingediend en als die aanvragen betrekking hebben op dezelfde activiteit worden de aanvragen intern afgestemd. Indien mogelijk worden de aanvragen samengevoegd zodat de gevraagde subsidies met één beschikking worden verstrekt.

Mocht na de verstrekking van de subsidie blijken dat niet is vermeld dat er meerdere subsidieaanvragen zijn gedaan (zowel binnen de provincie, als bij andere subsidiënten) dan kan intrekking van de subsidie of een lagere vaststelling volgen op grond van artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen Awb). Dat artikel staat intrekking of een lagere vaststelling van de subsidie toe in geval van het niet of niet volledig plaatsvinden van de activiteit, het niet nakomen van verplichtingen of het verstrekken van onjuiste gegevens op het moment van de aanvraag.

Op grond van dit artikel moet daarnaast in de begroting exact worden opgenomen hoeveel de personeelskosten bedragen. Dit gebeurt per functie. Dit zorgt ervoor dat de rekenmethode van het uurtarief niet persoonsafhankelijk is, maar is gekoppeld aan een functie en bijbehorende waardering. Zo wordt inzicht verkregen in de opbouw van de berekening van de loonkosten.

De instelling moet aangeven of ze wel of geen betaalde BTW kan terugvorderen of op enigerlei wijze kan terugontvangen. Op basis daarvan is het mogelijk om te bepalen of de eventueel in de begroting opgenomen BTW subsidiabel is.

Artikel 1.5.1

Het verlenen van een subsidie is gebaseerd op wederzijds vertrouwen, namelijk dat het geld rechtmatig wordt besteed en dat de (administratieve) verplichtingen bij de subsidie worden nagekomen. Subsidiegelden zijn publieke middelen en moeten derhalve ook zorgvuldig en doeltreffend worden ingezet. Daarom kunnen gedeputeerde staten bij een nieuwe subsidieaanvraag altijd de opgedane ervaringen uit het verleden van de instelling betrekken bij de beoordeling van de aanvraag. Ervaringen uit het verleden kunnen voor gedeputeerde staten aanleiding zijn om geen subsidie te verlenen.

Artikel 1.5.2

Gedeputeerde staten hebben voor de beoordeling van de subsidie acht weken de tijd. Daarna volgt een beschikking. Dit kan een beschikking tot subsidieverlening zijn, maar ook een beschikking tot afwijzing. Indien een instelling onvoldoende informatie verstrekt aan de provincie om een beslissing te nemen, wordt aanvullende informatie opgevraagd. De tijd die instellingen wordt gegeven om het gevraagde aan te leveren, schort de termijn van acht weken op.

In het geval dat staatsteun een rol speelt bij de subsidieverstrekking, wordt de aanvraag voorgelegd aan de Europese Commissie. In dat geval zal de beoordeling van de aanvraag meer tijd in beslag nemen. Pas na uitspraak van de Europese Commissie zal gedeputeerde staten besluiten op de aanvraag. Gedeputeerde staten zal de aanvrager op de hoogte stellen, indien de betreffende aanvraag wordt voorgelegd aan de Europese Commissie.

Artikel 1.5.3

Het komt voor dat de Europese Unie en/of het Rijk en de Provincie Zeeland een subsidie verlenen voor hetzelfde project. De provincie wil in dat geval de instelling niet confronteren met verschillende soorten voorwaarden en verplichtingen. In dergelijke gevallen wordt daarom de subsidieverstrekking afgestemd op de subsidievoorwaarden van de subsidieverstrekking van deze hogere overheid. Dit gebeurt doorgaans door alleen de beschikking tot subsidievaststelling van het Rijk op te vragen als verantwoording. De provincie stelt de provinciale subsidie vast aan de hand van de definitieve vastgestelde rijkssubsidie.

In het derde lid is bepaald dat gedeputeerde staten hiervan kunnen afwijken als de provincie een hogere subsidie verleent dan de hogere overheid. Ook als de subsidie in arrangement 1 valt kan worden besloten om af te wijken. Dit gebeurt dan om de administratieve lasten van de instelling en de provincie zoveel mogelijk te beperken.

In het tweede lid wordt bepaald dat gedeputeerde staten bij subsidieverstrekking ook kunnen aansluiten bij de subsidievoorwaarden van lagere overheden. Dit gebeurt op dezelfde wijze als het aansluiten bij de subsidievoorwaarden van een hogere overheid. De beschikking tot subsidievaststelling van de lagere overheid is het uitgangspunt voor de provinciale vaststelling. Wordt een bedrag in één keer verstrekt, dan doet de provincie dit ook. Deze mogelijkheid kan alleen worden gebruikt als de provinciale subsidie lager is dan de subsidie van de lagere overheid. Daarnaast vindt een risicoafweging plaats alvorens gedeputeerde staten besluiten om aan te sluiten bij de subsidievoorwaarden van een lagere overheid.

Artikel 1.5.4

De Single informatie Single audit verantwoordingssystematiek is een systematiek voor de verantwoording van subsidies tussen overheden. In een aantal gevallen is het verplicht om deze systematiek toe te passen. Hierbij maakt de hoogte van de subsidie niet uit. In dit artikel is geregeld dat op alle subsidies waarop de systematiek van Single informatie Single audit van toepassing is, het arrangementensysteem niet van toepassing is.

Artikel 1.6.1

Een subsidie moet correct worden besteed. Op een overheid rust bijvoorbeeld de verplichting dat zij opdrachten en diensten Europees aanbesteden. Doet zij dit niet dan wordt de subsidie besteed in strijd met de op de overheid rustende wettelijke verplichtingen.

Artikel 1.6.2

Eén van de kenmerken van het rijkssubsidiekader is de meldplicht. Deze houdt in dat de instelling zaken meldt, die van invloed kunnen zijn op de hoogte of het verkrijgen van de subsidie. Dit is bijvoorbeeld het geval als een prestatieafspraak niet wordt gerealiseerd of er extra opbrengsten zijn. Zaken die onderdeel uitmaken van de meldplicht worden ook aangehaald in de beschikking tot subsidieverstrekking.

Als achteraf op welke wijze dan ook blijkt dat de instelling niet heeft voldaan aan de meldplicht, dan kan dit op grond van artikelen 4:46 en 4:49 van de Awb gevolgen hebben voor de hoogte van de subsidie. Op basis van redelijkheid wordt bepaald welke gevolgen het niet naleven heeft voor de hoogte van de subsidie.

Artikel 1.6.3

Het komt voor dat instellingen bepaalde activa verwerven met een deel van of de gehele subsidie. Een investering in activa heeft vaak tot doel om een bepaalde activiteit van de grond te krijgen en een bepaalde mate van continuïteit te borgen na de start. Het is niet de bedoeling dat de verworven activa direct na afloop van de activiteit wordt verkocht. De activa zal de gehele economische gebruiksduur voor dezelfde activiteit als waarvoor deze is aangeschaft moeten worden gebruikt. Dit geldt niet voor activa met een economische gebruiksduur van 5 jaar of langer. In dat geval dient de activa gedurende vijf jaar na vaststelling van de subsidie beschikbaar te zijn voor het doel waarvoor deze is aangeschaft. Na deze periode zal vervreemding van deze activa geen gevolgen meer hebben voor de hoogte van de subsidie.

Artikel 1.6.4

Naast het bepaalde in artikel 4:37 Awb – op grond waarvan gedeputeerde staten acht standaardverplichtingen aan de subsidieontvanger kunnen opleggen - zijn gedeputeerde staten bevoegd om ook andere verplichtingen op te leggen. Het moet dan gaan om verplichtingen die redelijkerwijs noodzakelijk en geschikt zijn om het beoogde subsidiedoel te verwezenlijken. Het Asb dient hiervoor als wettelijke basis.

Artikel 1.6.5

Als een subsidie is verleend en deze is aangemerkt als toelaatbare staatssteun, dan dient de instelling zich te houden aan de verplichtingen die Europa stelt.

Artikel 1.6.6

Teneinde het voor de Zeeuwse burger meer zichtbaar te maken waar de provincie haar geld aan uitgeeft, moet in beginsel bij een gesubsidieerde activiteit duidelijk worden gemaakt dat deze (mede) mogelijk is gemaakt door de provincie Zeeland. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van een bord met daarop een dergelijke tekst of door plaatsing van het provincielogo op het toegangskaartje van een voorstelling. Het niet nakomen van deze verplichting kan bij de vaststelling leiden tot een verlaging van het uiteindelijke subsidiebedrag. De hoogte van de korting wordt bepaald door 5 procent te nemen van de maximale subsidie zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening.

In sommige gevallen is deze verplichting niet gewenst. Gedeputeerde staten kunnen dan besluiten deze verplichting niet op te nemen in de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 1.7.2

Over de te realiseren activiteit of deelactiviteiten wordt in de beschikking tot subsidieverlening een SMART prestatieafspraak gemaakt. In arrangement 1 wordt aan deze prestatieafspraak een vast bedrag gekoppeld. Indien de prestatieafspraak wordt gerealiseerd, dan heeft de subsidieontvanger recht op het bedrag van de prestatieafspraak. Omdat dit bedrag een vast bedrag is, wijzigt dit bedrag niet.

Artikel 1.7.4

Binnen arrangement 1 wordt op basis van een steekproef bepaald of een prestatieverantwoording moet worden ingediend. Subsidies die buiten de steekproef vallen, hoeven niet te worden verantwoord. Deze subsidies worden 22 weken na afloop van de activiteit ambtshalve vastgesteld door de provincie. Ambtshalve vaststelling betekent dat de subsidie wordt vastgesteld zonder tussenkomst van de subsidieontvanger. In dit geval zal de subsidie worden vastgesteld op het maximale bedrag zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening, tenzij er omstandigheden zijn (bijvoorbeeld op basis van de meldplicht) die leiden tot een lagere subsidie.

Als de subsidie wel in de steekproef valt dan moet de subsidie worden verantwoord. Van dit besluit wordt de instelling binnen 22 weken na afloop van de activiteit in kennis gesteld.

De mogelijkheid tot ambtshalve vaststelling van subsidies is geregeld in de Awb. Artikel 4:47 onder a tot en met c van de Awb biedt een aantal mogelijkheden om een subsidie ambtshalve vast te stellen. Dit betekent dat de subsidie door gedeputeerde staten wordt vastgesteld zonder dat er een verzoek van de gesubsidieerde instelling tot vaststelling is. Deze mogelijkheid kan alleen worden gebruikt indien de provinciale regelgeving daarin voorziet. Daarom is in dit artikel ambtshalve vaststelling opgenomen.

Artikel 1.7.5

Uiterlijk vier weken na ontvangst van het besluit van gedeputeerde staten om de subsidie vast te laten stellen op basis van prestatieverantwoording wordt de aanvraag voor vaststelling verzonden aan de provincie.

Zodra de termijn van vier weken is verstreken en de provincie geen aanvraag tot vaststelling heeft ontvangen van de instelling zal de provincie éénmalig een herinnering sturen. Indien de verantwoording na het versturen van de herinnering uitblijft, wordt de subsidie na acht weken ambtshalve vastgesteld.

Artikel 1.7.6

De verantwoording van een subsidie wordt ingediend bij de aanvraag tot vaststelling. De verantwoording van een subsidie volgens arrangement 1 bestaat uit één of meerdere prestatiebewijzen. Deze zijn benoemd in de beschikking tot subsidieverlening. Met het prestatiebewijs wordt aangetoond of de prestatieafspraak is gerealiseerd.

Artikel 1.7.8

Dit artikel regelt dat gedeputeerde staten extra informatie kunnen inwinnen over de gesubsidieerde activiteit, nadat de aanvraag voor vaststelling is ingediend. Dit houdt in dat er meer gegevens over de realisatie kunnen worden opgevraagd of dat een ambtenaar van de provincie ter plekke een controle kan verrichten.

Artikel 1.7.9

Bij de vaststelling van de subsidie wordt het definitieve subsidiebedrag bepaald. Een subsidie op basis van arrangement 1 waarvoor de aanvraag tot vaststelling is ingediend, wordt vastgesteld op basis van de gerealiseerde prestatieafspraken. Dit wordt bepaald aan de hand van de ingediende prestatiebewijzen. Deze bepalen namelijk voor de provincie of een activiteit niet, gedeeltelijk of in zijn geheel heeft plaatsgevonden. Indien er minder is gerealiseerd, wordt de subsidie lager vastgesteld. Hierover wordt vooraf duidelijkheid verstrekt in de beschikking tot subsidieverlening. Doordat er geen financieel verslag wordt gevraagd, wordt de subsidie niet vastgesteld op basis van financiële gegevens. Er vindt bijvoorbeeld geen beoordeling plaats of de subsidie volledig is besteed.

Als de instelling een verplichting niet nakomt, dan wordt een korting toegepast op de subsidie. De korting wordt berekend over de maximale subsidie zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening. De korting wordt afgetrokken van het subsidiebedrag dat resteert nadat de inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden.

Artikel 1.8.2

Over de te realiseren activiteit of deelactiviteiten wordt in de beschikking tot subsidieverlening een SMART prestatieafspraak gemaakt. In arrangement 2 wordt aan deze prestatieafspraak een vast bedrag gekoppeld. Indien de prestatieafspraak wordt gerealiseerd, dan heeft de subsidieontvanger recht op het bedrag van de prestatieafspraak. Omdat dit bedrag een vast bedrag is, wijzigt dit bedrag niet.

Artikel 1.8.3

Gedeputeerde staten kunnen een voorschot verstrekken op een subsidie. Het totale voorschot bedraagt niet meer dan 75 procent van de maximale subsidie. De basisregels van de bevoorschotting zijn vastgelegd in het eerste en tweede lid. De looptijd van de activiteit en de liquiditeitsbehoefte van de instelling kunnen aanleiding zijn om een hoger voorschot te verlenen. De liquiditeitsbehoefte wordt bepaald aan de hand van de momenten van verwachte inkomsten en uitgaven.

Artikel 1.8.4

Artikel 4:47 onder a tot en met c van de Awb biedt een aantal mogelijkheden om een subsidie ambtshalve vast te stellen. Dit betekent dat de subsidie door gedeputeerde staten wordt vastgesteld zonder dat er een verzoek van de gesubsidieerde instelling tot vaststelling is. Deze mogelijkheid kan alleen worden gebruikt indien de provinciale regelgeving daarin voorziet. Daarom is in dit artikel ambtshalve vaststelling opgenomen. Een ambtshalve vaststelling vindt plaats zodra er door de instelling geen verantwoording van de subsidie wordt ingediend. Voordat gedeputeerde staten overgaan tot een ambtshalve vaststelling wordt een herinneringsbrief (rappel) verstuurd aan de instelling met een laatste verzoek een aanvraag tot vaststelling in te dienen.

Artikel 1.8.5

De verantwoording van een subsidie volgens arrangement 2 bestaat uit één of meerdere prestatiebewijzen. Deze zijn benoemd in de beschikking tot subsidieverlening. Met het prestatiebewijs wordt aangetoond of de prestatieafspraak is gerealiseerd.

Artikel 1.8.7

Dit artikel regelt dat gedeputeerde staten extra informatie kunnen inwinnen over de gesubsidieerde activiteit. Dit houdt in dat er meer gegevens over de realisatie kunnen worden opgevraagd of dat een ambtenaar van de provincie ter plekke controle kan verrichten.

Artikel 1.8.8

Bij de vaststelling van de subsidie wordt het definitieve subsidiebedrag bepaald. De subsidie wordt in arrangement 2 vastgesteld op basis van de gerealiseerde prestatieafspraken. Dit wordt bepaald aan de hand van de ingediende prestatiebewijzen. Deze bepalen namelijk voor de provincie of een activiteit niet, gedeeltelijk of in zijn geheel heeft plaatsgevonden. Indien er minder is gerealiseerd, wordt de subsidie lager vastgesteld. Hierover wordt vooraf duidelijkheid verstrekt in de beschikking tot subsidieverlening. Doordat er geen financieel verslag wordt gevraagd, wordt de subsidie niet vastgesteld op basis van financiële gegevens. Er vindt bijvoorbeeld geen beoordeling plaats of de subsidie volledig is besteed.

Als de instelling een verplichting niet nakomt, dan wordt een korting toegepast op de subsidie. De korting wordt berekend over de maximale subsidie zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening. De korting wordt afgetrokken van het subsidiebedrag dat resteert nadat de inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden.

Artikel 1.8.9

Gedeputeerde staten kunnen op grond van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2013 beslissen een ander arrangement toe te passen op een subsidie. Dit artikel bepaalt dat gedeputeerde staten alleen arrangement 1 mogen toepassen op subsidies die oorspronkelijk in arrangement 2 vallen. Gedeputeerde staten maken een zorgvuldige risicoafweging bij het toepassen van een lager arrangement. Hierbij worden de risico's met de subsidieverlening, aan de hand van bijvoorbeeld ervaringen uit het verleden en de opbouw van de kosten, afgewogen tegen het subsidiebedrag.

Artikel 1.9.2

Over de te realiseren activiteit of deelactiviteiten wordt in de beschikking tot subsidieverlening een SMART prestatieafspraak gemaakt. Aan de prestatieafspraak wordt een vast bedrag gekoppeld. De subsidieontvanger heeft in principe recht op dit vaste bedrag bij realisatie van de prestatieafspraak. De subsidie wordt ook financieel vastgesteld. Dit houdt in dat een subsidie niet hoger wordt vastgesteld, dan een in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen percentage van de subsidiabele kosten.

Artikel 1.9.3

Gedeputeerde staten kunnen een voorschot verstrekken op een subsidie. Het totale voorschot bedraagt niet meer dan 75 procent van de maximale subsidie. De basisregels van de bevoorschotting zijn vastgelegd in het eerste en tweede lid. De looptijd van de activiteit en de liquiditeitsbehoefte van de instelling kunnen aanleiding zijn om een hoger voorschot te verlenen. De liquiditeitsbehoefte wordt bepaald aan de hand van de momenten van verwachte inkomsten en uitgaven.

Artikel 1.9.4

Artikel 4:47 onder a tot en met c van de Awb biedt een aantal mogelijkheden om een subsidie ambtshalve vast te stellen. Dit betekent dat de subsidie door gedeputeerde staten wordt vastgesteld zonder dat er een verzoek van de gesubsidieerde instelling tot vaststelling is. Deze mogelijkheid kan alleen worden gebruikt indien de provinciale regelgeving daarin voorziet. Daarom is in dit artikel ambtshalve vaststelling geregeld. Een ambtshalve vaststelling vindt plaats zodra er door de instelling geen verantwoording van de subsidie wordt ingediend. Voordat gedeputeerde staten overgaan tot een ambtshalve vaststelling wordt een herinneringsbrief (rappel) verstuurd aan de instelling met een laatste verzoek een aanvraag tot vaststelling in te dienen.

Artikel 1.9.5

De verantwoording van een subsidie volgens arrangement 3 bestaat uit prestatiebewijzen en een financiële verantwoording voorzien van een controleverklaring van een accountant. In het tweede lid is bepaald dat de instelling de subsidie kan verantwoorden door de financiële verantwoording onderdeel te laten uitmaken van de jaarrekening. Daarnaast dient de subsidieontvanger gedeputeerde staten toestemming te vragen om gebruik te maken van dit artikel.

Een controleverklaring over de financiële verantwoording van de subsidie wordt gevraagd om het risico op misbruik en oneigenlijk gebruik met subsidies te beperken. De provincie is zich er echter van bewust dat er kosten aan een controleverklaring verbonden zijn en dat een instelling aan hoge eisen moet voldoen om een goedkeurende controleverklaring te ontvangen. In het tweede lid van dit artikel is daarom bepaald dat er kan worden gekozen voor een andere vorm van financiële zekerheid. Dit betreft een financiële verantwoording onderbouwd met facturen en betalingsbewijzen of een beoordelingsverklaring van een accountant.

De provincie maakt daarom de afweging of de kosten voor het krijgen van meer zekerheid opwegen tegen de kosten van het verkrijgen van een controleverklaring. Ook de hoogte van het subsidiebedrag wordt bij deze afweging betrokken. Situaties waarin dit kan voorkomen is een project met slechts kosten van uitbesteding en een beperkt aantal facturen. Een andere situatie is een (vrijwilligers)instelling die veel kosten moet maken om de administratieve organisatie en interne beheersing op orde te krijgen om een controleverklaring te kunnen ontvangen.

Artikel 1.9.7

Een standaard accountantscontrole voor een controleverklaring bij de jaarrekening richt zich niet op voorwaarden en verplichtingen die zijn opgenomen in een subsidiebeschikking en de bijbehorende subsidieregels. In dit Algemeen subsidiebesluit is daarom een controleprotocol voor de accountantscontrole opgenomen.

Dit controleprotocol vermeldt wat de accountant moet controleren opdat voor de provincie Zeeland aannemelijk is dat de subsidie rechtmatig is besteed en de subsidieverplichtingen en regels zijn nageleefd.

De controleverklaring dient te zijn opgesteld conform het model bij dit subsidiebesluit, waarbij de accountant een oordeel geeft over de besteding van de subsidie en de naleving van de overige voorwaarden en regels.

Artikel 1.9.8

Dit artikel regelt dat gedeputeerde staten extra informatie kunnen inwinnen over de gesubsidieerde activiteit. Dit houdt in dat er nadere gegevens over de realisatie en de besteding van de subsidie kunnen worden opgevraagd of dat een ambtenaar van de provincie ter plekke een controle komt verrichten.

Artikel 1.9.9

Subsidies in arrangement 3 worden zowel inhoudelijk als financieel vastgesteld. Bij de subsidievaststelling wordt allereerst gekeken naar de inhoudelijke prestatie met het subsidiebedrag. Dit gaat om de beoordeling van de prestatieafspraken aan de hand van de prestatiebewijzen. Aan de hand daarvan wordt de maximaal te ontvangen subsidie bepaald, alvorens wordt overgegaan op de financiële vaststelling van de subsidie.

Na de beoordeling van de gerealiseerde prestatieafspraken wordt gekeken naar de financiële verantwoording. Hierbij wordt een vergelijking gemaakt tussen de bij de subsidieverlening subsidiabel geachte kosten en de werkelijke gemaakte subsidiabele kosten. Op basis van de werkelijke subsidiabele kosten en het gesubsidieerde percentage van deze kosten wordt de werkelijke subsidie bepaald.

Bij de subsidievaststelling wordt er ook gekeken naar de opbrengsten in het gesubsidieerde project. Zijn er ten opzichte van de begroting meer opbrengsten gerealiseerd, dan worden deze afgetrokken van de werkelijke subsidiabele kosten. De provincie wil subsidies zo efficiënt mogelijk verstrekken. Dit houdt in dat als een instelling meer opbrengsten realiseert dan vooraf was ingeschat, de activiteit ook was gerealiseerd met een lagere subsidie. Daarom worden de extra opbrengsten afgetrokken van de subsidiabele kosten.

Het kan voorkomen dat als een verplichting niet is nagekomen er een korting wordt toegepast. Deze vindt plaats in een vooraf bekend gemaakt bedrag of een percentage van de verleende subsidie zoals vermeld in de beschikking tot subsidieverlening. Deze korting wordt afgetrokken van het bedrag dat resteert nadat de hierboven genoemde stappen zijn afgerond.

Bovenstaande situaties worden hieronder weergegeven in een voorbeeld van een subsidie voor toeristische activiteiten.

Zie Bijlage 1:

  • -

    De beschikking tot subsidieverlening

  • -

    Situatie 1: Een prestatieafspraak is niet gerealiseerd

  • -

    Situatie 2: De prestatieafspraken zijn gerealiseerd tegen lagere kosten

  • -

    Situatie 3: Er zijn extra opbrengsten ten opzichte van de begroting

  • -

    Situatie 4: Er is niet voldaan aan een verplichting

Het is mogelijk dat zich combinaties van bovenstaande situaties voordoen. Bij de vaststelling wordt dan eerst de maximale subsidie bepaald op basis van de gerealiseerde prestatieafspraken. Achtereenvolgens worden de verantwoorde kosten en opbrengsten en de naleving van de verplichting betrokken bij de vaststelling.

  • -

    Situatie 5: Een combinatie van de voorgaande vier situaties

Artikel 1.9.10

Gedeputeerde staten kunnen op grond van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2013 beslissen een ander arrangement toe te passen op een subsidie. Dit artikel bepaalt dat gedeputeerde staten alleen arrangement 2 mogen toepassen op subsidies die oorspronkelijk in arrangement 3 vallen. Gedeputeerde staten maken een zorgvuldige risicoafweging bij het toepassen van een lager arrangement op een subsidie.

Artikel 1.10.1

Het komt voor dat instellingen bepaalde activa verwerven met een deel van of de gehele subsidie. De activa moet conform artikel 1.6.3 gedurende 5 jaar na vaststelling van de subsidie nog worden gebruikt voor het doel van de subsidie.

Indien de activa wel binnen de periode van 5 jaar wordt vervreemd kan dit gevolgen hebben voor de vastgestelde subsidie.

Bijzondere hoofdstukken

In hoofdstuk 1 van dit Algemeen subsidiebesluit zijn de algemene regels opgenomen die gelden voor subsidies van de provincie. Er zijn echter een aantal bijzondere vormen van subsidiëren die een aantal aanvullende of afwijkende regels nodig hebben. Daarnaast zijn er een aantal beleidsvelden die vragen om specifieke beleidsafhankelijke criteria ten behoeve van subsidieverstrekking. Deze worden zoveel mogelijk geregeld in aanvullende hoofdstukken van het Algemeen subsidiebesluit. Het vorenstaande houdt in dat artikelen die worden geplaatst in aanvullende hoofdstukken, aanvullend werken op de algemene regels uit hoofdstuk 1, die onverkort voor iedere subsidie gelden, tenzij in de bijzondere regeling anders is bepaald. Met andere woorden: Aanvullingen op de regels gelden boven op de regels in hoofdstuk 1. Afwijkingen ten opzichte van de algemene regels uit hoofdstuk 1 gaan voor.

Toelichting op hoofdstuk 2 integrale kosten subsidies

Algemeen

Voorheen konden instellingen op basis van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2007 een budgetsubsidie ontvangen. Deze subsidie was bedoeld om bepaalde taken van een instelling te subsidiëren, waarbij de subsidie werd gebaseerd op een deel van de jaarlijkse exploitatiekosten van de gesubsidieerde instelling. Hiermee werden niet alleen de direct met de activiteit gepaard gaande kosten gesubsidieerd, maar ook een deel van de indirecte kosten.

Met het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 wordt getracht een sterkere relatie te leggen tussen beleidsinhoudelijk resultaat en de subsidie. De budgetsubsidie heeft daarom plaats gemaakt voor een integrale kosten subsidie. Met een subsidie op basis van integrale kosten wordt namelijk een transparant verband gelegd tussen de directe kosten van de gesubsidieerde activiteit en de indirecte kosten die daarmee samengaan.

Artikelsgewijze toelichting hoofdstuk 2

-

Artikel 2.1.1

Niet iedere instelling komt in aanmerking voor een integrale kosten subsidie. In de subsidienota "resultaat met subsidie", staat beschreven hoe een instelling in aanmerking komt voor een inte-grale kosten subsidie. De uit te voeren activiteiten van de instelling moeten voldoen aan één of meerdere maatstaven. Deze maatstaven zijn:

  • -

    Het uitvoeren van een wettelijke taak: hierbij is de instelling volledig of grotendeels gericht op de uitvoering van een wettelijke taak van de provincie;

  • -

    De instandhouding van een voorziening: de instelling is verantwoordelijk voor de instand-houding van een voorziening die in principe door iedereen gebruikt kan worden en niet tot stand kan komen in een vrije markt;

  • -

    Het zijn van een dragende instelling: de instelling voert een substantiële hoeveelheid be-leidsinhoudelijke/uitvoerende taken uit en er is daarbij sprake van een sterke mate van we-derzijdse afhankelijkheid tussen provincie en de instelling;

  • -

    Het zijn van een uitvoeringsorganisatie: de instelling richt zich relatief gezien voor een groot deel op activiteiten die bijdragen aan provinciale doelstellingen.

Gedeputeerde staten besluiten op grond van bovenstaande maatstaven welke activiteiten van een instelling in aanmerking komen voor een integrale kosten subsidie. Een afweging wordt gemaakt in relatie tot de provinciale beleidsdoelstellingen, zoals bedoeld in artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2013. Gedeputeerde staten stellen op basis van de maatstaven een lijst met instellingen vast die in aanmerking komen voor een integrale kosten subsidie. De lijst wordt gepubliceerd in het provinciaal blad. De lijst is niet statisch en wordt ingeval van wijziging geactualiseerd en opnieuw gepubliceerd in het provinciaal blad. Uitgaande van een boekjaar van 1 januari tot en met 31 december is het streven om de lijst ruim vooraf-gaand aan een boekjaar te publiceren. Zodoende is er voldoende tijd voor de instelling om een volledige aanvraag voor een integrale kosten subsidie in te dienen.

Dit staat overigens los van de 'redelijke termijn' die in acht moet worden genomen bij het beëin-digen van een subsidierelatie van drie jaar of langer die een instelling heeft met de provincie. Dergelijke subsidierelaties worden op grond van de Algemene wet bestuursrecht beschermd tegen het plotseling stopzetten van de subsidie. Indien wordt besloten om een subsidierelatie te beëindigen, dan dient de provincie dit tijdig kenbaar te maken.

Artikel 2.2.1

Bij een integrale kosten subsidie zijn alle kosten van de instelling subsidiabel. De kosten moe-ten wel worden toegerekend aan de te subsidiëren activiteiten. Zowel direct als indirect toe te rekenen kosten worden subsidiabel geacht. Dit wil overigens niet zeggen dat ook alle kosten gedekt zullen worden door de integrale kosten subsidie. Over de hoogte van de subsidie besluiten gedeputeerde staten.

Ook een toevoeging aan een voorziening is subsidiabel, mits direct of indirect toegerekend aan een activiteit. Toevoegingen aan reserves zijn in principe niet subsidiabel. De instelling kan wel een gemotiveerd verzoek indienen om dit toch toe te staan. Gedeputeerde staten beoordelen dan of de toevoeging aan een reserve vanuit hun rol als subsidieverstrekker nodig is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de reservevorming nodig is voor het voortbestaan van de instel-ling en daarmee de voortzetting van de gesubsidieerde activiteiten die de organisatie uitvoert.

Artikel 2.2.2

In artikel 1.3.2 is geregeld dat loonkosten subsidiabel zijn tegen een percentage van 1,2 procent van het bruto maandloon. Op de integrale kosten subsidie is deze bepaling niet van toepassing.

Artikel 2.2.3

Een integrale kosten subsidie wordt verleend voor maximaal het boekjaar van de instelling. De provincie kan hierdoor jaarlijks beoordelen welke activiteiten die een instelling in het betreffende jaar uitvoert bijdragen aan provinciaal beleid.

Artikel 2.3.2

Naast de informatie op basis van hoofdstuk 1 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 moet additionele informatie worden ingediend om in aanmerking te komen voor een integrale kosten subsidie. Het gaat om een toelichting op de toerekening van de kosten en opbrengsten aan te subsidiëren activiteiten. Het gaat daarbij om zowel de direct als indirect aan de activiteit toe te rekenen kosten. Dit geldt eveneens voor de opbrengsten. Deze moeten namelijk ook realistisch aan de activiteiten worden doorberekend. Verder wordt een gecontroleerde jaarreke-ning gevraagd om inzicht te krijgen in de financiële positie van de instelling. Deze additionele informatie wordt betrokken bij de beoordeling van de subsidieaanvraag.

Artikel 2.3.3

Bij het beoordelen van de aanvraag is er behoefte aan een overzicht van de totale kosten en opbrengsten van de instelling. Op basis van een dergelijke exploitatiebegroting kan de totale subsidiebehoefte worden bepaald.

Op basis van het overzicht van de kosten per te subsidiëren activiteit kan het uiteindelijke sub-sidiebedrag per prestatieafspraak worden bepaald. Daarnaast moeten ook de opbrengsten worden verdeeld over de te subsidiëren activiteiten. Aan de hand hiervan wordt de subsidiebe-hoefte per prestatieafspraak bepaald.

Artikel 2.4.2

Voor een verantwoorde besteding van publieke middelen moet vastgesteld kunnen worden of de subsidie noodzakelijk is om de te subsidiëren activiteit uit te voeren. De beschikking van de instelling over een groot volume aan vrij besteedbare middelen ten opzichte van het gevraagde subsidiebedrag kan er toe leiden dat aan de instelling een lagere subsidie wordt toegekend.

Artikel 2.7.1

Bij een integrale kosten subsidie worden voorschotten betaald. Het totale voorschotbedrag bedraagt maximaal 100 procent van het subsidiebedrag. Het voorschotbedrag wordt in termijnen uitbetaald. In de regel zullen dit maandelijkse termijnen zijn van 1/12de deel van het totale voorschotbedrag.

Artikel 2.8.2

Een integrale kosten subsidie wordt verantwoord door middel van een inhoudelijke en financiële verantwoording. Bij de financiële verantwoording is het nodig dat er zowel een verantwoording is over de werkelijke totale kosten en opbrengsten van de instelling. Evenals een verantwoor-ding over de werkelijke kosten en opbrengsten die zijn toegerekend aan de gesubsidieerde activiteiten. Dit laatste overzicht kan bijvoorbeeld als bijlage worden toegevoegd aan de jaarre-kening van de instelling. Deze dient net als de jaarrekening gecontroleerd te zijn door de ac-countant. Het overzicht dient zodanig te zijn opgesteld dat een vergelijking van de werkelijke kosten met de begrote kosten te maken is. De begroting zal zijn opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening.

Toelichting op hoofdstuk 5 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor restauratie rijksmonumenten

Artikel 5.1.1

Onder f.

Voor de kwaliteitsrichtlijnen en normen van het College van Deskundigen Restauratiekwaliteit van de Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg, wordt verwezen naar www.stichtingerm.nl/richtlijnen 

Artikel 5.6.2

Onder a.

De uniciteit van het rijksmonument (max. 25 punten) wordt gewaardeerd aan de hand van de cultuurhistorische waarde, architectuurhistorische waarde, ensemblewaarde, gaafheid en zeldzaamheid. Ieder onderdeel kan met maximaal 5 punten gewaardeerd worden.

Onder b.

Bij de bouwkundige urgentie (max. 30 punten) gaat het om de bouwtechnische staat waarin het rijksmonument zich vóór aanvang van de werkzaamheden bevindt. Hoe slechter de bouwtechnische staat hoe hoger wordt gescoord.

Onder c.

Hierbij gaat het om herbestemming of herstel van de oorspronkelijke bestemming na leegstand (max. 10 punten). Bij volledige (her)bestemming worden meer punten gescoord dan bij gedeeltelijke of geen (her)bestemming.

Onder d.

Bij de mate waarin het rijksmonument aantoonbaar toegankelijk is voor het publiek (maximaal 10 punten) wordt hoger gescoord naarmate de toegankelijkheid voor het publiek groter is.

Onder e.

In de Nota provinciaal cultuurbeleid 2017-2020 wordt prioriteit gegeven aan de instandhouding van kerken, agrarisch erfgoed en industrieel erfgoed. Het gaat hierbij om de oorspronkelijke functie zoals aangegeven in het Rijksmonumentenregister. Bedoeld worden rijksmonumenten met de hoofdcategorie Religieuze gebouwen én de subcategorie Kerk en kerkonderdeel, en rijksmonumenten in de hoofdcategorie Boerderijen, molens en bedrijven. Rijksmonumenten in deze categorieën kunnen 5 punten extra scoren.

Toelichting op hoofdstuk 6 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie ten behoeve van verwijderen van asbest en plaatsen van zonnepanelen.

Algemeen

In oktober 2012 is een convenant gesloten tussen de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de gezamenlijke provincies waarin is overeengekomen dat in de periode 2012-2014 door provincies, met rijksmiddelen, een regeling wordt opgesteld en uitgevoerd om het verwijderen van asbestdaken en afvoeren van asbest bij agrarische ondernemers te subsidiëren in die gevallen waar ook zonnepanelen op de nieuwe daken worden geplaatst.

De provincies hebben op grond van dit convenant een inspanningsverplichting om te streven naar een extra sanering van 4 miljoen vierkante meter asbestdak voor 31 december 2014.

§ 6.1 Begripsbepalingen

Conform Aanwijzingen voor de (provinciale)regelgeving/ regelgevingstechniek zijn die begrip-pen gedefinieerd die een van het dagelijks spraakgebruik afwijkende betekenis hebben dan wel geen eenduidige betekenis hebben in het dagelijks spraakgebruik.

Onderdeel e

Het Asbestverwijderingsbesluit bevat specifieke voorschriften voor inventarisatie en verwijdering van asbest, waaronder het vereiste van certificering voor asbestverwijdering en asbestinventarisatie. Het Asbestverwijderingsbesluit valt onder de reikwijdte van de Dienstenwet en is genotificeerd.

§ 6.2 Subsidieverlening

In deze paragraaf, noch elders in de verordening, zijn vereisten opgenomen ten aanzien van de-minimissteun. Deze vereisten uit de betreffende verordening gelden rechtstreeks en vormen rechtstreeks onderdeel van het toetsingskader. In het aanvraagformulier worden derhalve wel gegevens gevraagd om aan deze vereisten te kunnen toetsen:

De belangrijkste criteria daarvan zijn de volgende:

  • -

    het maximum voor de-minimissteun aan een onderneming bedraagt € 7.500 gerekend over de twee voorafgaande belastingjaren en het lopende belastingjaar;

  • -

    het maximum geldt voor alle overheidssteun die als de-minimissteun kan worden aangemerkt. Het doet echter niet af aan de mogelijkheid voor de begunstigde om andere overheidssteun te ontvangen uit hoofde van door de Europese Commissie goedgekeurde regelingen;

  • -

    het maximum geldt voor alle categorieën steun, in welke vorm en met welk doel dan ook verleend.

Bij de beoordeling van de de-minimissteun wordt in principe van het maximaal verleende steunbedrag uitgegaan. Het moment van de feitelijke uitbetaling is daarbij niet van belang.

Artikel 6.2.3

Eerste lid

De subsidie wordt berekend over het aantal vierkante meters dak dat asbest bevat. Het betreft nadrukkelijk niet het aantal vierkante meters asbest dat gestort wordt. Bij de bepaling van de hoeveelheid vierkante meters asbest van het dak wordt als leidraad genomen het aantal vier-kante meters asbestdak zoals genoemd in het asbestinventarisatierapport.

Tweede lid

Een aanvrager kan slechts een keer subsidie aanvragen in een provincie op grond van deze regeling. Wel kan een aanvrager tegelijk voor meerdere bouwlocaties of bouwblokken subsidie vragen mits hij voor iedere verwijdering van een asbestdak aan de vereisten voldoet.

Niet wordt uitgesloten dat de aanvrager op grond van andere regelingen subsidie ontvangt voor dezelfde subsidiabele activiteit dan wel voor het plaatsen van zonnepanelen. Deze regeling beperkt derhalve niet de toegang tot bijvoorbeeld de regeling Stimulering Duurzame Energie-productie (SDE+) of de fiscale mogelijkheden middels de MIA (Milieu Investeringsaftrek) en Vamil (willekeurige afschrijving milieu-investeringen).

§ 6.3 Weigeringsgronden

De weigeringsgronden van paragraaf 6.3 gelden naast de reeds geldende weigeringsgronden in de Awb en de Asv. De toets aan de weigeringsgronden vindt grotendeels reeds plaats voordat inhoudelijk wordt onderzocht of de aanvraag aan de vereisten genoemd in artikel 6.4 voldoet.

Artikel 6.3.1

Onderdeel a

De bedrijfsomvang wordt bepaald op basis van de totale standaardopbrengst van het bedrijf. De standaardopbrengst wordt vastgesteld middels de gegevens die bij de Landbouwtelling 2012 zijn opgegeven.

Onderdeel b

Het kan voorkomen dat de aanvragende agrarische onderneming zelf geen eigenaar is van een bedrijfsgebouw maar deze gebruikt via een pachtconstructie. In deze situatie kan er subsidie worden aangevraagd door de agrarische onderneming met een instemmingsverklaring van de eigenaar van het bedrijfsgebouw, mits de agrarische onderneming de kosten voor het project draagt.

Onderdeel d

Het gaat om de sanering van het ‘buitenasbest’, oftewel de daken, goten en buitenbeplating van schuren en loodsen. Verwijdering van afdichting met asbesthoudend materiaal van bijvoorbeeld tuinbouwkassen (zoals voegkit) valt buiten de reikwijdte van deze regeling. Het gaat om asbestverwijdering van de buitenkant van het gebouw, maar geen asbest afkomstig van de inrichting van een gebouw.

Met het stellen van een minimumoppervlakte is direct een drempelbedrag ingebouwd voor subsidieverstrekking.

Onderdeel e

Voorafgaand aan de aanvraag dient de aanvrager een asbestinventarisatie te laten verrichten. Het rapport van deze asbestinventarisatie overlegt de aanvrager bij zijn aanvraag.

Onderdeel f

Voor het verwijderen en afvoeren van asbest gelden op grond van het Bouwbesluit 2012 en het Asbestverwijderingsbesluit 2005 diverse procedurevoorschriften waaraan de aanvrager dient te voldoen. Ook voor het plaatsen van zonnepanelen gelden procedurevoorschriften zoals een vergunning voor het plaatsen van zonnepanelen indien het gebouw een monument is.

Om aan te tonen dat de activiteit uitgevoerd gaat worden en aan de vereisten kan worden voldaan, dienen dergelijke vergunningen reeds te zijn aangevraagd en verkregen dan wel meldingen te zijn gedaan voordat een aanvraag om een subsidie wordt ingediend.

§ 6.5 De aanvraag voor de subsidie

Artikel 6.5.1

De asbest mag niet reeds verwijderd en afgevoerd zijn voordat de aanvraag om subsidie wordt ingediend. De voorfase waarin offertes worden gevraagd en overeenkomsten ten behoeve van de uitvoering tot stand komen, dient wel doorlopen te zijn voordat subsidie kan worden aangevraagd. Anders kan immers niet worden aangetoond dat aan de subsidievereisten wordt voldaan.

§ 6.6 Subsidieplafond

De verplichtingen uit het convenant dienen uiterlijk op 31 december 2014 gereed te zijn. Omdat het uitvoering van het convenant pas gereed is na controle en rapportage van de verplichtingen, dienen de saneringen eerder te zijn afgerond. In artikel 6.8.3 is dit bepaald op 31 oktober 2014. Om te zorgen dat de ontvanger voldoende tijd heeft om de activiteit te realiseren, is het subsidieplafond en hiermee mogelijk tot het indienen van aanvragen afgebakend tot 1 september 2014.

Het subsidieplafond is in de regeling zelf opgenomen om versnippering van besluitvorming binnen de provincie te voorkomen.

§ 6.7 De beslissing op de aanvraag voor de subsidie

Ten behoeve van de eenvoud van de regeling is gekozen voor een behandeling op volgorde van binnenkomst. Hierdoor kan direct bij ontvangst van volledige aanvragen worden gestart met de behandeling en subsidieverstrekking.

§ 6.8 Verplichtingen

-

Artikel 6.8.2

Onderdeel a

De eis van certificering past binnen de dienstenrichtlijn. Het Asbestverwijderingsbesluit 2005 waarop de certificering is gebaseerd, is genotificeerd.

Onderdeel b

Het plaatsen van zonnepanelen is onderdeel van de toetsing. Dit betekent dat de aanvrager moet kunnen aantonen waar, wanneer en hoe deze worden geplaatst. Hiertoe dient de aanvrager een getekende offerte bij de aanvraag te overleggen.

Deze regeling voorziet niet in het subsidiëren van de aanschaf en plaatsing van zonnepanelen.

Onderdeel c

Net als bij alle elektrische apparaten staat ook het vermogen van zonnepanelen uitgedrukt in Watt. De productie van elektriciteit is niet gelijkmatig doordat de hoeveelheid zonlicht steeds verandert. Daarom is bij zonnepanelen het maximale vermogen onder ideale omstandigheden aangegeven: Watt-piek (Wp). De te plaatsen zonnepanelen dienen ten minste een productiecapaciteit van 15.000Watt-piek te hebben (15 kWp).

Toelichting op hoofdstuk 13 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor opruiming van drugsafval provincie Zeeland 2021-2024

1. Algemeen

1. Inleiding en doelstelling

Het aantal waargenomen drugsdumpingen kent een stijgende trend en is zorgelijk gelet op de schadelijke gevolgen die drugsdumpingen hebben voor mens, dier, natuur en milieu. Wanneer drugsafval in of op de bodem wordt achtergelaten of wordt geloosd of gestort in oppervlaktewater dan dient het conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving te worden verwijderd en dient eventuele daardoor verontreinigde bodem te worden gesaneerd. De werkzaamheden worden daarbij verricht door erkende verwijderaars en bodemsaneringsbedrijven, die beschikken over de daartoe benodigde milieuvergunningen.

Grondeigenaren worden geconfronteerd met het nemen van dergelijke maatregelen. Hoewel verreweg de meeste dumpingen op gemeentelijke grond plaatsvinden, worden ook particulieren gedupeerd. Zij zijn niet altijd in staat om de hoge kosten te dragen, in het bijzonder wanneer ook sprake is van bodemverontreiniging.

Het komt voor dat gemeenten (of namens hen omgevingsdiensten) en waterschappen, vanwege direct gevaar voor milieu en gezondheid, opdracht geven tot afvoer en verwijdering van drugsafval en eventuele sanering op terrein dat in particuliere eigendom is. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 27 februari 2019 een uitspraak gedaan waarin zij aangeeft dat gemeenten de kosten voor het opruimen van drugsafval niet mogen verhalen op particuliere eigenaren van de grond, tenzij er sprake is van overtreding van een wettelijke verplichting die op die particulier rust. Het is echter begrijpelijk dat gemeenten en waterschappen ook niet alle financiële lasten kunnen dragen.

Het kabinet heeft daarom voor de periode 2019 tot en met 2024 structureel € 1.000.000 per jaar vrijgemaakt op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid om de directe kosten van het opruimen van drugsdumpingen te kunnen (co)financieren. Hieruit dient 100% van de directe opruimkosten op particulier terrein te worden gefinancierd. Publiekrechtelijke rechtspersonen worden voor het opruimen van drugsdumpingen op grond of water dat zij in eigendom hebben voor 50% van de kosten gecompenseerd.

Opzet en uitvoering subsidieregeling

Binnen het Interprovinciaal Overleg (IPO) is voor de opruiming van drugsafval een model subsidieregeling opgesteld, die in de afzonderlijke provincies is vastgesteld op grond van de desbetreffende provinciale subsidieverordening. De subsidieregelingen bevatten de grondslag voor het verstrekken van subsidies voor projecten gericht op herstel van bodem of oppervlaktewater in geval van dumping van drugsafval. Projecten kunnen zien op de afvoer en verwijdering van gedumpt drugsafval en verontreinigd oppervlaktewater en de sanering van door gedumpt drugsafval veroorzaakte verontreinigde bodem. BIJ12, uitvoeringsorganisatie van de gezamenlijke provincies, onderdeel van de Vereniging het Interprovinciaal Overleg, voert de subsidieregelingen van de verschillende provincies per 1 januari 2021 in mandaat uit. Een aanvraag kan worden ingediend bij BIJ12 voor projecten met betrekking tot drugsafval dat is afgevoerd en verwijderd in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2024. Aanvragen kunnen worden ingediend in de periode van 16 november 2021 tot en met 31 januari 2025.

2. Juridisch kader subsidieregeling

Deze subsidieregeling is vastgesteld als bijzonder hoofdstuk van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 (Asb 2013) op grond van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2013 (Asv 2013). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van subsidies niet in dit hoofdstuk is vastgelegd, maar in de algemene bepalingen van het Asb 2013 en in de Asv 2013. In hoofdstuk 1 van het Asb 2013 staat onder meer wat de termijnen zijn voor het nemen van een beslissing op een aanvraag en ook bevat hoofdstuk 1 van het Asb 2013 algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger, zoals de meldingsplicht in geval van het niet, niet tijdig of niet geheel verrichten van de activiteiten dan wel nakomen van de verplichtingen.

Voor een goed begrip van dit hoofdstuk is dus bestudering van hoofdstuk 1 van het Asb 2013 en de Asv 2013 noodzakelijk. Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat algemene bepalingen die onverkort van toepassing zijn op subsidies die worden verstrekt op grond van dit hoofdstuk.

Staatssteun

Overheidsfinanciering die aan de criteria van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) voldoet, vormt staatsteun en dient krachtens artikel 108, derde lid, VWEU bij de Europese Commissie te worden aangemeld. Aangenomen wordt dat het opruimen van drugsafval in het kader van de Europese regelgeving niet kan worden aangemerkt als een economische activiteit, dan wel dat slechts sprake is van een lokaal effect, zodat van staatssteun geen sprake is.

II. Artikelsgewijs

Artikel 13.1 Begripsbepalingen

Bij de omschrijving van het begrip “kosten derden” is aansluiting gezocht bij de wijze waarop dit begrip is gedefinieerd in artikel 1, onder r, van de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen subsidies Noord-Brabant 2017.

Onder “sanering van de bodem” wordt in het kader van dit hoofdstuk verstaan: het nemen van alle maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd teneinde verontreiniging van de bodem en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken als bedoeld in artikel 13 van de Wet bodembescherming en artikel 6.8 van de Waterwet.

Het eerste deel van de begripsomschrijving van “bodem” ziet op het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming. Opgemerkt zij dat het grondwater ook onderdeel uitmaakt van de bodem. Artikel 13 van de Wet bodembescherming bevat een bijzondere regeling voor de aanpak van zogenoemde nieuwe verontreinigingen, dat wil zeggen bodemverontreinigingen die op of na 1 januari 1987 zijn ontstaan. Genoemde regeling heeft voorrang op de in hoofdstuk IV, paragraaf 3, van de Wet bodembescherming vastgelegde regeling voor zogenoemde historische verontreinigingen (dan wil zeggen verontreinigingen die voor 1 januari 1987 zijn ontstaan). De zorgplicht van artikel 13 van de Wet bodembescherming is van toepassing op degene die op of in de bodem handelingen verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 van die wet, waaronder het laten van stoffen op of in de bodem.

De Wet bodembescherming is ingevolge artikel 99, vierde lid, van de Wet bodembescherming niet van toepassing op de sanering van de bodem en oevers van een oppervlaktewaterlichaam in de zin van artikel 1.1 van de Waterwet. Aangezien het in het kader van deze subsidieregeling wenselijk wordt gevonden dat ook de sanering van verontreinigde bodem en oevers van een oppervlaktewaterlichaam subsidiabel is, is in de begripsomschrijving van “bodem” opgenomen dat daaronder tevens wordt verstaan: de bodem en oevers van een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet. In geval van waterbodemsanering is het waterschap bevoegd gezag.

Artikel 13.2 Doelgroep

De in artikel 13.2, eerste lid, onder a, genoemde publiekrechtelijke rechtspersonen kunnen op grond van deze regeling zowel aanvragen indienen voor subsidiabele activiteiten op locaties waarvan zij wel als waarvan zij geen eigenaar zijn. Artikel 13.2, eerste lid, onder b, heeft betrekking op natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen die eigenaar dan wel erfpachter zijn van locaties waar drugsafval is gedumpt. Op grond van dit onderdeel kunnen naast particulieren bijvoorbeeld ook Provinciale Landschappen of Natuurmonumenten een aanvraag indienen. Staatsbosbeheer kan op grond van artikel 13.2, eerste lid, onder c, een aanvraag indienen als eigenaar van een locatie waar drugsafval is gedumpt.

Artikel 13.3 Subsidiabele activiteiten

Op grond van dit hoofdstuk kan subsidie worden verstrekt voor het afvoeren en verwijderen van gedumpt drugsafval, het afvoeren en verwijderen van door gedumpt drugsafval verontreinigd oppervlaktewater of sanering van de bodem die is verontreinigd als rechtstreeks gevolg van de aanwezigheid van gedumpt drugsafval. Sanering van de bodem kan gelijktijdig met het opruimen van het drugsafval plaatsvinden, zodat het project beide activiteiten omvat. Het is echter ook mogelijk dat er alleen sprake is van bodemverontreiniging als gevolg van drugsdumping of dat er na een dumping geen sprake is van bodemverontreiniging. In dat geval omvat het project slechts een van genoemde activiteiten.

Artikel 13.5 Subsidievereisten

Artikel 13.5, eerste lid, onder d, bepaalt dat om voor subsidie in aanmerking te komen het gedumpte drugsafval dient te zijn verwijderd en afgevoerd in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2024. Artikel 13.5, eerste lid, onder e, bepaalt welke bewijsstukken bij de subsidieaanvraag gevoegd dienen te worden. Het gaat hierbij om een cumulatieve opsomming van vereisten. De onderbouwing van de vereisten is beperkt omdat de subsidie achteraf wordt verstrekt. Een begroting of projectplan is daardoor niet meer aan de orde. Artikel 13.5, eerste lid, onderdeel e, onder 1°, bepaalt dat bij de aanvraag een bewijs van melding of aangifte van de dumping bij de politie dient te worden gevoegd. Op grond van artikel 13.5, eerste lid, onderdeel e, onder 3°, dient de aanvrager een factuur te verstrekken van de door derden gemaakte kosten van de afvoer, verwijdering dan wel sanering. Het tweede lid, onder a, en derde lid, onder a, bepalen dat de afvoer en verwijdering dan wel de sanering plaats moeten hebben gevonden volgens de daarvoor geldende wet- en regelgeving. Het kader daarbij is onder meer vastgelegd in de Wet bodembescherming, de Waterwet en de Wet milieubeheer. Het derde lid, onder b, bepaalt dat in geval van bodemsanering aan het project een saneringsverslag ten grondslag moet liggen. In artikel 39c van de Wet bodembescherming is een wettelijke verplichting omtrent een dergelijk saneringsverslag opgenomen. Ook in geval van sanering van de waterbodem dient een dergelijk verslag te worden overlegd.

Artikel 13.6 Subsidiabele kosten

De subsidiabele kosten omvatten alleen de daadwerkelijk gemaakte kosten van derden. Kosten van de eigen inzet van de subsidieaanvrager zijn niet subsidiabel.

Artikel 13.10 Subsidiehoogte

Artikel 13.10 bevat als uitgangspunt dat de hoogte van de subsidie, conform de door het Ministerie van Justitie en Veiligheid geschetste uitgangspunten, afhankelijk is van het antwoord op de vraag of de grond dan wel het water waarop het project betrekking heeft eigendom is van een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, dan wel een publiekrechtelijke rechtspersoon. Ingeval bijvoorbeeld de gemeente een aanvraag indient voor een project dat verband houdt met een drugsafvaldumping op haar eigen grond wordt 50% van de subsidiabele kosten vergoed tot een maximum van € 24.999. Wanneer de grond of het water waarop het project betrekking heeft eigendom is van een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon wordt 100% van de subsidiabele kosten vergoed tot een maximum van € 24.999. Dit percentage geldt daarmee bijvoorbeeld ook voor afvoer en verwijdering van gedumpt drugsafval op grond van Provinciale Landschappen (particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisatie (stichting)) en Natuurmonumenten (vereniging). Artikel 13.10, onder a, bepaalt dat indien de subsidieaanvrager een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon is die de grond in erfpacht heeft eveneens een percentage van 100% geldt (ook indien de grond bijvoorbeeld in eigendom van de gemeente is). Daarnaast regelt artikel 13.10, onder a, expliciet dat het percentage van 100% eveneens geldt voor grond of water dat in eigendom is van Staatsbosbeheer (een (publiekrechtelijke) rechtspersoon met een wettelijke taak).

Artikel 13.12 Subsidievaststelling

Aangezien het in dit hoofdstuk gaat om een subsidieregeling die met het oog op uniformiteit door alle provincies gelijkluidend wordt vastgesteld, en onze provincie een afwijkend arrangementenkader kent, wordt op grond van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a van de Asv 2013 afgeweken van de arrangementensystematiek van de Asv 2013. In dit geval wordt, nu het gaat om subsidies tot een maximum van € 24.999, aansluiting gezocht bij arrangement 1 van het Rijkssubsidiekader. Gedeputeerde staten stellen de subsidies direct vast. De betaling van het subsidiebedrag vindt in een keer plaats.

Toelichting op hoofdstuk 14 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van de kwaliteitsimpuls voor bedrijventerreinen (Fonds Impuls Bedrijventerreinen)

Algemene toelichting

Voor bedrijvigheid en een aantrekkelijk vestigingsklimaat zijn kwalitatief goede en moderne bedrijventerreinen van belang. Van gemeenten wordt verwacht dat zij inzetten op het herstructureren van de voorraad in de regio. De uitgifte van bedrijventerreinen in Zeeland is de afgelopen jaren sterk gedaald. De verwachting is dat de komende jaren gemiddeld circa 11 ha bedrijfsterrein per jaar zal worden uitgegeven (Actualisatie vraagraming bedrijventerreinen provincie Zeeland, STEC juni 2016).

In Zeeland bestaat een aanzienlijk aanbod aan uitgeefbaar bedrijventerrein. In de meeste regio's is dit kwantitatief ruim voldoende om de komende tien jaar aan de vraag te kunnen voldoen. Echter, deze terreinen sluiten vaak in kwaliteit of locatie niet aan op de vraag. Dit betekent dat het beleid zich niet alleen moet richten op de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen, maar juist ook op de bestaande terreinen en hoe deze in de toekomst geschikt blijven. Voor terreinen die niet toekomstbestendig zijn, zet de provincie Zeeland daarom in op herstructurering zoals het aanpakken van de infrastructuur of andere vormen van gebruik. In het coalitieprogramma "Krachten bundelen" heeft het college van gedeputeerde staten van Zeeland aangekondigd een impuls te willen geven aan herstructurering van verouderde bedrijventerreinen. De regeling kwaliteitsimpuls voor bedrijventerreinen (Fonds Impuls Bedrijventerreinen) geeft invulling aan deze ambitie.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 14.1

In dit artikel zijn de definities opgenomen die worden gebruikt in dit hoofdstuk.

  • a.

    actueel regionaal bedrijventerreinprogramma

    Het programma bevat een analyse van de bedrijventerreinmarkt, een ruimtelijke ontwikkelingsstrategie, een overzicht van projecten en een uitvoeringsstrategie met als doel te komen tot een zo optimaal mogelijk afgestemde herstructurering en ontwikkeling van bedrijventerreinen. Gedeputeerde staten onderscheiden hierbij de volgende regio's: Schouwen-Duiveland, Tholen, Walcheren, De Bevelanden en Zeeuws-Vlaanderen. Gedeputeerde staten zien een regionaal bedrijventerreinprogramma als actueel wanneer het door gedeputeerde staten is vastgesteld na 1 januari 2016.

  • b.

    Bedrijventerrein

    Een terrein van ten minste één hectare dat planologisch bestemd en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, commerciële en niet-commerciële dienstverlening of industrie. Dit betekent dat het betreffende terrein in het bestemmingsplan als zodanig is opgenomen.

  • c.

    Herstructurering

    Herstructurering is een koepelbegrip voor alle eenmalige ingrepen op een bedrijventerrein die tot doel hebben de veroudering van het terrein (of delen ervan) tegen te gaan en die niet tot het reguliere onderhoud gerekend worden. In onderstaande tabel wordt kort aangegeven wat onder de verschillende vormen van herstructurering wordt verstaan:

    Ingreep

    Facelift

    Revitali-

    sering

    Zware revitalisering

    Her-profilering

    Transfor-matie

    in openbare ruimte en/of gebouwen

    X

    X

    X

    X

    X

    in infrastructuur

     

    X

    X

    X

    X

    in private ruimte

     

    X

    X

    X

    X

    bodemsanering, sloop van opstallen

     

     

    X

    X

    X

    functieverandering binnen werkfunctie

     

     

     

    X

     

    functieverandering buiten werkfunctie

     

     

     

     

    X

    (deel) bedrijven onttrokken aan voorraad

     

     

     

     

    X

  • d.

    Veroudering

    In wisselende mate technische, economische, maatschappelijke of ruimtelijke veroudering, met als gevolg het economisch suboptimaal functioneren van de gevestigde bedrijven, verpaupering of verrommeling van de omgeving, inefficiënt ruimtegebruik, een onnodige impuls voor de ontwikkeling van nieuwe uitleglocaties of onveiligheid. De indeling naar deze typen van veroudering is gebaseerd op de indeling die onder andere het Centraal Planbureau en de Taskforce Herstructurering Bedrijventerreinen hanteert.

    • -

      technische veroudering

      Betreft de fysieke en niet-fysieke infrastructuur, die niet langer past bij de vestigingseisen van bedrijven, zoals gebrek aan (grootschalig) onderhoud, maar ook het ontbreken van bijvoorbeeld glasvezelkabel, een te smal wegprofiel.

    • -

      economische veroudering

      Is het afnemen van de bijdrage, die het terrein levert aan de economische ontwikkeling van een gemeente/regio (bruto regionaal product, aantal arbeidsplaatsen), maar ook afname van de grondwaarde en technologische veroudering van het bedrijfsonroerendgoed doordat perceel en gebouw incourant zijn geworden.

    • -

      maatschappelijke veroudering

      Betreft sociale veiligheid en andere aspecten van leefbaarheid, bijvoorbeeld door gewijzigde regelgeving (milieu, veiligheid, arbeidsomstandigheden).

    • -

      ruimtelijke veroudering

      Betreft de inrichting en lay-out van het bedrijventerrein en de ruimtelijke inpassing in de omgeving. Hierbij speelt ook een eventueel conflict tussen verschillende grondgebruikfuncties c.q. veranderde omgeving waardoor de locatie niet meer passend is voor de functie c.q. het type van bedrijventerrein. Bijvoorbeeld het ontbreken van openbaar vervoer voor arbeidsintensieve bedrijven.

      Hierbij moet worden opgemerkt dat meerdere typen veroudering kunnen voorkomen op een bedrijventerrein.  

Artikel 14.2

Het beleid van de provincie Zeeland richt zich op voldoende aanbod van kwalitatief hoogwaardige en goed ontsloten bedrijventerreinen in Zeeland om de economische dynamiek optimaal te dienen. De provincie Zeeland bevordert optimale afstemming van vraag en aanbod van bedrijventerreinen, herstructurering van bestaande terreinen, zorgvuldig ruimtegebruik, landschappelijke inpassing en goede bereikbaarheid.

Daarom kan er subsidie verstrekt worden voor een activiteit die tot doel heeft: Het realiseren van een kwaliteitsimpuls voor bedrijventerreinen door middel van herstructurering waardoor het regionaal aanbod aan bedrijventerreinen zo goed mogelijk aansluit bij de vraag.

Artikel 14.3

Onder het eerste lid wordt aangegeven dat de subsidieaanvrager een gemeente moet zijn die gelegen is binnen de provincie Zeeland.

In het tweede lid zijn een aantal weigeringsgronden geformuleerd. De overweging bij deze weigeringsgronden is als volgt:

  • a.

    De regeling is gericht op herstructurering op korte termijn. De activiteit moet daarom binnen een jaar na beëindiging van de openstellingsperiode worden gestart. In het geval er eerst een planologische procedure moet worden doorlopen voor aanvang van de activiteiten, biedt deze termijn van een jaar daarvoor voldoende tijd.

  • b.

    De activiteit moet binnen drie jaar na beëindiging van de openstellingsperiode helemaal gerealiseerd zijn. Het is wel mogelijk om projecten op te delen in opeenvolgende fases, maar dan moet iedere fase afzonderlijk worden aangevraagd en beoordeeld. Na het sluiten van de openstellingsperiode, moet het mogelijk zijn binnen een jaar fysiek aan te vangen met het project.

  • c.

    De ingreep vindt plaats op de bestaande bedrijventerreinen. Fysieke ingrepen die deels op het terrein plaatsvinden, kunnen door gedeputeerde staten deels of in zijn geheel worden toegerekend aan de subsidiabele kosten.

  • d.

    Deze uitsluitingen zijn overgenomen van de uitsluitingen genoemd in artikel 2.3 van de Omgevingsverordening Zeeland 2018. Het provinciaal bedrijventerreinbeleid richt zich niet op deze categorieën bedrijvigheid.

  • e.

    De regeling is niet bedoeld voor zeehaventerreinen.

  • f.

    De provincie hecht er aan dat er goed regionaal bedrijventerreinbeleid wordt gevoerd. Een actueel regionaal bedrijventerreinprogramma vindt de provincie hier een vereiste voor. Daarom kan een subsidie niet worden verleend voor een project dat gelegen is in een regio waar niet aan deze vereiste is voldaan.

  • g.

    Om te zorgen dat alleen projecten die een bepaalde minimale meerwaarde opleveren in aanmerking komen voor subsidie, wordt een subsidie niet verleend in het geval er onvoldoende punten (minder dan 30) voor de criteria kwaliteitsverbetering en locatie tezamen worden gescoord. Subsidie wordt eveneens niet verleend in het geval de som van de gescoorde punten voor alle criteria tezamen minder dan 60 bedraagt.

  • h.

    Herstructurering is een gezamenlijke opgave van overheden en marktpartijen. Daarom geldt dat tenminste 50% van het totaal van de subsidiabele kosten van de activiteit moet worden gefinancierd door andere partijen dan de provincie Zeeland. Dit kan een gemeente zijn, maar bijvoorbeeld ook een bedrijf of bedrijven die voordeel hebben bij de herstructurering.

Het derde lid bepaalt dat gedeputeerde staten op het verzoek van de aanvrager de termijn van drie jaar voor realisatie van het project kunnen verlengen. Dit kan nodig zijn als een project door onvoorziene omstandigheden vertraging heeft opgelopen. De aanvrager moet dan wel schriftelijk motiveren aan gedeputeerde staten waarom uitstel van deze termijn noodzakelijk is.

Het vierde lid bepaalt dat alleen subsidies van meer dan € 50.000,- worden verstrekt. Dit zorgt er voor dat er alleen projecten in aanmerking komen die voldoende impact hebben om effect te hebben en dat de kosten verbonden aan het opstellen en beoordelen van de aanvraag in redelijke verhouding staan tot het subsidiebedrag.

Artikel 14.4

De subsidie bedraagt maximaal € 1.000.000,-. Op deze manier gaat niet het hele beschikbare subsidiebudget op aan één project. Hierdoor heeft de regeling een breder bereik met een grotere zichtbaarheid van de provincie tot gevolg.

Artikel 14.5

Kosten die op grond van het eerste lid niet in aanmerking komen voor subsidie:

  • a.

    Kosten voor marketing en promotie komen niet in aanmerking voor subsidie. Het is niet de bedoeling dat subsidie wordt ingezet voor bijvoorbeeld posters, foldermateriaal en (openings)festiviteiten. Kosten verbonden aan afstemming met bedrijven op het terrein en omwonenden vallen niet onder marketing en promotie.

  • b.

    Kosten die gemaakt worden voor het afwaarderen van de boekwaarde van gronden komen niet in aanmerking voor subsidie. Tekorten op de grondexploitatie als gevolg van noodzakelijke afwaardering van verwachte opbrengsten van gronden, bijvoorbeeld veroorzaakt door (sterk) vertraagde ontwikkeling van bedrijventerreinen, komen dus niet in aanmerking voor subsidie.

  • c.

    Kosten voor bodemsanering komen niet in aanmerking voor subsidie voor zover deze de waardevermeerdering van het terrein als gevolg van de bodemsanering niet overstijgen. De wel voor subsidie in aanmerking komende kosten zijn derhalve de bij de bodemsanering gemaakte kosten, verminderd met de waardestijging van het terrein. De waardestijging van het terrein als gevolg van de bodemsanering dient door een onafhankelijke deskundige te worden vastgesteld. Deze taxatie dient door de aanvrager op grond van artikel 14.7, aanhef en onderdeel c, bij de subsidieaanvraag te worden overgelegd.

Artikel 14.9

In het eerste lid zijn vijf criteria geformuleerd waarop de subsidieaanvragen worden beoordeeld aan de hand van de overeenkomstig het tweede lid bepaalde weging:

  • a.

    Kwaliteitsverbetering

    Bij kwaliteitsverbetering gaat het om de mate van vooruitgang die geboekt wordt in de verbetering van het vestigingsklimaat van het bedrijventerrein voor bedrijven. Het kan hierbij gaan om maatregelen die het bedrijventerrein economisch beter laat presteren, maar centraal staat de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en uitstraling op de directe omgeving. Hierin wordt de intensiteit van de ingreep meegewogen. Projecten die uitsluitend bestaan uit investeringen in de openbare ruimte kunnen op dit onderdeel maximaal 20 (van de 40) punten scoren. Meer punten kunnen worden behaald als ook investeringen of activiteiten op private kavels plaatsvinden. Bij de beoordeling van de kwaliteitsverbetering wordt ook de fysieke omvang van de verbetering meegewogen ten opzichte van het gevraagde subsidiebedrag (efficiëntie).

    Maximaal aantal punten: 40

  • b.

    Locatie

    Elk project wordt beoordeeld op de bijdrage die de ontwikkeling op die specifieke locatie levert aan een toekomstbestendige bedrijventerreinvoorraad. Een hoge score kan typisch bij twee vormen van herstructurering behaald worden. Ten eerste het uit de markt nemen van incourant aanbod: het transformeren (saneren) van leegstaand/verouderd bedrijventerrein, gelegen op een economisch/markttechnisch weinig waardevolle locatie, naar een andere bestemming. Ten tweede kunnen projecten hoog scoren wanneer er door herstructurering capaciteit wordt toegevoegd aan de voorraad op kwalitatief hoogwaardig terreinen op een gewilde locatie. Goede economische/markttechnische locaties liggen bijvoorbeeld aan het Kwaliteitsnet goederenvervoer (kaart Mobiliteitsplan) en betreffen bijvoorbeeld ook de zogenaamde “grootschalige bedrijventerreinen”. Het aanbieden van nieuw aanbod na herstructurering zal minder punten opleveren als er in de directe omgeving al veel (vergelijkbaar) aanbod is.

    Maximaal aantal punten: 40

  • c.

    Hefboom

    Hierbij gaat het om de inschatting van de verhouding tussen de subsidie en de maatschappelijke meerwaarde. Dit komt tot uitdrukking in de bereidheid van anderen om in het project te investeren en de (in)directe baten voor bedrijven, omwonenden, bezoekers of vastgoedeigenaren. Een hogere hefboom wordt bijvoorbeeld ook gehaald als het aangevraagd bedrag laag is ten opzichte van de cofinanciering. Ook kunnen extra punten worden gescoord als een project deel uitmaakt van een breed gedragen visie of uitvoeringsplan, naast het regionaal bedrijventerreinprogramma. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om een stadsontwikkelingsplan of dorpsvisie. Op die manier zet een (klein) project een beweging op een hoger schaalniveau in gang waardoor een hefboomeffect ontstaat.

    Maximaal aantal punten: 25 

  • d.

    Innovatie

    Punten voor innovatie worden alleen toegekend als er sprake is van een aanpak waarbij gebruikelijke barrières worden doorbroken door een vernieuwende werkwijze. Vanwege het vernieuwende karakter is vooraf niet aan te geven welke aanpak voldoende vernieuwend is om in aanmerking te komen voor punten. Projecten die zich uitstrekken over meerdere gemeenten kunnen bijvoorbeeld als bestuurlijk innovatief worden aangemerkt, maar ook het bijzonder effectief gebruik van het terrein voor verschillende doeleinden of een uitgiftebeleid dat is gebaseerd op het maximaliseren van ketenontwikkeling.

    Maximaal aantal punten: 25

  • e.

    duurzaamheid en leefomgeving

    De projecten worden beoordeeld op de mate van duurzaamheid en toekomstbestendigheid. Verduurzaming is belangrijk voor de toekomst van de bedrijventerreinvoorraad. Verduurzaming wordt gerealiseerd door ingrepen die tot doel hebben om de energietransitie, circulaire economie, klimaatadaptatie en vergroting van de biodiversiteit op bedrijventerreinen te realiseren en daarmee bestaande bedrijventerreinen duurzaam in exploitatie te houden. In meer detail gaat het om de volgende duurzaamheidsaspecten:

    • 1.

      energietransitie: besparing van energie en de omschakeling van fossiele energiebronnen naar volledig hernieuwbare energiebronnen zoals zon, wind en water, gericht op het verminderen van CO2-uitstoot;

    • 2.

      circulaire economie: een economisch systeem dat bedoeld is om herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waarde vernietiging te minimaliseren;

    • 3.

      klimaatadaptatie: maatregelen die de effecten van de klimaatverandering als droogte, extreme neerslag en hogere temperaturen op kunnen vangen;

    • 4.

      biodiversiteit: maatregelen die tot doel hebben om de biodiversiteit (soortenrijkdom) op en rond het bedrijventerrein te verbeteren.

  • Om bij het aspect duurzaamheid punten te scoren, ligt de lat hoog. Een project waarbij gebouwen volgens standaard normen worden gebouwd, scoort hierop geen punten. Punten worden alleen toegekend als er sprake is van een extra inspanning of een vernieuwende aanpak. Daarnaast worden ook punten toegekend als het project bijdraagt aan het oplossen van bestaande knelpunten voor de leefbaarheid, die niet op te lossen zijn met het gebruikelijke instrumentarium van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Het kan bijvoorbeeld gaan om geluids- of geurhinder voor omwonenden, gevaarlijke verkeerssituaties of risico's voor omwonenden van bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen.

    Maximaal aantal punten: 40

Toelichting op hoofdstuk 16 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor versterking van kennis- en innovatienetwerken

Algemene toelichting

Campus Zeeland

De subsidieregeling voor kennis- en innovatienetwerken vloeit voort uit Campus Zeeland. Campus Zeeland is een samenwerkingsverband van ondernemers, onderwijs- en onderzoeksinstellingen en overheden in Zeeland. Zij bundelen de krachten om te zorgen voor een sterke koppeling tussen onderwijs en bedrijfsleven. Dat moet de innovatiekracht van Zeeland vergroten en zorgen voor een toekomstbestendige economie.

Campus Zeeland richt zich vooral op die sectoren die hun oorsprong en voorsprong te danken hebben aan het water dat Zeeland omringt: industrie & maintenance, havens & logistiek, agrofood & seafood, water & energie, vrijetijdseconomie en zorg.

Concreet werkt Campus Zeeland aan drie hoofdthema’s: Onderwijs & Onderzoek, Bèta Campus en Kennis & Innovatienetwerken.

Economische structuurversterking

Met de komst van het Investeringsprogramma Zeeland in Stroomversnelling is het belang van de Zeeuwse kennis- en innovatienetwerken als belangrijke structuur voor de Zeeuwse economie en concurrentiekracht nogmaals benadrukt. Vanwege de complementariteit tussen de doelstellingen van enerzijds de subsidie voor kennis- en innovatienetwerken en anderzijds de subsidie (voor haalbaarheidsonderzoeken en demonstratieprojecten) in het kader van het Investeringsprogramma Zeeland in Stroomversnelling, is er gezocht naar een optimale koppeling tussen deze beide regelingen. Zowel op inhoud als ook op het gebied van governance en beoordeling. Waar de subsidie voor kennis- en innovatienetwerken zich richt op het ondersteunen van het organiserend vermogen van de netwerken, richt de subsidie voor haalbaarheidsonderzoeken en demonstratieprojecten zich op de inhoudelijke projecten die onder andere voortkomen uit de kennis- en innovatienetwerken. Zo dragen deze twee subsidies in samenhang bij aan de economische structuurversterking en het opwerken van projecten richting Europese subsidieprogramma’s. Zo wordt de versterking van de kennis- en innovatienetwerken in samenspel tussen Economic Board en Stuurgroep Campus Zeeland gerealiseerd.

De subsidieregeling versterken van kennis- en innovatienetwerken

Bij de kennis- en innovatienetwerken is in de afgelopen jaren vooral aandacht besteed aan het opbouwen van nieuwe netwerken. In de komende jaren gaat het vooral om het continueren en versterken van bestaande netwerken. Ze krijgen een stevige positie in de uitwerking van innovatieprogramma’s en -projecten, leveren input voor opleidingen van (V)MBO tot en met WO, ze leggen verbindingen met programma’s elders (buurregio’s, nationaal en Europees), ze betrekken meer bedrijven (uit Zeeland en met name MKB) bij innovatieprogramma’s en hebben een reikwijdte en impact voor alle deelgebieden van Zeeland.

De regeling is daarom bedoeld om het organiserend vermogen van bestaande kennis- en innovatienetwerken verder te versterken. De ambitie is dat er in de nabije toekomst één à twee volwassen netwerken per economisch sector in Zeeland actief zullen zijn.

Kennis- en innovatienetwerken die reeds provinciale subsidie ontvangen voor het organiserend vermogen komen niet voor de subsidie versterking van kennis- en innovatienetwerken in aanmerking.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 16.1

In dit artikel zijn de definities opgenomen van enkele begrippen die worden gebruikt in dit hoofdstuk.

Onderdeel a

Binnen een triple helix netwerk zijn zowel ondernemers, onderwijs- en/of onderzoeksinstellingen alsook overheden betrokken. De vraag vanuit de ondernemers dient leidend te zijn in het kennis- en innovatienetwerk. Daarom moet een minimum aantal van tien bedrijven onderdeel uitmaken van het kennis- en innovatienetwerk. Daarnaast moeten minimaal twee onderwijs- en/of onderzoeksinstellingen en één overheidspartij deel uit maken van het kennis- en innovatienetwerk.

Onderdeel d en e

Een kennis- en innovatienetwerk werkt aan het delen van kennis en het bevorderen van innovatie binnen de betreffende economische sector. Daarom dient het kennis- en innovatienetwerk te beschikken over een meerjarenagenda, dat wil zeggen een strategische meerjaren visie en een jaarlijks uitvoeringsprogramma met daarop innovatieve projecten en programma’s. De vraag vanuit de ondernemers dient leidend te zijn bij de totstandkoming van deze agenda en het uitvoeringsprogramma.

Artikel 16.2

Onderdeel c

De subsidieregeling is bedoeld voor de versterking van het organiserend vermogen van de bestaande kennis- en innovatienetwerken.

Onderdeel d

De vraag van ondernemers dient het centraal uitgangspunt te vormen van het kennis- en innovatienetwerk, dat wil zeggen dat deze ondernemersvraag een belangrijke aanleiding is voor de opzet en invulling van het netwerk.

Onderdeel f

Bij de aanvraag moet een meerjaren agenda worden toegevoegd waarin de gezamenlijke strategische visie is beschreven, inclusief het uitvoeringsprogramma voor het komende kalenderjaar, bestaand uit innovatieve projecten of programma’s en activiteiten. Deze projecten of programma’s worden door de partners in het kennis- en innovatienetwerk gedefinieerd, georganiseerd en opgevolgd, waarbij de vraag vanuit de ondernemers leidend is.

Onderdeel h

Bij de aanvraag dient beschreven te worden welke connecties of samenwerkingen het kennis- en innovatienetwerk heeft met soortgelijke sectorale netwerken in Zeeland, Nederland of internationaal. Ook moet worden aangegeven op welke wijze het kennis- en innovatienetwerk een bijdrage levert aan het regionale en zo mogelijk nationale en Europese beleid. In de aanvraag moet daarom beschreven worden op welke wijze het kennis- en innovatienetwerk bijdraagt aan de economische en maatschappelijke vraagstukken in de betreffende economische sector.

Artikel 16.4

De subsidie voor kennis- en innovatienetwerken is uitsluitend bedoeld voor de versterking van het organiserend vermogen van het netwerk. De kosten voor het uitvoeren of managen van projecten, voortkomend uit het uitvoeringsprogramma van het kennis- en innovatienetwerk, komen niet voor subsidie in aanmerking. Hiervoor zijn andere subsidieregelingen bedoeld, zoals onder andere de subsidie voor haalbaarheidsonderzoeken en demonstratieprojecten in het kader van het Investeringsprogramma Zeeland in Stroomversnelling.

Artikel 16.6

Dockwize is door de provincie Zeeland aangewezen om begeleiding te bieden aan kennis- en innovatienetwerken met een voorgenomen subsidieaanvraag. De geboden begeleiding is op vrijwillige basis.

Onderdeel d

In de aanvraag moet worden omschreven welke partijen deelnemen in het netwerk en wat hun inbreng is in het netwerk. Zo moet beschreven worden welke partijen deel uitmaken van de governance structuur (bijvoorbeeld het bestuur of de stuurgroep) van het kennis- en innovatienetwerk en welke partijen betrokken zijn bij de totstandkoming van de meerjaren agenda. Ook moet in de aanvraag beschreven worden op welke wijze en hoeveel overige bedrijven, onderwijs- en/of onderzoeksinstelling(en) en overheden betrokken worden bij de uitvoering van projecten en andere activiteiten.

Artikel 16.7

Voor de beoordeling van de subsidieaanvraag kan advies gevraagd worden aan een extern deskundige. In de praktijk zal, vanwege de samenhang tussen de doelstellingen van enerzijds de subsidie voor kennis- en innovatienetwerken en anderzijds de subsidie voor haalbaarheidsonderzoeken en demonstratieprojecten in het kader van het Investeringsprogramma Zeeland in Stroomversnelling, voor dit advies doorgaans een beroep worden gedaan op de Deskundigencommissie Zeeland in Stroomversnelling. Op die manier is een integrale beoordeling geborgd. Aan de Deskundigencommissie zal gevraagd worden met name te beoordelen of het netwerk bijdraagt aan de versterking van de Zeeuwse concurrentiekracht.

Toelichting op hoofdstuk 17 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van Zeeland in Stroomversnelling

Artikel 17.2.2, derde lid en artikel 17.2.7

Toelichting beoordelingscriteria haalbaarheidsonderzoeken

Bijdrage aan de structuurversterking van de Zeeuwse economie vanuit een strategische agenda

Bij het beoordelen van dit criterium wordt aan de deskundigencommissie gevraagd om een kwalitatief oordeel te vellen over het project in relatie tot de mate waarin het project impact genereert in de Zeeuwse economie in termen van werkgelegenheid, toegevoegde waarde, of efficiency. Hierbij wordt het project beoordeeld op:

  • -

    schaaleffect of impact van de actie op Zeeuwse, bovenregionale of nationale waarde van het project;

  • -

    de mate waarin het project een bijdrage levert aan het versterken van de kennisbasis in Zeeland;

  • -

    de mate waarin het project een bijdrage levert aan de strategische agenda’s.

 

Mate van Innovativiteit

De deskundigencommissie let bij de beoordeling van dit criterium op onderstaande zaken: In welke mate heeft het project een innovatief karakter. Het gaat hierbij om product-, proces- en diensteninnovatie. Aspecten die een rol spelen:

  • -

    het project is voor de sector in Zeeland nieuw of het project beoogt een nieuw ontwikkelde techniek toe te passen in een Zeeuwse situatie;

  • -

    de mate waarin het project vernieuwend is en bijdraagt aan de ontwikkeling van een product, proces of dienst;

  • -

    de meerwaarde ten opzichte van bestaande of lopende producten, processen, diensten of ontwikkelingen;

  • -

    de verhouding van de innovatie tot (inter)nationale ontwikkelingen binnen het innovatiegebied.

 

Kwaliteit van het projectplan

Bij het beoordelen van de kwaliteit van het projectplan tellen met name de volgende zaken:

  • 1.

    kwaliteit aanvrager:

    • -

      relevant en representatief consortium over het werkveld;

    • -

      mate van samenwerking binnen het project;

    • -

      breedte van keten, meerdere schakels uit keten betrokken;

  • 2.

    kwaliteit projectplan:

    • bijstuurbaarheid, planning en opzet;

    • doelstelling objectief en meetbaar;

    • begroting helder en effectief ingericht;

    • hoe is de opzet van het project, in hoeverre zijn de activiteiten goed beschreven en tonen deze ambitie;

    • is er sprake van een logisch geheel van activiteiten, bestaat er een logisch onderling verband tussen de activiteiten binnen het project;

    • in welke mate is het marktfalen onderbouwd, met andere woorden wordt de noodzaak tot subsidieverlening onderbouwd. 

Artikel 17.3.2, vierde lid en artikel 17.3.7

Toelichting beoordelingscriteria demonstratieprojecten

 

Bijdrage aan de structuurversterking van de Zeeuwse economie vanuit een strategische agenda

Bij het beoordelen van dit criterium wordt gevraagd om een kwalitatief oordeel te vellen over het project in relatie tot de mate waarin het project impact genereert in de Zeeuwse economie in termen van werkgelegenheid, toegevoegde waarde, of efficiency:

  • schaaleffect of impact van de actie op Zeeuwse, bovenregionale of nationale waarde van het project;

  • de mate waarin het project een bijdrage levert aan het versterken van de kennisbasis in Zeeland;

  • de mate waarin het project een bijdrage levert aan de strategische agenda’s.

 

Mate van Innovativiteit

De deskundigencommissie kan dit criterium beoordelen, door bijvoorbeeld onderstaande zaken te beoordelen: In welke mate heeft het project een innovatief karakter. Het gaat hierbij vooral product-, proces- en diensteninnovatie. Aspecten die een rol spelen:

  • het project is voor de sector in Zeeland nieuw of het project beoogt een nieuw ontwikkelde techniek toe te passen in een Zeeuwse situatie;

  • de mate waarin het project vernieuwend is en bijdraagt aan de ontwikkeling van een product, proces of dienst;

  • de meerwaarde ten opzichte van bestaande of lopende producten, processen, diensten of ontwikkelingen;

  • de verhouding van de innovatie tot (inter)nationale ontwikkelingen binnen het innovatiegebied.

 

Economisch perspectief

de aanvraag wordt beoordeeld op de kwaliteit van de businesscase, de kwaliteit van het consortium, de economische spin-off en het perspectief op doorontwikkeling of opschaling van nieuwe projecten. Daarbij kunnen de deskundigen de businesscase vanuit de volgende vier perspectieven beoordelen:

  • 1.

    technisch perspectief;

  • 2.

    organisatorisch perspectief;

  • 3.

    economisch perspectief;

  • 4.

    financieel perspectief.

Tevens zal worden beoordeeld op welke wijze omgang met resultaten na afloop van het project plaatsvindt.

 

Kwaliteit van de aanvraag

Bij het beoordelen van de kwaliteit van het projectplan tellen met name de volgende zaken:

  • 1.

    kwaliteit aanvrager:

    • relevant en representatief consortium over het werkveld;

    • mate van samenwerking binnen het project;

    • breedte van keten, meerdere schakels uit keten betrokken;

  • 2.

    kwaliteit projectplan:

    • bijstuurbaarheid, planning en opzet;

    • doelstelling objectief en meetbaar;

    • begroting helder en effectief ingericht;

    • hoe is de opzet van het project, in hoeverre zijn de activiteiten goed beschreven en tonen deze ambitie;

    • is er sprake van een logisch geheel van activiteiten, bestaat er een logisch onderling verband tussen de activiteiten binnen het project.

Toelichting op hoofdstuk 17A Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van Zeeland in Stroomversnelling: Human Capital Agenda

Algemene toelichting

Economische structuurversterking: naar een wendbare en weerbare arbeidsmarkt

Met de komst van het Investeringsprogramma Zeeland in Stroomversnelling is het belang van de arbeidsmarkt als belangrijke structuur voor de Zeeuwse economie en concurrentiekracht nogmaals benadrukt. Het vinden van voldoende en gekwalificeerd personeel wordt steeds belangrijker door een groeiende schaarste. Dat stelt Zeeuwse bedrijven, onderwijsinstellingen en overheden voor een grote uitdaging, want voor een sterke economie vormt een wendbare en weerbare arbeidsmarkt een belangrijke voorwaarde.

Om deze uitdaging op een gestructureerde wijze aan te pakken hebben de Zeeuwse overheden, onderwijs en ondernemers de handen ineen geslagen om samen tot duurzame oplossingen te komen voor een toekomstbestendige arbeidsmarkt.

De urgentie van het arbeidsmarkt vraagstuk vraagt van alle betrokken partijen dat zij verder kijken dan hun eigen vraag en grenzen en dat zij de verbinding zoeken om samen méér te bereiken, bijvoorbeeld om sector-brede of juist cross-sectorale oplossingen te realiseren. Het vraagt om vernieuwende oplossingen; het daagt organisaties uit om met frisse, open en kritische blik te kijken naar de rol die zij hierbij kunnen vervullen. De huidige oplossingen voldoen niet (meer) en dus moet er worden gekeken naar nieuwe, innovatieve vormen van aanpak. Met andere woorden, oplossingen door middel van sociale innovatie.

Het aanjagen van sociale innovatie op de arbeidsmarkt

De subsidie voor projecten op het gebied van de human capital agenda in het kader van het investeringsprogramma Zeeland in Stroomversnelling richt zich op het oplossen van de krapte op de arbeidsmarkt en draagt daarmee bij aan de structuurversterking van de Zeeuwse economie door middel van het aanjagen van projecten geënt op sociale innovatie op de arbeidsmarkt. Sociale innovatie is dan het toepassen van nieuwe vormen van organisatie, methodes en/of door middel van het introduceren van nieuwe producten en diensten met een meetbare of waarneembare impact op het arbeidsmarktvraagstuk.

De subsidie heeft daarmee als doel om de krapte op de arbeidsmarkt aan te pakken en een arbeidsmarkt te realiseren die wendbaar en weerbaar is, waarin de verbindingen binnen en tussen sectoren sterk en effectief zijn, werknemers zich optimaal kunnen bewegen, werkgevers vernieuwende oplossingen zoeken en toepassen en waarin organisaties met lef nieuwe samenwerkingen (of samenwerkingsvormen) aangaan en nieuwe methodes ontwikkelen en/of toepassen.

Artikelsgewijze toelichting

Toelichting op Artikel 17A.2

  • a.

    Deze regeling is gericht op projecten die bijdragen aan het oplossen van de krapte op de arbeidsmarkt. De wijze waarop de projecten bijdragen aan dit vraagstuk kan sterk variëren, afhankelijk van het thema waarop het project zich richt (zie b) en de vernieuwende aanpak die wordt ontwikkeld.

  • b.

    Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op de ontwikkeling van een sociale innovatie* die betrekking heeft op één of meer van de volgende thema’s:

    • i.

      Dynamisch managen: nieuwe managementvaardigheden en -methodieken; Dynamisch managen doet een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van medewerkers en stuurt daar actief op aan. Dit stimuleert motivatie, creativiteit en ondernemerschap. Dialoog, interactie en transparantie tussen werkgever en werknemer zijn hierbij belangrijke facetten.

    • ii.

      Slimmer werken: uitgaan van competenties van medewerkers; Laat mensen doen waar ze goed in zijn. Stimuleer de ontwikkeling van hun talenten en geef ze de ruimte om zelf te bepalen waar en wanneer ze dat werk het beste kunnen doen.

    • iii.

      Flexibel organiseren: innovatieve organisatievormen; Maakt gebruik van de diversiteit aan kennis en kunde binnen een organisatie. Multidisciplinaire projectteams zijn hier een goed voorbeeld van: medewerkers vormen een team op basis van hun toegevoegde waarde voor specifieke projecten.

    • iv.

      Co-Creatie sectoren: hoogwaardige samenwerkingsverbanden binnen één of meer sectoren of cross-sectoraal; Werk samen met externe partijen om nieuwe werk- of verdienmodellen te vinden. Onder het motto ‘twee weten meer dan één’ is open innovatie een gouden kans.

    • v.

      Werknemer in eigen kracht: mobiliteit, flexibiliteit en lef op de arbeidsmarkt; Voor behoud en versterking van onze economische positie in een steeds dynamischer (internationale) markt én voor werkzekerheid van alle werkenden is meer flexibiliteit, lef en mobiliteit op de arbeidsmarkt een voorwaarde. Uitgangspunt is dat iedereen talenten heeft; de kunst is die te (willen) zien.

    • vi.

      Mobiliteit leren en ontwikkelen: de juiste mensen op de juiste plek met de juiste kwalificaties; De arbeidsmarktpositie van werknemers verbetert sterk door mobiliteit. Mobiliteit is het nieuwe-leren-in-de-praktijk. Mobiliteit bevordert informeel leren waardoor er minder risico is op verlies van (bedrijf)specifieke vaardigheden bij een eventueel ontslag.

    • vii.

      Duurzame inzetbaarheid: stimuleren van eigenaarschap bij medewerkers op het gebied van vitaliteit, flexibiliteit en maatschappelijke weerbaarheid; Afgelopen jaren verschijnen steeds meer afspraken onder de noemer van vitaliteit, wendbaarheid & weerbaarheid en de lichamelijk en geestelijk fitte medewerker. Duurzame inzetbaarheid beoogt het stimuleren van eigenaarschap bij medewerkers op het gebied van vitaliteit, wendbaarheid (flexibiliteit) en maatschappelijke weerbaarheid. Medewerkers krijgen inzicht in de eigen (werk)situatie; nu en in de toekomst. Zij kunnen zelf doelen stellen om de inzetbaarheid te vergroten. Bijvoorbeeld door het volgen van opleidingen en (loopbaan)coaching.

    • viii.

      Leven lang leren en ontwikkelen: wendbare, flexibele werknemers die zich kunnen blijven ontwikkelen en mee kunnen met de nieuwste ontwikkelingen. Voor een kenniseconomie is voortdurende kennisontwikkeling en -overdracht van groot belang. Daarom is het cruciaal dat het ‘leven lang leren’-principe als een vanzelfsprekend onderdeel wordt gezien van het arbeidsproces. Zo zijn organisaties en hun werknemers wendbaarder en zijn bedrijven beter in staat te innoveren of om innovatieve ontwikkelingen snel op te pakken. Het leven lang leren zorgt voor een krachtig en waardevol menselijk kapitaal, een belangrijk onderdeel voor een sterke economie.

  • *

    Sociale innovatie betreft dus de vernieuwing van het arbeidsproces, met als doel de arbeidsproductiviteit en de arbeidsparticipatie te verhogen. Sociale innovatie houdt in dat in mens en organisatie wordt geïnvesteerd, bijvoorbeeld door het werk anders te organiseren, gezondheidsbeleid in te voeren, het kennisniveau en employability (inzetbaarheid) van werknemers te verhogen, arbeidsvoorwaarden te moderniseren en door sociaal beleid te koppelen aan de bedrijfsdoelstellingen. Sociale innovatie kortom, is dus veel méér dan het doorvoeren van technologische vooruitgang, zoals het ontwikkelen van nieuwe producten, diensten en processen.

    Bij sociale innovatie zijn vele partijen (o.m. management, werknemers, klanten, politiek/overheid, vakbonden) en arbeidsaspecten (o.m. bedrijfscultuur, arbeidsparticipatie, beloningsbeleid, employability, markt) betrokken. De wijze waarop sociale innovatie vorm wordt gegeven hangt samen met het type organisatie; sociale innovatie is in alles maatwerk.

  • c.

    Een belangrijk doel van de regeling is om, naast de directe bijdrage die de projecten leveren aan het oplossen en aanpakken van de krapte op de arbeidsmarkt, tot overdraagbare methodieken te komen die ook door andere partijen, buiten het consortium, kunnen worden toegepast. De projectresultaten, instrumenten en methodieken die voortkomen uit deze regelingen leveren daarmee opnieuw waarde op voor de Zeeuwse arbeidsmarkt (en daarbuiten). Het is daarom van belang dat de aanvragers deze overdraagbaarheid meenemen in de aanpak van het project zodat dit zo goed mogelijk kan worden gewaarborgd.

Toelichting op Artikel 17A.3, eerste lid, onderdeel g

Van belang is om te benoemen dat een onderwijs- of kennisinstelling bij een project de rol van werkgever kan vervullen wanneer een project zich richt op het oplossen van krapte op de arbeidsmarkt binnen de sector onderwijs.

Toelichting op Artikel 17A.4, eerste lid, onderdeel f en g en artikel 17A.8, eerste lid 

Gemeenten (in samenwerking met UWV, werkgeversservicepunten, regionale bureaus leerlingenzaken, en het Leerwerkloket) richten zich vanuit hun wettelijke taak op het toeleiden van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt naar werk. De activiteiten en projecten die voor dit doel worden ontwikkeld zijn veelal gedekt door middelen vanuit het Rijk en worden centraal gecoördineerd vanuit de arbeidsmarktregio Zeeland. Deze regeling focust zich specifiek op het ondersteunen van projecten die buiten deze gemeentelijke scope en doelgroep vallen.

Toelichting beoordelingscriteria

Bijdrage aan de structuurversterking van de Zeeuwse economie door het oplossen van de krapte op de arbeidsmarkt

Bij het beoordelen van dit criterium wordt aan de deskundigencommissie gevraagd om een kwalitatief oordeel te vellen over het project in relatie tot de mate waarin het project impact genereert in de Zeeuwse economie in termen van het oplossen van de krapte op de arbeidsmarkt, werkgelegenheid, toegevoegde waarde of efficiency. Hierbij wordt het project beoordeeld op:

  • schaaleffect of impact van de actie op Zeeuwse, bovenregionale of nationale waarde van het project;

  • de mate waarin het project een bijdrage levert aan het versterken van de kennisbasis in Zeeland.

 

Mate van innovativiteit voor Zeeland

De deskundigencommissie let bij de beoordeling van dit criterium op onderstaande zaken: In welke mate heeft het project een innovatief karakter voor Zeeland. Het gaat hierbij om de ontwikkeling van een nieuwe organisatorische vorm (samenwerkingsverbanden, relaties) en/of de ontwikkeling van een nieuw product, een nieuwe dienst of een nieuwe methode. Aspecten die een rol spelen:

  • het project is voor de sector in Zeeland nieuw of het project beoogt een nieuw ontwikkelde techniek toe te passen in een Zeeuwse situatie;

  • de mate waarin het project vernieuwend is en bijdraagt aan de ontwikkeling van een nieuwe organisatorische vorm (samenwerkingsverbanden, relaties) en/of de ontwikkeling van een nieuw product, een nieuwe dienst of een nieuwe methode;

  • de meerwaarde ten opzichte van bestaande of lopende producten, processen, diensten of ontwikkelingen;

 

Het perspectief van het project

De aanvraag wordt beoordeeld op de kwaliteit van de businesscase, de economische spin-off en het perspectief op doorontwikkeling of opschaling van nieuwe projecten. Daarbij kunnen de deskundigen de businesscase vanuit de volgende vier perspectieven beoordelen:

1. technisch perspectief;

2. organisatorisch perspectief;

3. economisch perspectief;

4. financieel perspectief.

 

Kwaliteit van het projectplan

Bij het beoordelen van de kwaliteit van het projectplan tellen met name de volgende zaken:

  • 1.

    kwaliteit aanvrager:

    • relevant en representatief consortium over het werkveld;

    • mate van samenwerking binnen het project;

    • breedte van keten, meerdere schakels uit keten betrokken;

  • 2.

    kwaliteit projectplan:

    • bijstuurbaarheid, planning en opzet;

    • doelstelling objectief en meetbaar;

    • begroting helder en effectief ingericht;

    • hoe is de opzet van het project, in hoeverre zijn de activiteiten goed beschreven en tonen deze ambitie;

    • is er sprake van een logisch geheel van activiteiten, bestaat er een logisch onderling verband tussen de activiteiten binnen het project;

    • in welke mate wordt de noodzaak tot subsidieverlening onderbouwd.

Toelichting op hoofdstuk 17B Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van Zeeland in Stroomversnelling: Vestigingsklimaat

Toelichting beoordelingscriteria (toelichting op artikelen 17B.2.2, derde lid, 17B.3.2, derde lid, 17B.2.6 en 17B.3.6)

Bijdrage aan de structuurversterking van de Zeeuwse economie door het vergroten van de leefbaarheid

Bij het beoordelen van dit criterium wordt aan de deskundigencommissie gevraagd om een kwalitatief oordeel te vellen over het project in relatie tot de mate waarin het project impact genereert in de Zeeuwse economie in termen van het vergroten van de leefbaarheid, waardoor het aantrekkelijker wordt voor (potentiële) werknemers om zich in een Zeeuwse gemeente te vestigen. Hierbij wordt het project beoordeeld op:

  • schaaleffect of impact van de actie op bovenlokale, Zeeuwse, bovenregionale of nationale waarde van het project;

  • de mate waarin het project een bijdrage levert aan het versterken van de kennisbasis in Zeeland.

Perspectief op continuïteit van het project (alleen bij pilots)

De aanvraag wordt beoordeeld in welke mate de continuïteit van het project geborgd is. Er kan hierbij gelet worden op het draagvlak van het project onder inwoners of (potentiële) werknemers, de haalbaarheid en het perspectief op doorontwikkeling of opschaling van nieuwe projecten. Beoordeling vindt plaats vanuit organisatorisch en financieel perspectief.

Kwaliteit van het projectplan

Bij het beoordelen van de kwaliteit van het projectplan tellen met name de volgende zaken:

  • 1.

    kwaliteit aanvrager:

    • relevant en representatief consortium over het werkveld;

    • mate van samenwerking binnen het project;

    • breedte van keten, meerdere schakels uit keten betrokken;

  • 2.

    kwaliteit projectplan:

    • bijstuurbaarheid, planning en opzet;

    • doelstelling objectief en meetbaar;

    • begroting helder en effectief ingericht;

    • hoe is de opzet van het project, in hoeverre zijn de activiteiten goed beschreven en tonen deze ambitie;

    • is er sprake van een logisch geheel van activiteiten, bestaat er een logisch onderling verband tussen de activiteiten binnen het project;

    • in welke mate wordt de noodzaak tot subsidieverlening onderbouwd.

Toelichting behorende bij Hoofdstuk 20 Bijzondere bepalingen voor het verstrekken van cofinanciering voor het EFRO Programma Zuid-Nederland 2021-2027

Algemeen

Voor de periode 2021-2027 heeft de Europese Commissie € 105.334.949 beschikbaar gesteld uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), ten behoeve van de uitvoering van het EFRO programma Zuid-Nederland 2021-2027. Het EFRO maakt deel uit van het Europees cohesiebeleid, dat tot doel heeft de economische groei en werkgelegenheid te bevorderen en klimaatverandering, energieafhankelijkheid en sociale uitsluiting aan te pakken. Voorwaarde voor de Europese subsidie is dat provincies, het Rijk en het bedrijfsleven ook bijdragen aan het programma. Dit hoofdstuk valideert het Zeeuwse deel van de nationale cofinanciering.

Voor de uitvoering in Zuid-Nederland is Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant aangewezen als Beheerautoriteit. De Beheerautoriteit heeft op 19 juli 2022 de Subsidieregeling OPZuid 2021-2027 (hierna: Subsidieregeling OPZuid) vastgesteld.

Juridisch kader

De regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Algemene subsidieverordening Zeeland 2013 (Asv) en het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 (Asb) zijn op dit hoofdstuk van toepassing. De Asv is een kaderverordening. De Asv bevat algemene (procedure) bepalingen, waaronder delegatie- en bevoegdheidsbepalingen. In het Asb zijn de algemene bepalingen uit de Asv verder uitgewerkt. Onderwerpen die geregeld zijn in de Awb, de Asv en het Asb worden niet herhaald in dit hoofdstuk. In het hoofdstuk wordt aangesloten bij de Subsidieregeling OPZuid. Dit betekent dat daar waar de Asv en het Asb en de Subsidieregeling OPZuid niet op elkaar aansluiten, de Subsidieregeling OPZuid voorgaat. Dit heeft bijvoorbeeld tot gevolg dat de arrangementensystematiek uit de Asv en het Asb buiten toepassing blijven in dit hoofdstuk. Tot slot heeft het volledig aansluiten bij de Subsidieregeling OPZuid tot gevolg dat onderwerpen die reeds uitputtend zijn geregeld in die regeling, niet zijn opgenomen in dit hoofdstuk, zoals weigeringsgronden, subsidiabele kosten en verplichtingen.

Staatssteun

Bij subsidieverlening op grond van dit hoofdstuk kan sprake zijn van staatssteun, indien de aanvrager een onderneming is in de zin van het Europese recht en voor het overige voldoet aan de criteria van staatssteun. Staatssteun is in beginsel verboden, maar uitzonderingen zijn mogelijk. Afhankelijk van het project wordt in dit hoofdstuk gebruik gemaakt van één van de vrijstellingen uit de artikelen 14, 15, 17, 18, 22, 25, eerste lid, tweede lid, onder c of d, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 45, 46, 47, 48, 49 52, 53, 56, 56ter, 56quater van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening. Per project wordt beoordeeld of voldaan wordt aan de wet- en regelgeving omtrent staatssteun. Indien sprake is van staatssteun, geen van de vrijstellingen uit de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing is en het gevraagde subsidiebedrag onder de de-minimisdrempel blijft, dan wordt gebruik gemaakt van de de-minimisverordening. Indien gebruik wordt gemaakt van de-minimisverordening, is vanuit het Europees recht geen sprake van staatssteun.

Artikelsgewijs

Artikel 20.2 Doelgroep

Aangezien subsidie op grond van dit hoofdstuk alleen kan worden verleend aan degenen die op grond van de Subsidieregeling OPZuid subsidie hebben aangevraagd, is de doelgroep in dit hoofdstuk beperkt tot deze groep aanvragers.

Artikel 20.5 Subsidiabele kosten

In dit artikel wordt voor de toepassing van de subsidiabele kosten aangesloten bij artikel 1.3 van de REES. Hierin en in de navolgende artikelen zijn bepalingen opgenomen over de subsidiabele kosten en de berekening van loonkosten en eigen arbeid.

Artikel 20.6 Vereisten indiening subsidieaanvraag

Omdat de subsidieaanvragen moeten worden ingediend binnen de in afzonderlijke openstellingsbesluiten vast te stellen tenderperiodes, wordt in het tweede lid afgeweken van artikel 1.4.1 van het Asb. In dat artikel is bepaald dat de subsidieaanvraag tenminste acht weken voor het begin van de activiteit wordt ingediend, tenzij anders is bepaald in het Asb.

Artikel 20.7 Subsidieplafond

Nu in het kader van subsidies op grond van dit hoofdstuk meerdere tenderperiodes kunnen worden opengesteld, geschiedt de vaststelling van subsidieplafonds voor die tenderperiodes in afzonderlijke openstellingsbesluiten.

Artikel 20.8 Subsidiehoogte

Met dit artikel wordt geregeld dat in geval meerdere subsidies voor hetzelfde project zijn aangevraagd, Gedeputeerde Staten van Zeeland nooit meer subsidie hoeven te verlenen dan op grond van de staatssteunregels is toegestaan.

De toets of het project past binnen een van de vrijstellingen op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening vindt reeds plaats in het kader van de Subsidieregeling OPZuid.

Artikel 20.9 Verdeelcriteria

Dit artikel regelt dat in geval de Beheerautoriteit een rangschikking heeft gemaakt op grond van artikel 2.9 van de Subsidieregeling OPZuid, subsidie wordt verleend op grond van de volgorde zoals die op basis van die rangschikking tot stand is gekomen. Als de Beheerautoriteit geen rangschikking heeft gemaakt, maken Gedeputeerde Staten van Zeeland zelf een rangschikking op grond van de Subsidieregeling OPZuid. Op grond van die regeling worden aanvragen, bij overschrijding van het subsidieplafond, op basis van een aantal criteria gerangschikt. Deze rangschikking wordt overeenkomstig, dus zodra het plafond van artikel 20.9 wordt bereikt, toegepast.

Overigens kan dit betekenen dat projecten weliswaar binnen het subsidieplafond van de Subsidieregeling OPZuid passen, maar niet binnen het subsidieplafond op grond van dit hoofdstuk. De aanvraag wordt in dat geval op grond van artikel 4:25, tweede lid, van de Awb geweigerd.

Artikel 20.10 Beslissing op de aanvraag

Om de subsidieverlening op grond van dit hoofdstuk af te stemmen op de subsidieverlening door de Beheerautoriteit op grond van de Subsidieregeling OPZuid, wordt afgeweken van de beslistermijn van acht weken na ontvangst van de volledige aanvraag, zoals bepaald in artikel 1.5.2, eerste lid, van het Asb.

Artikel 20.11 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Om te bereiken dat de verplichtingen uit de Subsidieregeling OPZuid zoveel mogelijk aansluiten op subsidieverstrekking op grond van dit hoofdstuk en opeenstapeling van verplichtingen zoveel mogelijk moet worden voorkomen, zijn de artikelen 1.6.3 en 1.6.6, derde lid, van het Asb buiten toepassing gelaten. Uit het eerste lid blijkt dat de verplichtingen in artikel 1.5 van de Subsidieregeling OPZuid en onderliggende regelgeving ook gelden voor de ontvangers van subsidie op grond van dit hoofdstuk.

Artikel 20.12 Vaststelling

Omdat voor de bepalingen omtrent de vaststelling van subsidie volledig wordt aangesloten bij de Subsidieregeling OPZuid en deze bepalingen afwijken van de Asv, wordt gebruik gemaakt van de in artikel 3, vierde lid, onder b, van de Asv vermelde bevoegdheid om af te wijken van het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Asv en daarmee ook van de paragrafen 1.7 tot en met 1.9 van het Asb.

In artikel 3, tweede lid, van de Asv is bepaald dat er drie verschillende arrangementen gelden bij het verstrekken van subsidies. In de toelichting bij artikel 3, vierde lid, van de Asv is vermeld dat onderdeel b ziet op de situatie waarin meerdere bestuursorganen subsidie verstrekken voor dezelfde activiteit, hetgeen onder meer aan de orde is bij cofinanciering van een Europees programma.

Toelichting op hoofdstuk 21 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor het uitvoeren van duurzaamheidsscans voor bedrijven en bedrijventerreinen

Algemene toelichting

In Zeeland bestaat een aanzienlijk areaal aan bedrijventerrein. Een deel van deze terreinen is verouderd en op veel terreinen wordt slechts incidenteel of op individuele basis aandacht aan duurzaamheid gegeven. Er is een integrale aanpak nodig die de bestaande bedrijventerreinen in Zeeland aantrekkelijk en duurzaam houdt. Dit voorkomt dat nieuwe bedrijventerreinen gebouwd worden, terwijl andere bestaande terreinen in onbruik raken. Zo blijft de huidige voorraad bedrijventerreinen in gebruik én in de toekomst aantrekkelijk als vestigingsplaats. Lang niet alle bedrijvigheid vindt op bedrijventerreinen plaats. Ook buiten de bedrijventerreinen zijn er bedrijven die een hoog energieverbruik hebben. Ook hier kan aanzienlijke duurzaamheidswinst geboekt worden.

De subsidie richt zich op het uitvoeren van duurzaamheidsscans op bedrijventerreinen of bij groepen van bedrijven die veel energie verbruiken. Deze scans of onderzoeken zijn er op gericht om inzage te krijgen in de mogelijkheid om bedrijventerreinen te verduurzamen qua energiegebruik en/of het met de bestaande gebruikers mogelijk is om de gebouwen op het terrein energieneutraal te maken, kansen voor circulair bouwen te benutten en om het terrein klimaatbestendig te maken. In de scan kan onder meer het volgende in kaart gebracht worden:

  • energiegebruik van de gebouwen;

  • energieopwekking;

  • beschikbare restwarmte;

  • benodigde input van grondstoffen en beschikbare reststromen;

  • overzicht van gevestigde gebruikers van het bedrijventerrein;

  • huidige en toekomstige wensen van de bedrijven m.b.t. ruimtegebruik en faciliteiten op het bedrijventerrein;

  • kansen voor het circulair maken van de gebouwen en de inrichting;

  • mogelijkheden om het terrein klimaatbestendig te maken t.a.v. wateroverlast, droogte en hittestress;

  • mogelijkheden voor het vergroten van de biodiversiteit.

De duurzaamheidsscans zijn er op gericht om inzage te krijgen in de mogelijkheden om bedrijventerreinen te verduurzamen, maar hebben tevens tot doel om een keuze te maken voor de locatie van een demonstratieproject voor verduurzaming van bedrijventerreinen in het kader van de Regiodeal Zeeland, onderdeel Verduurzaming en herstructurering bedrijventerreinen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 21.1

In dit artikel zijn de definities opgenomen die worden gebruikt in dit hoofdstuk.

  • a.

    Bedrijventerrein Een terrein van ten minste één hectare dat planologisch bestemd en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, commerciële en niet-commerciële dienstverlening of industrie. Dit betekent dat het betreffende terrein in het bestemmingsplan als zodanig is opgenomen.

  • b.

    t/m f. verduurzaming Verduurzaming wordt benaderd vanuit een breed begrip van verduurzaming, gericht op de toekomstbestendigheid van het terrein, het duurzaam gebruik van het terrein en de aanwezige bebouwing nu en in de toekomst.

 

Artikel 21.2

De subsidie is gericht op bedrijven die gevestigd zijn op een bedrijventerrein, maar tevens op een groep of categorie van bedrijven die niet, of niet alleen op bedrijventerreinen gevestigd zijn. Een dergelijke categorie bedrijven kan een hoog energieverbruik hebben, waarbij in potentie een aanzienlijke reductie van CO2 mogelijk is. Hierbij wordt verwezen naar het activiteitenbesluit milieubeheer (afdeling 2.16 Energiebesparing, artikelen 2.14c-2.15), waar voor bedrijven met een elektriciteitsverbruik groter dan 50.000 kWh en/of gasverbruik groter dan 25.000 m3 een energiebesparingsplicht geldt. Per 1 juli 2019 bestaat daarnaast de informatieplicht, de verplichting om over de uitgevoerde energiebesparende maatregelen te rapporteren. Door een duurzaamheidscan kunnen ook daar kansen op aanzienlijke verduurzaming in beeld worden gebracht.

Bij het onderzoek naar kansen voor verduurzaming van een bedrijventerrein en de daarop gevestigde bedrijven dienen naast energietransitie aan tenminste twee van de drie onder artikel 21.2 b t/m e genoemde verduurzamingsaspecten aandacht te worden besteed.

In geval van een onderzoek naar kansen voor verduurzaming van een groep of categorie bedrijven die niet gevestigd zijn op een bedrijventerrein dient deze groep ten minste 20 bedrijven te omvatten die dienen te voldoen aan de energiebesparingsplicht op basis van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Met dit aantal wordt een voldoende omvang van de te realiseren besparingen mogelijk gemaakt. Dit onderzoek kan zich alleen richten op het aspect energietransitie, waarbij naast besparing van energie ook aandacht dient te zijn voor de omschakeling naar hernieuwbare energiebronnen.

 

Artikel 21.3

Artikel 21.3 stelt nadere eisen aan de onderwerpen die in de rapportage van de duurzaamheidsscan tenminste aan de orde dienen te komen.

 

Artikel 21.4

Onder het eerste lid wordt aangegeven dat de subsidieaanvrager een gemeente moet zijn die gelegen is binnen de provincie Zeeland.

In het tweede lid zijn een aantal weigeringsgronden geformuleerd. De overweging bij deze weigeringsgronden is als volgt:

  • a.

    De regeling is gericht op uitvoering op korte termijn. De activiteit moet daarom binnen drie maanden na beëindiging van de openstellingsperiode worden gestart.

  • b.

    De activiteit moet binnen één jaar na beëindiging van de openstellingsperiode volledig gerealiseerd zijn. Deze termijn is bepalend om het de geïdentificeerde verduurzamingsmaatregelen in beschouwing te kunnen nemen als demonstratieproject. Het is wel mogelijk om projecten op te delen in opeenvolgende fases, maar dan moet iedere fase afzonderlijk worden aangevraagd en beoordeeld. Na het sluiten van de openstellingsperiode, moet het mogelijk zijn binnen drie maanden fysiek aan te vangen met het project.

  • c.

    Deze uitsluitingen zijn overgenomen van de uitsluitingen genoemd in artikel 2.3 van de Omgevingsverordening Zeeland 2018. Het provinciaal bedrijventerreinbeleid richt zich niet op deze categorieën bedrijvigheid.

Het derde lid bepaalt dat gedeputeerde staten op het verzoek van de aanvrager de termijn van één jaar voor uitvoering van het project kunnen verlengen. Dit kan nodig zijn als een project door onvoorziene omstandigheden vertraging heeft opgelopen. De aanvrager moet dan wel schriftelijk motiveren aan gedeputeerde staten waarom uitstel van deze termijn noodzakelijk is.

 

Artikel 21.5

De subsidie bedraagt maximaal € 40.000,-. Op deze manier is het mogelijk om meerdere onderzoeken in de provincie te ondersteunen. Hierdoor heeft de regeling een breder bereik met een grotere zichtbaarheid van de provincie tot gevolg.

Verduurzaming is een gezamenlijke opgave van overheden en marktpartijen. Daarom geldt dat tenminste 50% van het totaal van de subsidiabele kosten van de activiteit moet worden gefinancierd door andere partijen dan de provincie Zeeland. Dit kan een gemeente zijn, maar bijvoorbeeld ook een bedrijf of bedrijven die voordeel hebben bij de verduurzaming.

 

Artikel 21.6

Kosten die op grond van het eerste lid niet in aanmerking komen voor subsidie:

  • a.

    Kosten voor marketing en promotie komen niet in aanmerking voor subsidie. Het is niet de bedoeling dat subsidie wordt ingezet voor bijvoorbeeld posters, foldermateriaal en (openings)festiviteiten. Kosten verbonden aan afstemming met bedrijven en omwonenden vallen niet onder marketing en promotie.

 

Artikel 21.8

In dit artikel worden aanvullende eisen aan de subsidieaanvraag gegeven. Lid a en b vraagt om een plan van aanpak en de offerte van het bedrijf dat de gemeente de duurzaamheidsscan laat uitvoeren. Lid c geeft aanwijzingen met betrekking tot het doel van de subsidie, namelijk het betrekken van de verschillende aspecten van verduurzaming energietransitie, circulaire economie, klimaatadaptatie en vergroting van de biodiversiteit bij het onderzoek en de verwachting t.a.v. de reductie van de CO2-uitstoot. Het reduceren van CO2-uitstoot is een belangrijke doelstelling uit het Klimaatakkoord.

Lid d en e vraagt een nadere aanduiding van de deelname van bedrijven, respectievelijk voor bedrijven gevestigd op een bedrijventerrein of voor een groep of categorie bedrijven niet gevestigd op een bedrijventerrein.

Toelichting op hoofdstuk 22 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van Hergebruik Leegstaande Panden voor Wonen

Algemene toelichting

Achtergrond

De vastgoedmarkt is in verandering. Oorzaken zijn onder andere demografische ontwikkeling (krimp, vergrijzing), schaalvergroting en technologische ontwikkelingen, zoals internetwinkels en thuiswerken. In binnensteden laat het faillissement van winkel(keten)s zijn sporen na. Op veel plekken is of dreigt leegstand: in detailhandel, monumentale gebouwen, kerken, scholen en kantoren. In de omgeving worden ze zichtbaar, leegstaande panden, ongebruikt en donker, soms verloederd, die een negatief effect op de omgeving hebben. Soms worden gedateerde gebouwen gesloopt, waardoor lege plekken achterblijven. Leegstand werkt negatief op de economische aantrekkingskracht en leefbaarheid in binnensteden en kleine kernen. Verpaupering vormt een bedreiging voor de ruimtelijke kwaliteit in onze provincie.

Door de demografische ontwikkeling heeft Zeeland te maken met een veranderende woonbehoefte. Door vergrijzing en ontgroening verandert de huishoudenssamenstelling in Zeeland ingrijpend. Er vindt een sterke toename plaats van vooral oudere één- en tweepersoonshuishoudens. Daarnaast is een groot deel van de Zeeuwse woningvoorraad niet energiezuinig. Hierdoor sluit de woningvoorraad onvoldoende aan op de vraag, zowel nu als in de toekomst.

Doel

De provinciale subsidieregeling Hergebruik Leegstaande Panden voor Wonen heeft als doel beeldbepalende of beeldverstorende leegstaande panden te hergebruiken en daarmee een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van de leefomgeving. Deze subsidieregeling is gericht op de daadwerkelijke uitvoering van de aanpassingen om de leegstaande panden te hergebruiken.

De regeling is onderdeel van de Kwaliteitsimpuls Wonen en Leefbaarheid van het Investeringsprogramma Zeeland in Stroomversnelling 2.0 en wordt mede mogelijk gemaakt in het kader van de Regio Deal door middel van een bijdrage vanuit de Regio Envelop van het Rijk.

De essentie van hergebruik van leegstaande panden is om - gezien vanuit leegstaand vastgoed, transformatie en overprogrammering - ruimtelijke kwaliteit te behouden en te versterken en Zeeland nog mooier, leefbaarder en economisch aantrekkelijker te maken. Dat doen we door de aanpak in gebieden centraal te stellen. We zien leegstaand vastgoed in samenhang met de omgeving: het ontwikkelen van duurzame steden en gemeenschappen.

Leegstaand vastgoed kan ruimte bieden om in te spelen op de veranderende woonbehoefte. De focus komt steeds meer te liggen bij de aanpak van de bestaande bebouwde omgeving. Voor de verbetering van de woningvoorraad is vooral de kwalitatieve behoefte leidend. Het gaat dan om het toevoegen van ‘de juiste woningen op de juiste plek’. Duurzaamheid is daarbij een vanzelfsprekende voorwaarde. Projecten die we nu en de komende jaren realiseren moeten uiteraard duurzaam zijn, milieutechnisch op orde en klaar voor de toekomst. Hergebruik van bestaand vastgoed is een onderdeel van een duurzame aanpak.

Samenwerking

Deze actielijn is onderdeel van de Woonagenda en wordt in samenwerking met de gemeenten ontwikkeld en uitgevoerd. Leegstand blijft in eerste instantie het probleem van de (vastgoed)eigenaar. De gemeente is primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke kwaliteit in haar gemeente. Tegelijk is ook de markt in staat om problemen rond leegstand aan te pakken en kansen te benutten, waarbij ingespeeld wordt op de marktvraag rond wonen. De provincie Zeeland heeft hier vooral een stimulerende en faciliterende rol. We doen dat zonder de markt te verstoren en zonder de problemen van eigenaren en gemeenten over te nemen.

De provincie inventariseert daarom actief bij/in samenwerking met alle Zeeuwse gemeenten welke beeldbepalende of beeldverstorende gebouwen in hun gemeente baat kunnen hebben bij deze regeling en hiervoor benaderd kunnen worden. Daarnaast kunnen eigenaren van leegstaande panden ons ook direct benaderen.

Om de regeling laagdrempelig te maken is een eerste aanmelding met een voorgesprek mogelijk. In het voorgesprek kan een eerste projectvoorstel worden besproken. Het voorgesprek vindt plaats samen met de betreffende gemeente, zodat afstemming met de gemeentelijke plannen vroegtijdig kan gebeuren.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 22.3 Doelgroep en weigeringsgronden

In het vierde lid is een aantal weigeringsgronden geformuleerd. De overweging bij deze weigeringsgronden is als volgt:

  • a.

    De regeling is gericht op uitvoering op korte termijn. De activiteit moet daarom binnen een jaar na beëindiging van de openstellingsperiode worden gestart. In het geval er eerst een planologische procedure moet worden doorlopen voor aanvang van de activiteiten, biedt deze termijn van een jaar daarvoor voldoende tijd.

  • b.

    De activiteit moet binnen de looptijd van het Investeringsprogramma Zeeland in Stroomversnelling 2.0 gerealiseerd zijn. Hiervoor geldt 31 december 2023 als einddatum.

  • c.

    De gemeente is primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke kwaliteit binnen haar grondgebied. Activiteiten die in strijd zijn met het gemeentelijk beleid of de gemeentelijke regelgeving kunnen geen aanspraak maken op subsidie op grond van deze regeling.

  • d.

    De subsidie is primair gericht op het tot stand brengen van ruimtelijke kwaliteitsverbetering en het bijdragen aan een toekomstbestendige woningvoorraad. Om te zorgen dat alleen projecten die een bepaalde minimale kwaliteitsverbetering opleveren in aanmerking komen voor subsidie, wordt een subsidie niet verleend in het geval er onvoldoende punten (minder dan 75) voor de criteria kwaliteitsverbetering en impact tezamen worden gescoord. Subsidie wordt eveneens niet verleend in het geval de som van de gescoorde punten voor alle criteria tezamen minder dan 400 bedraagt.

  • e.

    Alle projecten dienen binnen bestaand stedelijk gebied te liggen. Voor leegstaande panden in het buitengebied is deze regeling expliciet niet bedoeld. Hiervoor biedt het ruimtelijk beleid andere mogelijkheden. Ook overige geclusterde bebouwing zoals landelijke bebouwingsconcentraties (buurtschappen, gehuchten) vallen onder de bepalingen van het landelijk gebied c.q. buitengebied. De kwalificatie bestaand stedelijk gebied hangt af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving.

  • f.

    Om te worden beschouwd als leegstaand pand wordt een minimale periode van één jaar leegstand gehanteerd. Dit dient door de aanvrager aangetoond te worden door een verklaring bij de gemeente aan te vragen en deze te overleggen bij de subsidieaanvraag.

Artikel 22.4 Subsidiehoogte

De subsidie bedraagt maximaal € 200.000,-. Op deze manier gaat niet het hele beschikbare subsidiebudget op aan één project. Hierdoor heeft de regeling een breder bereik. Leegstand en behoud van ruimtelijke kwaliteit is een gezamenlijke opgave van overheden en eigenaren. Daarom geldt dat tenminste 50% van het totaal van de subsidiabele kosten van de activiteit moet worden gefinancierd door andere partijen dan de provincie Zeeland.

Artikel 22.5 Vooroverleg

Het voorgesprek is bedoeld ter ondersteuning van de aanvrager en biedt maatwerk. Het gesprek kan voor de vastgoedeigenaar een reëel beeld geven of aan de criteria van de regeling kan worden voldaan en welke onderzoeken er nog uitgevoerd moeten worden. Tevens kan een toelichting worden gegeven op de documenten die bij de aanvraag dienen te worden toegevoegd.

Het voorgesprek vindt bij voorkeur plaats op de locatie met de eigenaar, een vertegenwoordiger van de gemeente en waar noodzakelijk overige betrokken partijen.

Artikel 22.6 Niet-subsidiabele kosten

Kosten die op grond van het eerste lid niet in aanmerking komen voor subsidie:

  • a.

    Kosten voor marketing en promotie komen niet in aanmerking voor subsidie. Het is niet de bedoeling dat subsidie wordt ingezet voor bijvoorbeeld posters, foldermateriaal en (openings)festiviteiten. Kosten verbonden aan afstemming met omwonenden en belanghebbenden vallen niet onder marketing en promotie.

  • b.

    Kosten die gemaakt worden voor het afwaarderen van de boekwaarde van gronden en opstallen komen niet in aanmerking voor subsidie. Tekorten op de grondexploitatie als gevolg van noodzakelijke afwaardering van verwachte opbrengsten van gronden, bijvoorbeeld veroorzaakt door (sterk) vertraagde ontwikkeling van woningbouw, komen dus niet in aanmerking voor subsidie.

  • c.

    Kosten voor bodemsanering komen niet in aanmerking voor subsidie voor zover deze de waardevermeerdering van het terrein als gevolg van de bodemsanering niet overstijgen. De wel voor subsidie in aanmerking komende kosten zijn derhalve de bij de bodemsanering gemaakte kosten, verminderd met de waardestijging van het terrein. De waardestijging van het terrein als gevolg van de bodemsanering dient door een onafhankelijke deskundige te worden vastgesteld. Deze taxatie dient door de aanvrager op grond van artikel 22.8, aanhef en onderdeel h, bij de subsidieaanvraag te worden overgelegd.

  • d.

    Kosten voor de restauratie (instandhouding) van rijksmonumenten komen niet voor subsidie in aanmerking in het kader van deze subsidieregeling. Daarvoor zijn andere subsidieregelingen beschikbaar.

  • e.

    De subsidiabele kosten zijn beperkt tot de kosten die gemaakt worden voor activiteiten die opgenomen zijn in het plan van aanpak, als bedoeld onder artikel 22.8, onderdeel b.

  • f.

    Kosten van planschade en de juridische kosten die gemoeid zijn met (het voorkomen van) planschade komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 22.10 Verdeelprocedure

Voor de beoordeling van de aanvraag wordt een aantal criteria met een puntenverdeling gehanteerd. Hieronder staat een nadere toelichting op de gebruikte criteria en de puntenverdeling.

Maximaal totaal aantal te behalen punten: 700

Kwaliteitsverbetering (max. 200 punten)

Bij 'kwaliteitsverbetering' gaat het om de vooruitgang die geboekt wordt door het project op het gebied van de ruimtelijke kwaliteit. Het gaat over het gebouw (zelf). Hierbij wordt ook gekeken naar de bouwkundige en/of esthetische toestand van het pand en de verbetering daarvan. Het is belangrijk om hiervoor een beeld te hebben van de startsituatie en de verwachte eindsituatie. Het projectteam beoordeelt dit op basis van beeldmateriaal en een bezoek ter plaatse en zet daarbij de huidige situatie af tegen de verwachte situatie.

Hoogte gevraagd subsidie bedrag (max. 150 punten)

Voor de indicator 'hoogte gevraagd subsidiebedrag’ zijn maximaal 150 punten verkrijgbaar. Het gaat hierbij om de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag ten opzichte van de totale kosten van het project. Dit geeft de verhouding tussen de subsidie en de maatschappelijke meerwaarde. Dit bedrag mag nooit hoger zijn dan 50% van de totale kosten met een minimum van 10.000 en een maximum van 200.000 euro.

Zie kader hieronder:

0 – 10%

150

10 – 20%

120

20 – 30%

90

30 - 40%

60

40 – 45%

30

40 – 50%

0

Impact (max. 100 punten)

De impact gaat over het gebouw in relatie tot de omgeving. Bij de beoordeling van de indicator 'impact' gaat het om de inschatting hoeveel omwonenden, bezoekers of vastgoedeigenaren indirect gaan profiteren van het project. Dit hangt af van de locatie van een project. Projecten die prominent in het centrum van een stad of dorp of aan een doorgaande route gelegen zijn, zullen een hogere score krijgen dan projecten die bijvoorbeeld aan een doodlopende weg liggen.

Doodlopende weg of woonerf

0

In woonwijk

30

Prominente route/ doorgaand verkeer

60

Beeldbepalende plek / middenin centrum stad of grotere kern

100

Herbestemming (max. 100 punten)

De herbestemming, transformatie of herontwikkeling dient aan te sluiten op het gemeentelijk beleid. In geval van wonen beoordeelt het projectteam en de gemeente of er behoefte is aan de betreffende woningen op de aangewezen locatie.

Voor de herbestemming kunnen alleen punten toegekend worden als de volgende soorten woningen in het project worden gerealiseerd of als er sprake is van een sociaal maatschappelijke bestemming. Het gaat dan met name om de volgende soorten woningen: nultredenwoningen, zorgwoningen, flexwoningen, overige woningen, mits deze bijdragen aan de toekomstbestendige woningvoorraad.

Nultredenwoningen

80

Zorgwoningen

100

Flexwoningen

100

Overige woningen*

50

Sociaal-maatschappelijk

25

*Mits deze bijdragen aan de toekomstbestendige woningvoorraad

Andere invullingen dan wonen of sociaal-maatschappelijk kunnen wel in aanmerking komen voor subsidie, maar kunnen op dit onderdeel geen punten scoren.

Duurzaamheid (max. 100 punten)

De projecten worden beoordeeld op de mate van duurzaamheid. De score sluit aan op de regelgeving en subsidieregelingen vanuit de Rijksoverheid. Om bij het aspect 'duurzaamheid' punten te scoren ligt de lat hoog. Hieronder wordt per fysieke ingreep toegelicht op welke manier punten voor duurzaamheid worden toegekend.

Bij herbestemming of trensformatie leveren energiebesparende maatregelen door isolatie, warmteterugwinning en verbetering van de ventilatie de meeste punten op. Deze maatregelen dragen het meest bij aan een lagere energiebehoefte. Het toepassen van zonnecollectoren is standaard geworden en scoort geen punten op het gebied van duurzaamheid. Voor zonnepanelen geldt het lage BTW tarief en extra stimulans is niet nodig.

Maatregelen duurzaamheid bij herbestemming

Punten

2 energiebesparende en 1 aanvullende maatregel

30

2 energiebesparende en 1 aanvullende maatregel en 1 duurzame warmtebron

50

3 energiebesparende en 1 aanvullende maatregel en 1 duurzame warmtebron

80

Zeer energiezuinig pakket

100

Voor sloop en herontwikkeling geldt dat de panden worden gebouwd volgens de geldende richtlijnen van het Bouwbesluit, dan scoort het project geen punten op het gebied van duurzaamheid. In deze categorie kunnen alleen punten worden gescoord, wanneer de nieuw te bouwen panden volledig aan het zogenaamde “zeer energiezuinig pakket” voldoen. Het project scoort dan 100 punten.

Maatregelen duurzaamheid bij herontwikkeling

Punten

Zeer energiezuinig pakket

100

Cultuurhistorie (max. 50 punten)

Bij cultuurhistorie gaat het om het volgende: wordt het project uitgevoerd binnen de begrenzing van een door het Rijk op grond van de Monumentenwet 1988 aangewezen stads- of dorpsgezicht of een door het Rijk geselecteerd wederopbouwgebied dat van nationaal belang is? Is er sprake van waardevol cultuurhistorisch erfgoed zoals religieus, industrieel of agrarisch erfgoed?

Bij de beoordeling wordt bekeken in welke mate er respectvol, vernieuwend of inspirerend met cultuurhistorisch erfgoed en/of gebieden met cultuurhistorische waarden wordt omgegaan en hoe de cultuurhistorische waarden behouden, versterkt en benut worden.

Indicator

Max. aantal punten

Omgang met architectuur, stedenbouwkundige verbindingen en cultuurhistorische waarden

50 punten

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van 11 december 2012.
Drs. K.M.H. Peijs, voorzitter
A.W. Smit, secretaris
Uitgegeven 18 december 2012
De secretaris, A.W. Smit

Toelichting op Hoofdstuk 23 Bijzondere bepalingen Samen in zee: versterking cultuur in Zeeland

Toelichting op artikel 23.11, tweede lid

Hieronder volgt een toelichting op de beoordelingscriteria.

a. Haalbaarheid project en de daarmee beoogde resultaten

Een projectplan en de daarmee beoogde resultaten moeten haalbaar zijn. Naarmate de haalbaarheid groter is, wordt een hogere score toegekend. Indicatoren waaraan de mate van haalbaarheid wordt getoetst zijn:

  • is het projectplan duidelijk, realistisch en uitvoerbaar, zowel inhoudelijk als financieel;

  • de doelen en de opzet van het projectplan en de inzet van de benodigde middelen zijn consistent: de aanpak is passend voor het beoogde resultaat;

  • de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag is in verhouding tot de beoogde resultaten.

b. Mate waarin de uitvoering van het projectplan bijdraagt aan de versterking van de culturele sector in Zeeland

Dat de uitvoering van een project impact heeft op de culturele sector in Zeeland en die sector versterkt, is het uiteindelijke doel van de subsidie. Indicatoren voor de mate waarin de uitvoering van een project hieraan bijdraagt zijn:

  • de meerwaarde van de subsidiabele activiteit ten opzichte van bestaande producten, processen, diensten, onderzoeken of ontwikkelingen;

  • welke impact heeft het beoogde resultaat op de culturele sector in Zeeland;

  • mate van vernieuwing;

  • expertise betrokken partners.

c. Bovenlokale uitwerking

Een project moet een bovenlokale uitwerking hebben. Dat wil zeggen dat uitvoering van het project zijn weerslag tenminste in 2 Zeeuwse gemeenten moet hebben (zie de begripsomschrijving van bovenlokale uitwerking in artikel 23.1). Voorbeelden zijn: de activiteit vindt plaats in meerdere gemeenten, de samenwerking betreft organisaties uit meerdere gemeenten of het publiek in meerdere gemeenten wordt bereikt. Naarmate de bovenlokale uitwerking groter is, wordt een hogere score toegekend. De indicatoren aan de hand waarvan de mate van het bovenlokale uitwerking wordt bepaald zijn:

  • het aantal gemeenten waar het project zijn weerslag op heeft;

  • de verwachte impact van de bovenlokale uitwerking op de culturele sector in Zeeland.

d. Samenwerking binnen en buiten de culturele sector

Samenwerking is noodzakelijk om de culturele sector in Zeeland te versterken. Binnen de eigen discipline, het bredere culturele veld of met andere sectoren als onderwijs en toerisme, er zijn nog veel nieuwe verbindingen te leggen die wederzijds kansen bieden. De indicatoren die helpen de mate van samenwerking te bepalen, zijn:

  • de impact van de samenwerking op de culturele sector in Zeeland;

  • de verwachte duurzaamheid van de samenwerking;

  • het aantal partijen binnen en buiten de culturele sector waarmee wordt samengewerkt.

Toeliching op hoofdstuk 24 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor planvorming ten behoeve van toekomstbestendige bedrijventerreinen (Toekomstbestendige bedrijventerreinen – planvorming)

Algemene toelichting

Bedrijventerreinen zijn belangrijk voor het vestigingsklimaat en kunnen een grote bijdrage leveren aan de Zeeuwse doelstellingen voor energietransitie, circulariteit, klimaatadaptatie, zero emissie-mobiliteit en biodiversiteit. Met deze regeling wil Provincie Zeeland de Zeeuwse gemeenten en de op de bedrijventerreinen gevestigde ondernemingen ondersteunen bij de aanpak voor toekomstbestendige bedrijventerreinen.

In Zeeland bestaat een aanzienlijk areaal aan bedrijventerrein. Een deel van deze terreinen is verouderd en op veel terreinen wordt slechts incidenteel of op individuele basis aandacht aan duurzaamheid gegeven. Er is een integrale aanpak nodig die de bestaande bedrijventerreinen in Zeeland aantrekkelijk en duurzaam houdt. Dit voorkomt dat nieuwe bedrijventerreinen gebouwd worden, terwijl andere bestaande terreinen in onbruik raken. Zo blijft de huidige voorraad bedrijventerreinen in gebruik én in de toekomst aantrekkelijk als vestigingsplaats.

Deze subsidie is er op gericht om de integrale planvorming voor toekomstbestendige bedrijventerreinen te stimuleren. Het is bedoeld om de gemeentelijke en regionale planvorming m.b.t. de ontwikkelopgaven op bedrijventerreinen een impuls te geven.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 24.1

In dit artikel zijn de definities opgenomen die worden gebruikt in dit hoofdstuk.

  • g.

    Herstructurering

    Herstructurering is een koepelbegrip voor alle eenmalige ruimtelijke ingrepen op een bedrijventerrein die tot doel hebben de kwaliteit van het terrein te verbeteren en veroudering tegen te gaan en die niet tot het reguliere onderhoud worden gerekend. In onderstaande tabel wordt kort aangegeven wat onder de verschillende vormen van herstructurering wordt verstaan:

Ingreep

Facelift

Revitalisering

Zware revitalisering

Herprofilering

Transformatie

in openbare ruimte en/of gebouwen

X

X

X

X

X

in infrastructuur

 

X

X

X

X

in private ruimte

 

X

X

X

X

bodemsanering, sloop van opstallen

 
 

X

X

X

functieverandering binnen werkfunctie

 
 
 

X

 

functieverandering buiten werkfunctie

 
 
 
 

X

(deel) bedrijven onttrokken aan voorraad

 
 
 
 

X

Artikel 24.2

In het tweede lid van dit artikel wordt aangegeven op welke thema’s (minimaal drie) de planvorming van collectieve fysieke maatregelen betrekking dient te hebben om voor subsidie in aanmerking te komen.

  • a.

    bepaalde vormen van herstructurering: In aanmerking komt planvorming die betrekking heeft op de categorieën zware revitalisering, herprofilering en transformatie. De categorieën regulier onderhoud, facelift en revitalisering komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • b.

    energietransitie: gedacht kan worden aan de planvorming m.b.t. de uitwisseling en gebruik van restwarmte en/of reststromen, duurzame energieopwekking, opslag van energie en het wegnemen van knelpunten in de energie-infrastructuur.

  • c.

    circulaire economie: gedacht kan worden aan circulair bouwen, circulaire herstructurering en hergebruik reststromen.

  • d.

    klimaatadaptatie: gedacht kan worden aan het oplossen van de wateroverlast, hitte aanpakken door groen realiseren en aanbrengen van hitte reducerende materialen wanneer verharding wordt toegepast.

  • e.

    biodiversiteit: gedacht kan worden aan het aanbrengen van groenstroken.

  • f.

    zero-emissie mobiliteit: gedacht kan worden aan (gedeelde) laadinfrastructuur in combinatie met eigen opwek duurzame energie en/of gedeelde voertuigen.

Artikel 24.3

Op basis van het tweede lid dient in het aanvraagformulier aannemelijk te worden gemaakt dat de activiteit impact heeft op een (groot) deel van het bedrijventerrein en meerdere van de daarop gevestigde bedrijven.

Aan het vereiste, bedoeld in het derde lid, kan worden voldaan middels het overleggen van een ondersteuningsbrief van de gemeente (zie artikel 24.7, onderdeel d).

In het vijfde lid zijn een aantal aanvullende weigeringsgronden geformuleerd. De overweging bij de weigeringsgrond ten aanzien van de categorieën van bedrijvigheid (onderdelen c en d) is als volgt:

Het provinciaal bedrijventerreinbeleid richt zich niet op deze categorieën bedrijvigheid. Het provinciaal bedrijventerreinenbeleid richt zich voorts alleen op de regionale bedrijventerreinen.

Het zesde lid bepaalt dat gedeputeerde staten op verzoek van de aanvrager de termijn van vijftien maanden voor uitvoering van het project kunnen verlengen. Dit kan nodig zijn als een project door onvoorziene omstandigheden vertraging heeft opgelopen. De aanvrager moet dan wel schriftelijk motiveren aan gedeputeerde staten waarom uitstel van deze termijn noodzakelijk is.

Artikel 24.4

Verduurzaming is een gezamenlijke opgave van overheden en marktpartijen. Daarom geldt dat tenminste 50% van het totaal van de subsidiabele kosten van de activiteit moet worden gefinancierd door andere partijen dan de provincie Zeeland. Dit kan een gemeente zijn, maar bijvoorbeeld ook een bedrijf of bedrijven die voordeel hebben bij de herstructurering of verduurzaming.

Toelichting op hoofdstuk 25 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor de flexibele inzet voor versnelling van de Zeeuwse woningbouwopgave

Algemene toelichting

Vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is in 2020 ingezet op het versnellen van de woningbouw. Dit gebeurt onder meer door het sluiten van woondeals en het maken van bestuurlijke afspraken over de plancapaciteit. Het inrichten van flexpools om vertragingen in woningbouwprojecten te voorkomen, is ter ondersteuning van deze afspraken. Provincies hebben hierin de rol als schakel.

Met deze regeling beoogt de provincie om bij de gemeenten de snelheid te bevorderen in de voorfase van woningbouwprojecten. De voorbereidende werkzaamheden om tot woningbouw te komen zijn divers en complex. Deze bestaan onder andere uit het uitwerken van mobiliteitsplannen, het opstellen van grondexploitaties, het opstellen van een bestemmingsplan, het voeren van onderhandelingen met marktpartijen en de juridische afwikkeling van de vergunningverlening. Gemeenten hebben slechts beperkte capaciteit om uitvoering te geven aan deze werkzaamheden. Daarnaast ontbreekt het in sommige gemeenten aan de expertise om complexe woningbouwprojecten van de grond te krijgen en zijn de middelen om externe expertise in te huren beperkt. Om de gevolgen van de coronacrisis op de woningbouw zo veel mogelijk te beperken is het van belang dat gemeenten voldoende kennis en expertise hebben om de planvorming en vergunningverlening in deze uitdagende omstandigheden op peil te houden.

Met deze regeling worden gemeenten in staat gesteld om op een flexibele wijze extra capaciteit en/of expertise in te zetten. Daarbij kan de focus zowel op het tijdelijk vergroten van de capaciteit van de organisatie als op het aanleveren van specifieke expertise liggen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om expertises zoals verkeerskundigen die gemeenten ondersteunen bij het uitwerken van het mobiliteitsprofiel, planeconomen die de financieel-economische doorrekeningen van woningbouwprojecten opstellen of verifiëren en juristen die nodig zijn om de vergunningverlening af te handelen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 25.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden gegeven voor de kosten die gemoeid zijn met de inhuur van tijdelijke personeelscapaciteit of de inhuur van externe expertise. Ambtelijke uren zijn nadrukkelijk niet subsidiabel. Inhuur van tijdelijke capaciteit of externe expertise is alleen subsidiabel indien het gericht is op een van de genoemde activiteiten.

Vergunningverlening van woningbouwprojecten: De vergunningverlening is een complex juridisch traject. Met de subsidie op grond van deze nadere subsidieregels kan er specifieke juridische expertise worden ingehuurd. Daarnaast kan het zijn dat een gemeente een bepaalde periode een piek in aanvragen ziet aankomen. Financiële ondersteuning vanuit deze regeling kan dan vertraging voorkomen door tijdelijk de capaciteit en/of expertise te vergroten.

Het uitwerken van een woningbouwproject: De uitwerking van een woningbouwproject vraagt expertises op vele vlakken. Bijvoorbeeld verkeerskundig, financieel en/of organisatorisch. Het formuleren van randvoorwaarden, overleg met inwoners, stedenbouwkundige inpassing, klimaatadaptatie, parkeeroplossingen en mobiliteitsknelpunten zijn enkele aspecten die uitgewerkt moeten worden. Daarnaast moet er een grondexploitatie of businesscase worden opgezet. Niet elke gemeente heeft evenveel ervaring met het uitwerken van (grote) woningbouwprojecten, waardoor de benodigde expertise beperkt aanwezig is binnen het ambtelijk apparaat. Subsidieverlening op grond van deze nadere subsidieregels stelt gemeenten in staat om specifieke expertises in te huren zoals een verkeerskundige, planeconoom of projectleider.

Het sluiten van anterieure overeenkomsten met marktpartijen: Een belangrijk element in de voorfase is de anterieure overeenkomst waarin privaatrechtelijke afspraken worden gemaakt tussen gemeenten en private partijen die betrokken zijn bij woningbouwprojecten. Subsidieverlening op grond van deze nadere subsidieregels kan ingezet worden voor het inhuren van expertise bij deze onderhandelingen, bijvoorbeeld een jurist.

Het opstellen van een bestemmingsplan en het doorlopen van de bijbehorende procedure: Het bestemmingsplan bepaalt de ontwikkelingsmogelijkheden in een bepaald gebied. Voor het versnellen van woningbouw is het nodig nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden te creëren of juist elders weg te bestemmen. Het vaststellen van een bestemmingsplan kent vele stappen waaronder visievorming, inspraakprocedures en het bepalen van de impact op de bestaande omgeving. Subsidieverlening op grond van deze nadere subsidieregels stelt gemeenten in staat om specifieke expertise in te huren, bijvoorbeeld een jurist.

Artikel 25.3 Criteria

Subsidie is alleen mogelijk als de subsidiabele activiteiten passen bij de Zeeuwse aanpak van de woningbouwopgave. We hebben namelijk te maken met een grote opgave in de bestaande woningvoorraad, zodat herstructurering belangrijk is. Ook zijn er veel gebieden en panden waar een transformatie naar wonen nodig is omwille van de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit. De opgave voor de huisvesting van specifieke doelgroepen en de ontwikkeling van specifieke huisvestingsvormen, zoals collectieve vormen, zijn nodig om de woningvoorraad beter te laten aansluiten op de woningvoorraad. Het wegnemen van overtollige plancapaciteit is in sommige regio’s in Zeeland nodig om te voorkomen dat ongewenste woningbouw plaatsvindt ten koste van gewenste (zie ook Provinciale beleidsnotitie Ruimte voor Woonkwaliteit). Om de huishoudengroei op te vangen is uitbreiding van overige doelgroepen ook nog steeds hard nodig.

Als een woningbouwproject bestaat uit meerdere woningbouwactiviteiten als bedoeld onder a tot en met e, geldt de activiteit die het meest dominant is binnen een woningbouwproject. Bijvoorbeeld: een woningbouwproject bestaat uit een woonwijk met overwegend woningen bedoeld voor overige doelgroepen, maar voor een klein deel ook levensloopbestendige woningen. Hierbij dient het project aangemerkt te worden als een woningbouwactiviteit onder 25.3.e (het versnellen van woningbouwprojecten voor overige doelgroepen).

Subsidie is slechts mogelijk indien de woningbouwactiviteiten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied. Hiervoor is gekozen om aan te sluiten bij de ruimtelijke doelstellingen van bundeling en zuinig ruimtegebruik van het Provinciale omgevingsbeleid. Hierbij wordt de definiëring van de geldende Omgevingsverordening van de Provincie Zeeland aangehouden.

Artikel 25.4 Doelgroep

Alleen de 13 Zeeuwse gemeenten kunnen een subsidieaanvraag indienen. Een gemeente kan ook worden gemachtigd om namens enkele gemeenten een aanvraag in te dienen.

Artikel 25.6 Subsidiehoogte

Voor woningbouwprojecten gericht op ‘overige doelgroepen’ wordt een cofinanciering gevraagd van 50%. Dit is hoger dan de 25% die gevraagd wordt bij de andere woningbouwactiviteiten zoals benoemd in artikel 25.3 (transformatie- en herstructureringsprojecten, terugdringen overtollige plancapaciteit, woningbouwprojecten voor bijzondere doelgroepen als genoemd onder d). Hiervoor is gekozen omdat enerzijds de opbrengsten van woningbouwprojecten gericht op ‘overige’ of ‘reguliere’ doelgroepen hoger zijn. Inhuur van extern personeel is dan makkelijker te verrekenen in leges en grondexploitaties dan bij de overige activiteiten, waar vaak juist een onrendabele top is. Anderzijds sluit deze prioriteit ook aan bij de Zeeuwse woningbouwopgave. Projecten waarbij overtollige plancapaciteit wordt weggenomen, woningbouwprojecten met transformatie, herstructurering en woningbouw voor bijzondere doelgroepen verdienen prioriteit om de versnelling van kwalitatief wenselijke woningbouw mogelijk te maken.

Er is gekozen voor een maximum subsidie van € 45.000 met 75% cofinanciering resp. €30.000 met 50% cofinanciering, om te zorgen dat zoveel mogelijk gemeenten gebruik kunnen maken van de regeling en toch voldoende impact te kunnen maken met inhuur van externe krachten. De totale begroting van de inhuur van extern personeel komt hiermee maximaal op € 60.000.

Per gemeente kan gedurende de subsidieperiode maximaal € 100.000 subsidie verstrekt worden.

Artikel 25.9 Nadere eisen aan de aanvraag

Aanvragen voor de subsidie kunnen gedaan worden via een digitaal aanvraagformulier dat op www.zeeland.nl komt te staan.

Via dit digitaal formulier kunnen documenten als een plan van aanpak, begroting, plannen en kopieën van offertes geüpload. Om te kunnen beoordelen of een aanvraag voldoet aan de randvoorwaarden is het nodig een beschrijving van de werkzaamheden te geven waar het tijdelijk personeel of externe expertise voor wordt ingezet. Ook een begroting is belangrijk, om te kunnen oordelen of voldaan wordt aan de cofinancieringsvereisten. Een planning is nodig om te kunnen oordelen of de activiteit tijdig gereed kan zijn en op tijd afgerekend kan worden.

Toelichting op hoofdstuk 26 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van Gebiedsgerichte Aanpak Wonen (GAW)

Algemene toelichting

Achtergrond

Kwetsbare woningvoorraad

In Zeeland is het grootste deel van de woningvoorraad van de toekomst al aanwezig. Echter, een aanzienlijk deel van deze woningvoorraad voldoet in de nabije toekomst niet meer aan de behoefte. We noemen dit de ‘kwetsbare woningvoorraad’. Ruim 5600 woningen lopen op termijn zelfs risico op leegstand en verloedering. Dit noemen we het ‘kwetsbare overschot’. Het zijn woningen die slecht scoren op een combinatie van woningkenmerken en buurtkenmerken.

Door de demografische ontwikkeling heeft Zeeland te maken met een veranderende woonbehoefte. Vergrijzing en ontgroening leiden tot een ingrijpende verandering in de huishoudenssamenstelling in Zeeland. Er vindt een sterke toename plaats van vooral oudere één- en tweepersoonshuishoudens. Het aantal gezinnen neemt nog af. Het gevolg is dat er een groeiende behoefte is aan levensloopbestendige woningen en appartementen en alternatieve woonzorgvoorzieningen. De behoefte aan grondgebonden woningen neemt juist af, met name in de sociale huursector.

Daarnaast hebben mensen vaker te maken met veranderingen in hun persoonlijke situatie dan vroeger en zijn daardoor vaker op zoek naar een tijdelijke woonoplossing. Snel beschikbare huisvesting met een tijdelijk huurcontract en middeldure huur kunnen deze oplossing bieden. Beide segmenten zijn niet of slechts in beperkte mate aanwezig in Zeeland.

Een groot deel van de woningvoorraad is niet energiezuinig. We staan voor een complexe opgave om tot 2030 de uitstoot van CO2 met 49% te verminderen ten opzichte van 1990. Vanwege deze energietransitie is het nodig dat woningen aangepast worden om het energiegebruik te minimaliseren. Een goed geïsoleerde woning biedt bovendien meer comfort, leidt tot minder vaste lasten en voorziet daardoor beter in de behoefte dan een slecht geïsoleerde woning. De energietransitie in de gebouwde omgeving is echter een kostbare operatie voor de eigenaren.

De complementaire woningtypen

Het type woningen waar, door de hierboven geschetste demografische ontwikkeling, behoefte aan is noemen we de complementaire woningtypen. Het zijn woningen die complementair zijn aan de bestaande woningvoorraad. De complementaire woningen zijn vooral levensloopbestendige woningen en appartementen, woonzorgwoningen, middeldure huurwoningen en flexwoningen. Voor al deze woningen geldt bij voorkeur dat ze ‘nul op de meter’ zijn.

Openbare ruimte

Wil een woning in een behoefte voorzien dan is de belevingswaarde van de omgeving mede van belang. De belevingswaarde en uitstraling van de woonomgeving is omgekeerd van invloed op de waarde van woningen. Een aantrekkelijke openbare ruimte die uitnodigt tot bewegen en ontmoeten versterkt de leefbaarheid van een buurt. De kwaliteit van de openbare ruimte in sommige bestaande woonwijken, inclusief de belevingswaarde van woningen, kan beter. Door een inrichting gericht op de auto, ervaren veel mensen de omgeving als onveilig en niet geschikt voor ontspanning en beweging.

Leegstand

Het gebruik van bestaande stedelijke gebieden is aan het veranderen. Mensen werken meer vanuit huis en aankopen worden steeds vaker via internet gedaan. Een gevolg daarvan is leegstand van kantoren en detailhandelslocaties. Dit heeft een negatief effect op de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid. Een functieverandering van leegstaande panden is nodig om deze gebieden weer aantrekkelijk te maken. Door deze panden een woonfunctie te geven en hierin de juiste woningen te realiseren, draagt de functieverandering bij aan het realiseren van een toekomstbestendige woningvoorraad.

Doel

De provinciale subsidieregeling Gebiedsgerichte Aanpak Wonen (GAW) heeft een tweeledig doel:

  • de woningvoorraad binnen bestaand stedelijk gebied laten aansluiten op de behoefte van de Zeeuwse inwoners nu en in de toekomst;

  • de kwaliteit van de openbare ruimte verbeteren.

Deze subsidieregeling is gericht op de daadwerkelijke uitvoering via een gebiedsgerichte aanpak.

Relatie met beleid en programma’s

De regeling is onderdeel van de Kwaliteitsimpuls Wonen en Leefbaarheid van het Investeringsprogramma Zeeland in Stroomversnelling 2.0 en wordt mede mogelijk gemaakt in het kader van de Regio Deal door middel van een bijdrage vanuit de Regio Envelop van het Rijk.

De Zeeuwse Omgevingsvisie bevat het integrale beleid van de Provincie Zeeland, waaronder het onderliggende beleid voor deze regeling. Dit beleid is de weerslag van de samenwerking van provincie en gemeenten binnen de Zeeuwse Woonagenda. Het doel van deze afspraken is om in 2040 een toekomstbestendige woningvoorraad te hebben die in kwaliteit en kwantiteit aansluit op de behoefte. De regeling is een uitwerking van de actielijn Gebiedsgerichte Aanpak uit de Zeeuwse Woonagenda. Het integrale karakter van de Zeeuwse Omgevingsvisie is mede vertaald in deze regeling.

De essentie van de regeling is om de Zeeuwse woningvoorraad toekomstbestendig te maken, de ruimtelijke kwaliteit te versterken en Zeeland nog mooier, leefbaarder, gezonder en economisch aantrekkelijker te maken. Dat doen we door de aanpak in gebieden centraal te stellen. We zien deze opgave in samenhang met de omgeving: het ontwikkelen van duurzame steden en gemeenschappen. Projecten die we nu en de komende jaren realiseren moeten uiteraard duurzaam zijn, milieutechnisch op orde en klaar voor de toekomst.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 26.2 Subsidiabele activiteit

De huidige Zeeuwse woningvoorraad sluit niet aan op de toekomstige behoefte aan woningen. Het probleem ligt niet bij de kwantiteit, maar bij de kwaliteit van de bestaande woningen. Deze regeling is gericht op het verbeteren van de kwaliteit van de woningvoorraad. Dit kan enerzijds door het verbeteren van de huidige voorraad, anderzijds door het toevoegen van woningen die een aanvulling zijn op het aanbod. Doel van de regeling is dus een kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad door middel van herstructurering of transformatie, maar ook door verduurzaming en/of levensloopbestendig maken van bestaande woningen in de vorm van renovatie gecombineerd met de herinrichting van de openbare ruimte en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

Artikel 26.3 Doelgroep en weigeringsgronden

In het derde lid is een aantal aanvullende weigeringsgronden geformuleerd. De overweging bij deze weigeringsgronden is als volgt:

  • a.

    De regeling is gericht op uitvoering op korte termijn. De activiteit moet daarom binnen een jaar na beëindiging van de openstellingsperiode worden gestart. In het geval er eerst een planologische procedure moet worden doorlopen voor aanvang van de activiteiten, biedt deze termijn van een jaar daarvoor voldoende tijd.

  • b.

    De activiteit moet binnen de looptijd van het Investeringsprogramma Zeeland in Stroomversnelling 2.0 gerealiseerd zijn. Hiervoor geldt 31 december 2023 als einddatum.

  • c.

    Het project past binnen actuele en door de provincie onderschreven regionale woningmarktafspraken. De reden hiervoor is dat de provincie Zeeland geen projecten financieel wil ondersteunen in regio's waarvan niet is vastgesteld dat er goed regionaal woningbeleid gevoerd wordt.

  • d.

    Alle projecten dienen binnen bestaand stedelijk gebied te liggen. Voor projecten in het buitengebied is deze regeling expliciet niet bedoeld. Ook overige geclusterde bebouwing zoals landelijke bebouwingsconcentraties (buurtschappen, gehuchten) vallen onder de bepalingen van het landelijk gebied c.q. buitengebied.

Artikel 26.4 Subsidiehoogte

De subsidie bedraagt maximaal € 750.000,-. Op deze manier wordt voorkomen dat het hele beschikbare subsidiebudget op gaat aan één project. Hierdoor heeft de regeling een breder bereik. Een goede woningvoorraad en behoud van ruimtelijke kwaliteit is een gezamenlijke opgave van overheden en eigenaren. Daarom geldt dat tenminste 50% van het totaal van de subsidiabele kosten van de activiteit moet worden gefinancierd door andere partijen dan de provincie Zeeland.

Artikel 26.5 Niet-subsidiabele kosten

Kosten die op grond van dit artikel niet in aanmerking komen voor subsidie:

  • a.

    Kosten voor marketing en promotie komen niet in aanmerking voor subsidie. Het is niet de bedoeling dat subsidie wordt ingezet voor bijvoorbeeld posters, foldermateriaal en (openings)festiviteiten. Kosten verbonden aan afstemming met omwonenden en belanghebbenden vallen niet onder marketing en promotie.

  • b.

    Kosten die gemaakt worden voor het afwaarderen van de boekwaarde van gronden en opstallen komen niet in aanmerking voor subsidie. Tekorten op de grondexploitatie als gevolg van noodzakelijke afwaardering van verwachte opbrengsten van gronden, bijvoorbeeld veroorzaakt door (sterk) vertraagde ontwikkeling van woningbouw, komen dus niet in aanmerking voor subsidie.

  • c.

    De kosten voor (de aankoop van) gronden of gebouwen die in de exploitatie met een hoger bedrag zijn opgenomen dan de werkelijke marktwaarde komen niet voor subsidie in aanmerking. Deze marktwaarde dient bepaald te zijn op basis van het huidige gebruik of, als de goederen niet gebruikt worden, de leegstandswaarde.

  • d.

    Kosten voor bodemsanering komen niet in aanmerking voor subsidie voor zover deze de waardevermeerdering van het terrein als gevolg van de bodemsanering niet overstijgen. De wel voor subsidie in aanmerking komende kosten zijn derhalve de bij de bodemsanering gemaakte kosten, verminderd met de waardestijging van het terrein. De waardestijging van het terrein als gevolg van de bodemsanering dient door een onafhankelijke deskundige te worden vastgesteld. Deze taxatie dient door de aanvrager op grond van artikel 26.7, aanhef en onderdeel e, bij de subsidieaanvraag te worden overgelegd.

  • e.

    Kosten voor de restauratie (instandhouding) van rijksmonumenten komen niet voor subsidie in aanmerking in het kader van deze subsidieregeling. Daarvoor zijn andere subsidieregelingen beschikbaar.

  • f.

    De subsidiabele kosten zijn beperkt tot de kosten die gemaakt worden voor activiteiten die plaatsvinden binnen het begrensde gebied zoals aangeduid op de kaart uit het plan van aanpak, als bedoeld onder artikel 26.7, onderdeel b.

  • g.

    Kosten van planschade en de juridische kosten die gemoeid zijn met (het voorkomen van) planschade komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • h.

    De kosten voor bovenwijkse voorzieningen zijn niet subsidiabel.

  • i.

    Het is toegestaan subsidie aan te vragen voor een activiteit die al aangevangen is. De kosten die zijn gemaakt vòòr het indienen van de subsidieaanvraag komen dan niet in aanmerking voor subsidie. De kosten voor een al aangevangen subsidiabele activiteit die worden gemaakt ná de indiening van de aanvraag komen wel in aanmerking voor subsidie.

  • j.

    Kosten waarvoor door gedeputeerde staten of een ander bestuursorgaan al subsidie is verstrekt, komen niet in aanmerking voor subsidie. Het is dus niet mogelijk om kosten die al gesubsidieerd zijn geweest, nogmaals te subsidiëren.

Artikel 26.7 Nadere eisen aan de aanvraag

Een volledige aanvraag met alle gevraagde stukken is van belang voor een vlotte afhandeling van de subsidieaanvraag en een juiste beoordeling. Aanvragers zijn er zelf voor verantwoordelijk dat hun aanvraag aan alle vereisten voldoet en dat alle informatie voor sluiting van de openstellingsperiode wordt ingediend. Subsidieaanvragen die op de uiterste indieningsdatum niet volledig zijn ontvangen, worden afgewezen.

Artikel 26.9 Verdeelprocedure

Als het subsidieplafond voor deze subsidieregeling wordt overschreden door de som van de gevraagde subsidiebedragen van de aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, dan zullen gedeputeerde staten de aanvragen prioriteren op basis van een aantal kenmerken aan de hand van een puntentelling, namelijk:

  • a.

    Worden de juiste woningen gerealiseerd?

    Om punten te scoren op dit onderdeel dient minimaal 50% van de te realiseren woningen complementair te zijn aan de bestaande woningvoorraad. Woningen zijn complementair als er nu of in de toekomst gebrek aan is. Uit het Woningkwaliteit- en woningmarktonderzoek Zeeland 2019 (KWOZ) blijkt aan welke woningen een toenemende behoefte is:

    • levensloopbestendige woningen;

    • woningen in het middeldure huursegment;

    • woonzorgwoningen.

  • Andere woningen die we binnen deze egeling als complementair beschouwen zijn:

    • 1.

      flexwoningen

  • Levensloopbestendige woningen.

    Woningen die geschikt zijn of eenvoudig geschikt te maken voor bewoning tot op hoge leeftijd, ook in geval van fysieke handicaps of chronische ziekten van bewoners. Vereiste daarbij is dat de woning zonder trappen van buiten af bereikbaar en rolstoeltoegankelijk is, waarbij de zogenaamde 'primaire ruimtes' (keuken, sanitair, woonkamer en minimaal één slaapkamer) zich op dezelfde woonlaag bevinden.

    Woningen in het middeldure huursegment.

    Woningen in het middeldure huursegment zijn woningen met een huur tussen de liberaliseringsgrens en 1100 euro/maand. Het kunnen grondgebonden woningen en appartementen zijn.

    Woonzorgwoningen.

    Om de zorg betaalbaar te houden, meer te laten aansluiten op de specifieke persoonlijke situatie en mensen langer thuis te kunnen laten wonen, is in de afgelopen jaren het scheiden van wonen en zorg ingevoerd. Dit wordt ‘extramuralisering’ genoemd. De cliënt betaalt zelf voor de huur- of koopwoning en afhankelijk van de situatie wordt de zorg gefinancierd via de Zorgverzekeringswet (ZVW), Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) of Wet langdurige zorg (Wlz). Het gaat dan om zorg vallende binnen de zorgzwaartepakketten (ZZP) 1 t/m 3 en deels 4.

    Deze extramuralisering vraagt om nieuwe (collectieve) woonvormen voor senioren: een invulling van de leemte tussen ‘de eengezinswoning’ en het verpleeghuis. De opzet daarvan is afhankelijk van de doelgroepen en wat zij precies willen. Een woonzorgwoning onderscheidt zich van een nultredenwoning, door de ligging binnen een complex of buurtje dat senioren een zelfstandige woonruimte biedt, maar zo is opgezet dat eenzaamheid wordt voorkomen. De opzet helpt om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen.

    Flexwoningen.

    Flexwonen is een geschikte woonvorm voor mensen die niet of niet snel genoeg in de reguliere woningmarkt terecht kunnen, zogenaamde spoedzoekers. Ook kunnen flexwoningen een oplossing zijn voor knelpunten binnen de woningmarkt, zoals (type) woningen waar slechts tijdelijk behoefte aan is of woningen voor starters die later kunnen doorstromen in de reguliere woningmarkt als verhuisketens op gang zijn gebracht. Deze flexwoningen vormen een flexibele schil voor de woningmarkt. Alleen als de locatie, de bewoner of de woning zelf tijdelijk is, is er sprake van flexwonen. Deze tijdelijkheid moet juridisch goed geborgd worden.

    De behoefte aan flexwonen onder spoedzoekers is in beeld gebracht, maar binnen Zeeland zijn nog weinig flexwoningen gerealiseerd.

    Beoordeling

    Er worden maximaal 50 punten voor dit kenmerk toegekend.

    Voorwaarde

    Punten aantal

    Minder dan 50%

    0

    50-100%

    Formule*

    100%

    50

    * punten aantal = 50*(percentage complementair – 49 )/50

  • b.

    Wat is de aard van de aanpak?

    Het gebiedsgericht verbeteren van de kwaliteit van de woningvoorraad kan op verschillende manieren gebeuren: renovatie, transformatie, herstructurering, of een combinatie daarvan. De aard van de aanpak is bepalend voor de complexiteit van een project en de benodigde investeringen. Daarom worden de verschillende aanpakken verschillend gewaardeerd. Als de subsidieaanvraag betrekking heeft op meerdere activiteiten, dan wordt het puntenaantal voor de hoofdactiviteit toegekend vermeerderd met de helft van de punten van de andere activiteit(en). De hoofdactiviteit is die activiteit waarbij de meeste complementaire woningen worden gerealiseerd.

    Beoordeling

    Er worden maximaal 45 punten toegekend (transformatie met als nevenactiviteiten renovatie en herstructurering).

    Activiteit

    Puntenaantal hoofdactiviteit

    Puntenaantal nevenactiviteit

    Renovatie

    10

    5

    Herstructurering

    20

    10

    Transformatie

    30

    15

  • c.

    Hoe groot is het aandeel bij de activiteit betrokken particuliere woningen bij aanvang van het project?

    Het gebiedsgericht renoveren of herstructureren van de sociale woningvoorraad is eenvoudiger dan van de particuliere woningvoorraad. Een gebiedsgerichte aanpak in de particuliere voorraad wordt daarom extra gewaardeerd.

    Beoordeling

    Er worden maximaal 25 punten voor dit kenmerk toegekend.

    Voorwaarde

    Puntenaantal

    Geen particuliere woningen

    0

    Minder dan 40% particuliere woningen bij renovatie of herstructurering

    10

    Meer dan 40% particuliere woningen bij renovatie of herstructurering

    25

    Transformatie

    0

  • d.

    Hoe wordt de openbare ruimte ingericht?

    Een aantrekkelijke inrichting van de openbare ruimte is belangrijk voor de leefbaarheid en het bevorderen van een gevoel van veiligheid. De aanpak van de openbare ruimte is echter als fysieke ingreep vaak de sluitpost van een project. Als er bezuinigd moet worden sneuvelt al snel de ambitieuze aanpak van de bestrating, het groen en de aankleding van de woonomgeving. Dit is begrijpelijk maar jammer, gezien de impact van een goede openbare ruimte op de waardering van een woonmilieu. Om de waarde van de woningvoorraad op peil te houden is de context vaak de doorslaggevende factor. Om die reden is de aanpak van de openbare ruimte onderdeel van het project. Belangrijk hierbij is dat de ingreep in de openbare ruimte de aantrekkelijkheid en bruikbaarheid aanmerkelijk verbetert. Projecten waarbij op een gebruikelijke manier de openbare ruimte wordt ingericht, met parkeerterreinen of nieuwe bestrating krijgen geen punten. Projecten worden gewaardeerd als maatregelen genomen worden waarbij de omgeving een flinke oppepper krijgt zoals :

    • Bevorderen van de leefbaarheid

      • o

        Uitnodigen tot een gezonde leefstijl middels veilige beweegplekken voor kinderen en ouderen

      • o

        Centraal stellen van de wandelaar en de fietser

      • o

        Uitnodigen tot spelen en ontspannen middels aantrekkelijk groen

      • o

        Uitnodigen tot ontmoeten middels het plaatsen van bijv. bankjes en tafels

    • Bevorderen van toegankelijkheid voor alle gebruikers:

      • o

        Veilige en gebruiksvriendelijk padenstructuur voor ouderen en minder validen

      • o

        Veilig en gebruiksvriendelijk voor kinderen om te spelen

    • Bevorderen van de aankleding van de woonomgeving

      • o

        Aantrekkelijk groen, gemeenschappelijke tuinen

      • o

        Een inrichting die bijdraagt aan de identiteit van een stad of dorp

      • o

        Het benadrukken van cultuur en erfgoed  

  • Beoordeling

    De waardering wordt gebaseerd op de aantrekkelijkheid en bruikbaarheid van het heringerichte plangebied. Randvoorwaarde is dat er een verbetering is ten opzichte van de bestaande situatie.

    Er worden maximaal 30 punten voor dit kenmerk toegekend.

    Activiteit

    Puntenaantal

    Een maatregel

    10

    Twee maatregelen

    20

    Drie of meer maatregelen

    30

  • e.

    Is er sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit?

    Deze regeling is gericht op de verbetering van de kwaliteit van de woningvoorraad en de openbare ruimte. Een gebiedsgerichte aanpak krijgt extra kwaliteit als ook andere doelen meegekoppeld worden en de ruimtelijke kwaliteit verbetert. Het gaat daarbij om het toepassen van bovenwettelijke maatregelen voor de volgende onderwerpen:

    • Circulaire economie;

    • Biodiversiteit;

    • Klimaatadaptatie;

    • Energietransitie;

    • belevingswaarde van de bebouwing.

  • Beoordeling

    Alleen bovenwettelijke maatregelen worden gewaardeerd. Per categorie zijn 10 punten te behalen. Er kan een maximum van 50 punten voor dit kenmerk worden toegekend.

    Maatregelen ten gunste van

    Puntenaantal

    Circulaire economie

    10

    Biodiversiteit

    10

    Klimaatadaptatie

    10

    Energietransitie

    10

    Ruimtelijke kwaliteit

    10

  • Circulaire economie

    “Circulaire economie is een economisch en industrieel systeem dat de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen en het herstellend vermogen van natuurlijke hulpbronnen als uitgangspunt neemt, waardevernietiging in het totale systeem minimaliseert en waardecreatie in iedere schakel van het systeem nastreeft” (Ellen MacArthur Foundation). Het landelijk doel is om in 2050 100% circulair te zijn. Dit is overgenomen als doelstelling in de Zeeuwse Omgevingsvisie en het economisch uitvoeringsprogramma 2022-2027. Dit doel willen we bereiken door zowel 1) hergebruik van grondstoffen, producten en energie als door 2) het sluiten van kringlopen (bij voorkeur op regionale schaal) in combinatie met waardebehoud van materialen.

    Projecten krijgen extra punten toegekend voor circulaire toepassingen als gebruik van bio-based materiaal, gebruik van grondstoffen uit de regio en hergebruik . De beoordeling op hergebruik van materialen wordt gebaseerd op de R-ladder van circulariteit:

    Percentage circulaire toepassing op totaal:

    10-25%

    >25%

    Gebruik bio-based materialen

    1

    2

    Grondstoffen uit Zeeland

    1

    2

    Percentage hergebruikt/ herbruikbaar materiaal*

    <15%

    15%>

    Minder dan 10% van toepassingen in categorie R1 t/m R4

    1

    3

    aan10 tot 30% van toepassingen in treden R1 t/m R4

    2

    4

    30 tot 60% van toepassingen in treden R1 t/m R4

    3

    5

    60 tot 100% van toepassingen in treden R1 t/m R4

    4

    6

    Toepassingen in de treden R5 en R6

    0

    0

    *Er zijn twee categorieën. De ene categorie is voor projecten waarin minder dan 15% van het materiaal is hergebruikt/herbruikbaar is. De tweede categorie is voor projecten waar meer dan 15% van de materialen hergebruikt/herbruikbaar is.

    R1. Refuse en Rethink (afwijzen en heroverwegen)

    • Product overbodig maken door van zijn functie af te zien, of die met een radicaal ander product te leveren.

    • Productgebruik intensiveren (bijvoorbeeld door producten te delen of multifunctionele producten).

  • R2. Reduce (verminderen)

    • Grondstoffen efficiënter gebruiken door minder grondstoffenverbruik tijdens de productie en het gebruik van producten.

  • R3. Re-use (hergebruiken)

    • Hergebruik van afgedankt nog goed product, in dezelfde functie door andere gebruiker.

    • Het herbruikbaar maken en houden van producten.

  • R4. Repair, Refurbish, Remanufacture en Repurpose (repareren, opknappen, reviseren en hergebruiken)

    • Reparatie en onderhoud van kapot product voor gebruik in zijn oude functie.

    • Opknappen en/of moderniseren van oud product.

    • Onderdelen van afgedankt product gebruiken in nieuw product met dezelfde of andere functie.

  • R5. Recycling

    • Materialen verwerken tot grondstoffen met dezelfde (hoogwaardige) of mindere (laagwaardige) kwaliteit dan de oorspronkelijke grondstof.

  • R6. Recover (terugwinnen)

    Verbranden van materialen met energieterugwinning.

    Biodiversiteit

    Het streven volgens de Zeeuwse Omgevingsvisie is dat in 2050 de biodiversiteit in het stedelijk gebied hersteld is. Dit kan alleen als er bij veranderingen uitgegaan wordt van een natuurinclusieve inrichting. De Wet Natuurbescherming regelt de bescherming van natuurgebieden en bepaalde (kwetsbare) soorten. Als deze soorten in een gebied voorkomen, moeten er al mitigerende maatregelen uitgevoerd worden om te voorkomen dat deze soorten nadeel ondervinden van ontwikkelingen. Daarnaast kunnen er extra maatregelen genomen worden om de biodiversiteit te bevorderen. De beoordeling van dit thema is gericht op deze extra maatregelen.

    Met eenvoudige voorzieningen aan gebouwen, zoals architectonische aanpassingen aan het ontwerp of het aanpassen van een werkwijze of de te gebruiken materialen, kan veel bereikt worden voor de biodiversiteit en leefbaarheid in de stad.

    Zo zijn er veel technische voorzieningen mogelijk in de vorm van inbouwkasten voor broedende vogels of voor vleermuizen. Voor gierzwaluwen zijn speciale dakpannen op de markt. Muurplanten zijn gebaat bij het gebruik van kalkhoudende mortel. Groene daken en groene muren zorgen voor een betere leefomgeving voor dier en mens. Door slim om te gaan met verlichting kunnen veel negatieve effecten op dieren worden voorkomen.

    Een gebouw staat niet op zichzelf, maar ook de omgeving is van belang. Zo kan nog meer bereikt worden met een aanpak op wijkniveau, het leggen van groenblauwe verbindingen tussen een stad of dorp en het landelijk gebied en het afstemmen van de maatregelen aan het gebouw op de inrichting van straten, parken en plantsoenen in de wijk.

    Er kunnen 10 punten verkregen worden voor de uitvoering van een van onderstaande maatregelen:

    • Het aanbrengen van technische voorzieningen aan tenminste de helft van de in het project betrokken woningen voor meerdere soorten en in combinatie met ondersteunende maatregelen in de omgeving;

    • Het aanleggen van groenblauwe verbindingen in het exploitatiegebied aansluitend aan het landelijk gebied;

    • Het aanleggen van een biodiversiteit bevorderende groenstructuur binnen het gehele exploitatiegebied.

  • Klimaatadaptatie

    In 2050 is Zeeland klimaatbestendig en waterrobuust. Deze ambitie is opgenomen in de Zeeuwse Omgevingsvisie. Het gaat dan om een zo groot mogelijke beperking van schade door hittestress, wateroverlast, droogte en overstromingen. Bij de aanleg van nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen, het opknappen van bestaande bebouwing, vervanging van rioleringen en onderhoud van wegen wordt dit een belangrijk aandachtspunt. In de Klimaatadaptatiestrategie is de afspraak opgenomen dat alles wat we in de buitenruimte doen klimaatadaptief wordt uitgevoerd. Dat betekent dat dit ook geldt voor een gebiedsgerichte aanpak gericht op wonen.

    Bij klimaatadaptatie zijn de gewenste maatregelen erg afhankelijk van de (in de toekomst te verwachten) problematiek in het exploitatiegebied. Het heeft bijvoorbeeld geen zin om een wadi aan te leggen in een gebied waar geen risico is op wateroverlast door extreme neerslag. Bij dit onderwerp is het daarom van belang dat er een goede onderbouwing is van deze (verwachte) problematiek en de te treffen maatregelen om de effecten daarvan te verminderen. Als deze onderbouwing als voldoende wordt beoordeeld, krijgt het project 10 punten voor klimaatadaptatie.

    Energietransitie

    In de Zeeuwse Omgevingsvisie is als ambitie opgenomen om in 2050 vrijwel geen CO2 en andere broeikasgassen uit te stoten en voor de verwarming van gebouwen vrijwel geen fossiele brandstoffen te gebruiken. De Zeeuwse partijen werken in de Regionale Energie Strategie samen aan het behalen van deze ambitie. De juiste woning is daarom ook een energiearme of liever nog een energieneutrale (nul op de meter) woning.

    De projecten worden beoordeeld op de mate van bijdrage aan de energietransitie. De lat daarvoor ligt hoog. Bij de beoordeling wordt aangesloten bij de regelgeving en subsidieregelingen van het Rijk. De beoordeling verschilt afhankelijk van de aard van de aanpak, omdat de eisen vanuit de landelijke regelgeving voor nieuwbouw (dus ook herstructurering) en bestaande bouw (dus ook transformatie) verschillen.

    Bij renovatie of transformatie gaat het om bestaande bouw. Hiervoor zijn geen wettelijke maatregelen. Energiebesparende maatregelen door isolatie, warmteterugwinning en verbetering van de ventilatie dragen het meest bij aan een lagere energiebehoefte. Aan het project worden 10 punten voor energietransitie toegekend bij toepassen van alle onderstaande energiebesparende maatregelen:

    1. spouwmuurisolatie of gevelisolatie:

    het isoleren van spouwmuren in de thermische schil met isolatiemateriaal met een minimale Rd-waarde van 1,1 [m2K/W] (minimaal 13 m2);

    het isoleren van de binnen- of buitengevel met isolatiemateriaal met een minimale Rd-waarde van 3,5 [m2K/W] (minimaal 13 m2);

    2. dakisolatie:

    het isoleren van het dak in de thermische schil met isolatiemateriaal met een minimale Rd-waarde van 3,5 [m2K/W] (minimaal 70% van het gehele oppervlak);

    3. vloer- of bodemisolatie:

    het isoleren van de vloer of de bodem in de thermische schil met isolatiemateriaal met een minimale Rd-waarde van 3,5 [m2K/W] (minimaal 70% van het gehele oppervlak);

    4. hoogrendementsglas:

    * het vervangen van glas in de thermische schil door HR++ glas of triple-glas (minimaal 8 m2);

    * HR++ glas: glas met een maximale U-waarde van 1,2 [W/m2K];

    * triple-glas: glas met een maximale U-waarde van 0,7 [W/m2K].

    5. deurisolatie:

    het vervangen van een deur in de gevel door een isolerende deur met een maximale U-waarde van 1,5 [W/m2K]

    6. één van onderstaande aanvullende maatregelen:

    a. een systeem voor CO2-gestuurde ventilatie;

    b. een systeem voor balansventilatie met warmteterugwinning met een rendement van ten minste 90%;

    c. het waterzijdig inregelen van de CV;

    d. een energiedisplay of slimme thermostaat;

    e. installatie van een warmtepomp;

    f. installatie van zonneboiler;

    g. aansluiting op een warmtenet.

    Bij herstructurering is er sprake van sloop en nieuwbouw. Voor nieuwbouw geldt dat de panden worden gebouwd volgens de geldende richtlijnen van het Bouwbesluit, dan scoort het project geen punten op het gebied van duurzaamheid. De vergunningaanvragen voor nieuwbouw moeten vanaf 1 januari 2021 voldoen aan de eisen voor Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG). Wanneer de nieuw te bouwen woning wordt gebouwd volgens de geldende eisen vastgelegd in de BENG wetgeving, dan scoort het project geen punten op het gebied van duurzaamheid. De woning wordt in dat geval niet duurzamer dan de minimale eisen die gesteld zijn aan een nieuwbouwwoning.

    Aan het project worden daarom alleen 10 punten toegekend bij toepassing van het zogenaamde “zeer energiezuinige pakket”. Dit samenhangende pakket aan maatregelen, dat in de gehele woning wordt uitgevoerd, bestaat uit:

    1. een systeem voor CO2-gestuurde ventilatie of balansventilatie met warmteterugwinning

    2. isolatiemaatregelen met isolatiewaarden:

    a. voor het dak: ten minste Rc 6,5 [m2K/W];

    b. voor de gevel: ten minste Rc 5,0 [m2K/W];

    c. voor de vloer: ten minste Rc 4,0 [m2K/W];

    d. voor het glas: ten hoogste U 0,7 [W/m2K]; en

    e. voor de kozijnen en deuren in de gevel: ten hoogste U 1,5 [W/m2K].

    Belevingswaarde van de bebouwing

    De belevingswaarde van bebouwing is van invloed op de ruimtelijke kwaliteit. Afhankelijk van de verbetering van de belevingswaarde en ligging van het gebied (wel of geen zichtlocatie) wordt het aantal punten bepaald. Belevingswaarde wordt in stand gehouden en gerealiseerd door het nastreven van diversiteit en ontwerpkwaliteit en door het beschermen van de cultuurhistorische waarde van gebouwde en ongebouwde omgeving. Het maximum aantal punten is 10.

Toelichting op hoofdstuk 27 tijdelijke subsidieregeling Realisatie mobiliteitshubs Zeeland 2022-2024

Algemene toelichting

Volgend uit de Regionale Mobiliteitsstrategie heeft Gedeputeerde Staten de subsidieregeling realisatie mobiliteitshubs Zeeland 2022-2024 vastgesteld. Er wordt subsidie verstrekt voor de versnelling van de realisatie van nieuwe haltes, hubs en deelmobiliteitshubs. Met de regeling beoogt de provincie om voor 2025 maximaal tien haltes, zestien hubs en dertig deelmobiliteitshubs gerealiseerd te krijgen.

Er wordt in het tijdvak 2022-2024 subsidie verleend voor maximaal drie stationshubs, vijf regionale hubs, acht reguliere hubs, tien haltes en dertig deelmobiliteithubs.

De regeling kent 3 paragrafen. In de eerste paragraaf staan de algemene bepalingen. In de tweede paragraaf staat de verdere specificering voor de realisatie van nieuwe haltes en hubs. In de derde paragraaf staat de verdere specificering voor de realisatie van deelmobiliteitshubs.

Een subsidieaanvraag kan ingediend worden als Gedeputeerde Staten de openstellingsperiode en het subsidieplafond hebben vastgesteld. Aanvragen kunnen gedaan worden via een digitaal aanvraagformulier dat op www.zeeland.nl is te vinden. Via dit digitale formulier kunnen documenten als een plan van aanpak, begroting, plannen en kopieën van offertes worden geüpload. Ook een begroting is belangrijk, om te kunnen oordelen of voldaan wordt aan de cofinancieringsvereisten. Een planning is nodig om te kunnen oordelen of de activiteit tijdig gereed kan zijn en op tijd afgerekend kan worden.

Realisatie halte en hub

Binnen de regeling worden verschillende typen hubs onderscheiden. Met betrekking tot de realisatie van hubs zijn dat: reguliere hub, regionale hub en stationshub. De verschillende typen beschrijven verschillende omvang en functie van de locaties. Daarnaast wordt binnen de regeling een halte omschreven als een herkenbare plek die deel uitmaakt van een gestrekte buslijn, waar de reiziger kan opstappen op de grote bus. Met het strekken van een buslijn wordt het aanpassen van een bestaande lijnbusroute bedoeld, waarmee de lijndienst tijdwinst boekt of een wijk of dorpskern ontziet, zoals omschreven in de regionale mobiliteitsstrategie.

Subsidie kan worden aangevraagd door Zeeuwse gemeenten voor het realiseren van een nieuwe halte of een hub. Subsidie is alleen mogelijk als de subsidiabele activiteiten passen in de Regionale mobiliteitsstrategie Zeeland. De realisatie van de halte of hub dient binnen twee jaar na indiening van de aanvraag om subsidie te zijn afgerond. De landelijk identiteit voor de aanduiding van hublocaties is onderdeel van de hubontwikkeling. Deze landelijke identiteit is samen met de landelijke regeling voor de ontwikkeling van deelmobiliteithubs ontwikkeld. Er wordt een handboek beschikbaar gesteld dat het gebruik van de landelijke identiteit voor hublocaties beschrijft. De locaties zijn voor alle reizigers toegankelijk en voor alle voertuigen wordt gezorgd voor goede belijning en bebording. Voor reizigers zijn de locaties op ieder uur van de dag een comfortabele en sociaal veilige reisplek. Hierbij zijn zichtbaarheid, eenduidigheid, toegankelijkheid en aantrekkelijkheid (ZETA) het uitgangspunt. Nieuwe locaties en uitbreiding van bestaande locaties dienen met gemeente en provincie te zijn afgestemd.

Realisatie deelmobiliteithub

Binnen de regeling wordt er onderscheid gemaakt in 3 verschillende typen deelmobiliteithubs, te weten: buurthub, regiohub en wijkhub. De verschillende typen beschrijven verschillende omvang en functie van de locaties. De buurthub is gelegen in een wijk en kent ruimte voor minimaal 5 deelvoertuigen. De wijkhub is minimaal een buurthub en is bij een openbaar vervoerverbinding gelegen. Op een wijkhub is ruimte voor minimaal 10 deelvoertuigen. Een regiohub is gelegen in landelijk gebied. Op een regiohub is ruimte voor minimaal 15 deelvoertuigen.

Subsidie kan worden aangevraagd voor het realiseren van een buurthub, een wijkhub of een regiohub. Subsidie is alleen mogelijk als de subsidiabele activiteiten passen in de Regionale mobiliteitsstrategie Zeeland. De realisatie van deelmobiliteit hub dient binnen een jaar na indiening van de aanvraag om subsidie te zijn afgerond.

De landelijk identiteit voor de aanduiding van hublocaties is onderdeel van de hubontwikkeling. Deze landelijke identiteit is samen met de landelijke regeling voor de ontwikkeling van deelmobiliteithubs ontwikkeld. Er wordt een handboek beschikbaar gesteld dat het gebruik van de landelijke identiteit voor hublocaties beschrijft. De locaties zijn voor alle reizigers toegankelijk en voor alle voertuigen wordt gezorgd voor goede belijning en bebording. Voor reizigers zijn de locaties op ieder uur van de dag een comfortabele en sociaal veilige reisplek. Hierbij zijn zichtbaarheid, eenduidigheid, toegankelijkheid en aantrekkelijkheid (ZETA) het uitgangspunt. Nieuwe locaties en uitbreiding van bestaande locaties moeten passen binnen de Regionale Mobiliteitsstrategie.

Voor de realisatie van deelmobiliteithubs geldt de aanvullende voorwaarden dat er een stalling wordt gerealiseerd voor de deelmobiliteit voertuigen. Voor elektrische deelmobiliteit voertuigen wordt voldoende laadinfrastructuur aangelegd, met een aansluiting op het net.

Daarnaast ziet de subsidieontvanger er op toe dat alle deelmobiliteitaanbieders kans maken om deelmobiliteit aan te bieden op de hub, onder gelijke condities via een vergunningenstelsel of openbare aanbesteding. De subsidieontvanger stelt contractueel of in een vergunning de implementatie van de TOMP API verplicht. De TOMP API zorgt voor ontsluiting van de deelmobiliteit voertuigen in Mobility as a Service (MaaS) apps. Hiermee kan de reiziger zijn reis inclusief deelmobiliteit plannen, boeken en betalen. Deelmobiliteitsaanbieders zijn juridisch verplicht zijn om geanonimiseerde data te leveren over het gebruik van de deelmobiliteit. Hiermee wordt het gebruik gemonitord en waar nodig kan met deze data gekozen worden om de hoeveelheid deelmobiliteit voertuigen op een locatie op te schalen of af te schalen.

Toelicjting op hoofdstuk 28 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor de uitvoering van fysieke maatregelen ten behoeve van toekomstbestendige bedrijventerreinen (Toekomstbestendige bedrijventerreinen – fysieke maatregelen)

Algemene toelichting

Bedrijventerreinen zijn belangrijk voor het vestigingsklimaat en kunnen een grote bijdrage leveren aan de Zeeuwse duurzaamheidsdoelstellingen. Een integrale aanpak is nodig om bedrijventerreinen in de toekomst economisch vitaal te houden en de kansen op het gebied van energie en klimaat te benutten.

Het werken aan toekomstbestendige bedrijventerreinen is een gezamenlijke opgave van overheden en marktpartijen. Met deze regeling wil Provincie Zeeland de Zeeuwse gemeenten ondersteunen bij de realisatie van toekomstbestendige bedrijventerreinen. De regeling richt zicht op collectieve fysieke maatregelen die bedrijven niet individueel kunnen realiseren en die impact hebben op een (groot) deel van het bedrijventerrein en meerdere van de daarop gevestigde bedrijven.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 28.1 Definities

In dit artikel zijn de definities opgenomen die worden gebruikt in dit hoofdstuk.

  • f.

    herstructurering

    In onderstaande tabel wordt kort aangegeven wat onder de verschillende vormen van herstructurering wordt verstaan:

Ingreep

Facelift

Revitalisering

Zware revitalisering

Herprofilering

Transformatie

in openbare ruimte en/of gebouwen

X

X

X

X

X

in infrastructuur

 

X

X

X

X

in private ruimte

 

X

X

X

X

bodemsanering, sloop van opstallen

 
 

X

X

X

functieverandering binnen werkfunctie

 
 
 

X

 

functieverandering buiten werkfunctie

 
 
 
 

X

(deel) bedrijven onttrokken aan voorraad

 
 
 
 

X

Artikel 28.2 Subsidiabele activiteiten

In het tweede lid van dit artikel wordt aangegeven op welke thema’s de collectieve fysieke maatregelen betrekking dienen te hebben om voor subsidie in aanmerking te komen.

  • a.

    bepaalde vormen van herstructurering: in aanmerking komt herstructurering die betrekking heeft op de categorieën zware revitalisering, herprofilering en transformatie. De categorieën regulier onderhoud, facelift en revitalisering komen niet voor subsidie in aanmerking. Ook geldt de aanvullende voorwaarde dat deze herstructurering bijdraagt aan de verduurzaming van het bedrijventerrein of deze de verduurzaming van de daarop gevestigde bedrijven mogelijk maakt;

  • b.

    energietransitie: gedacht kan worden aan de aanleg van duurzame energie- en warmtesystemen en energieopslag;

  • c.

    circulaire economie: gedacht kan worden aan circulaire herstructurering of de uitwisseling van restwarmte en/of reststromen;

  • d.

    klimaatadaptatie: gedacht kan worden aan het oplossen van de wateroverlast, hitte aanpakken door groen te realiseren of het aanbrengen van hitte reducerende materialen;

  • e.

    biodiversiteit: gedacht kan worden aan het aanbrengen van beplanting om de biodiversiteit te bevorderen;

  • f.

    zero-emissie mobiliteit: gedacht kan worden aan de aanleg van gedeelde laadinfrastructuur ten behoeve van elektrisch vervoer.

Artikel 28.3 Doelgroep, voorwaarden en weigeringsgronden

In het tweede lid van dit artikel wordt aangegeven wat de voorwaarden zijn om voor subsidie in aanmerking te komen. Hier volgt een toelichting op lid 2, onderdeel c en d:

  • c.

    de activiteit dient een multiplier effect te hebben. De activiteit moet andere ontwikkeling op het bedrijventerrein mogelijk maken. Hierbij gaat het om de verhouding tussen de subsidiabele activiteiten en de impuls die deze geven aan andere investeringen van overheden of marktpartijen op het bedrijventerrein;

  • d.

    de collectiviteit van de te realiseren fysieke maatregelen dient voldoende te worden aangetoond. Hierbij gaat het om maatregelen die impact hebben op een (groot) deel van het bedrijventerrein en meerdere van de daarop gevestigde bedrijven.

In het vierde lid zijn een aantal aanvullende weigeringsgronden geformuleerd. De overweging bij de weigeringsgrond ten aanzien van de categorieën van bedrijvigheid (onderdeel c) is als volgt:

Het provinciaal bedrijventerreinbeleid richt zich niet op deze categorieën bedrijvigheid. Het provinciaal bedrijventerreinenbeleid richt zich voorts alleen op de regionale bedrijventerreinen.

Het vijfde lid bepaalt dat gedeputeerde staten op het verzoek van de aanvrager de termijn van drie jaar voor uitvoering van het project kunnen verlengen. Dit kan nodig zijn als een project door onvoorziene omstandigheden vertraging heeft opgelopen. De aanvrager moet dan wel schriftelijk motiveren aan gedeputeerde staten waarom uitstel van deze termijn noodzakelijk is.

Artikel 28.4 Subsidiehoogte

Verduurzaming is een gezamenlijke opgave van overheden en marktpartijen. Daarom geldt dat tenminste 50% van het totaal van de subsidiabele kosten van de activiteit moet worden gefinancierd door andere partijen dan de provincie Zeeland. Dit kan een gemeente zijn, maar bijvoorbeeld ook een bedrijf of bedrijven die voordeel hebben bij de realisatie van de maatregelen.

Artikel 28.5 Niet-subsidiabele kosten

Toelichting bij lid 1, onderdeel d: De voor subsidie in aanmerking komende kosten zijn de bij de bodemsanering gemaakte kosten, verminderd met de waardestijging van het terrein als gevolg van de bodemsanering.

Artikel 28.7 Nadere eisen aan de aanvraag

Toelichting bij onderdeel d: De gemeente dient in de aanvraag aan te tonen dat de staatssteun- en aanbestedingsregels niet worden overtreden. Dit kan bijvoorbeeld door het overleggen van een staatssteunanalyse.

Artikel 28.8 Verdeelprocedure

Toelichting bij lid 1, beoordelingscriteria:

  • a.

    impact: de mate waarin de maatregel bijdraagt aan het vergroten van de toekomstbestendigheid van het bedrijventerrein. Hierbij gaat het om de impact die de maatregel heeft op het verbeteren van het vestigingsklimaat en de bijdrage aan de doelstellingen op het gebied van energietransitie, circulaire economie, klimaatadaptatie, biodiversiteit en zero-emissie mobiliteit. Een maatregel die een grote impact heeft op het economisch presteren en de verduurzaming van het bedrijventerrein en/of de bedrijven krijgt het maximaal aantal van 50 punten;

  • b.

    multiplier: de mate waarin de subsidie een multipliereffect heeft op ontwikkelingen op het bedrijventerrein. Hierbij gaat het om de verhouding tussen de subsidie en het aanjaageffect dat deze heeft op andere investeringen en ontwikkelingen op het bedrijventerrein. Een maatregel met een groot multipliereffect krijgt het maximaal aantal van 30 punten;

  • c.

    kwaliteit: de kwaliteit en haalbaarheid van het plan van aanpak. Hierbij gaat het om de uitvoerbaarheid van de maatregel. Dit wordt beoordeeld aan de hand van kwaliteit van de begroting, de planning en voorgestelde aanpak. Een projectplan dat helder en uitvoerbaar is krijgt het maximaal aantal van 20 punten.

Bijlage Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013

De beschikking tot subsidieverlening