Regeling vervallen per 01-11-2023

Algemene Subsidieverordening Flevoland 2012

Geldend van 03-02-2016 t/m 31-10-2023

Intitulé

Algemene Subsidieverordening Flevoland 2012

Algemene Subsidieverordening Flevoland 2012

Provinciale Staten van Flevoland, gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van Flevoland van 26 juni 2012 kenmerk 1340410;

gelet op artikel 143 van de Provinciewet en titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUITEN

de volgende verordening vast te stellen:

ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING FLEVOLAND 2012

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder

  • a.

    Wet de Algemene wet bestuursrecht;

  • b.

    Subsidie een subsidie als bedoeld in artikel 4.21 van de wet, te weten: de aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

  • c.

    Subsidieverstrekking de verzamelterm voor het toekennen van subsidie, in de vorm van subsidieverlening of van directe subsidievaststelling;

  • d.

    Subsidieverlening het toekennen van subsidie voor een bepaalde activiteit

  • (ingevolge afdeling 4.2.3. van de wet) waardoor de aanvrager een aanspraak krijgt op financiële middelen, mits hij daadwerkelijk de gesubsidieerde activiteit verricht en zich aan de eventueel aan hem opgelegde verplichtingen houdt;

  • e.

    Subsidievaststelling het definitief beslissen dat de aanvrager subsidie ontvangt (ingevolge afdeling 4.2.5 van de wet) ter hoogte van een bepaald bedrag, hetgeen Gedeputeerde Staten tot uitbetaling verplicht.

  • f.

    Directe subsidievaststelling het vaststellen van de subsidie zonder dat er voorafgaand een subsidieverlening plaatsvindt;

  • g.

    Activiteiten Bezigheden die bijdragen aan het behalen van doelstellingen en meetbare prestaties

  • h.

    Activiteitenplan een inhoudelijk werkplan, waarin een overzicht is opgenomen van de in meetbare prestaties geformuleerde te ondernemen activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen;

  • i.

    Activiteitenverslag een inhoudelijk verslag inhoudende:

    • -

      de aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend;

    • -

      een vergelijking van de nagestreefde en gerealiseerde doelstellingen dan wel prestaties;

    • -

      een toelichting op de verschillen daartussen;

    • -

      in hoeverre is voldaan aan verplichtingen die over de aard en omvang van de activiteiten zijn gesteld.

  • j.

    Prestatie Resultaat waarop een subsidie is gericht.

  • k.

    Prestatie-indicator Een kwantificeerbare meetbare indicatie die laat zien of een subsidieontvanger er in is geslaagd bepaalde doelstellingen te realiseren

  • l.

    Eenmalige subsidie Subsidie die incidenteel voor een bepaalde in tijd begrensde activiteit wordt verstrekt

  • m.

    Subsidie per boekjaar Subsidie die per boekjaar of voor een bepaald aantal boekjaren aan een instelling voor een periode van maximaal vier jaar wordt verstrekt.

  • n.

    Boekjaar Kalenderjaar

  • o.

    Subsidieplafond het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies op basis van de Algemene subsidieverordening Flevoland 2012.

  • p.

    Provincie Provincie Flevoland

  • q.

    schriftelijk

    • a.

      per post door toezending van het fysieke exemplaar van een document aan Gedeputeerde Staten van Flevoland, Postbus 55, 8200 AB Lelystad;

    • b.

      per email naar subsidieaanvragen@flevoland.nl door toezending van een gescande versie van het ondertekende document”

  • r.

    werkelijke kosten: “Kosten die aangetoond kunnen worden op basis van facturen of bankafschriften.

Artikel 2. Reikwijdte verordening

  • 1 Deze verordening is van toepassing op subsidie die de provincie verstrekt.

  • 2 Gedeputeerde Staten zijn bevoegd nadere regels vast te stellen. Deze nadere regels kunnen betrekking hebben op:

    • a.

      de indieningstermijn voor de subsidieaanvraag en de daarbij over te leggen gegevens;

    • b.

      de elektronische indiening van de aanvraag of een categorie aanvragen;

    • c.

      de inschakeling van een adviescommissie indien dat nodig wordt geacht voor de beoordeling van subsidieaanvragen;

    • d.

      de subsidiecriteria;

    • e.

      de weigeringsgronden;

    • f.

      de subsidieontvanger;

    • g.

      de vorm van de subsidie;

    • h.

      de hoogte en berekening van de subsidie;

    • i.

      de ambtshalve vaststelling van de subsidie;

    • j.

      de verplichtingen van de subsidieontvanger;

    • k.

      de subsidiabele kosten.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt deze verordening of onderdelen daarvan niet wanneer bij specifieke verordening een afwijkende of uitputtende regeling is getroffen.

Artikel 3. Bevoegdheid subsidieverstrekking en begrotingsvoorbehoud

  • 1 Provinciale Staten stellen jaarlijks in het kader van de begrotingsbehandeling de financiële middelen vast die voor subsidiering beschikbaar zijn.

  • 2 De bevoegdheid tot het verstrekken dan wel weigeren van een subsidie berust bij Gedeputeerde Staten, met inachtneming van de door Provinciale Staten door vaststelling van de begroting beschikbaar gestelde financiële middelen en – indien de begroting nog niet is vastgesteld dan wel goedgekeurd – onder de voorwaarde dat voldoende middelen ter beschikking worden gesteld.

Artikel 4. Subsidieplafond en verdeling beschikbaar bedrag

  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen jaarlijks of per programmaperiode een subsidieplafond vaststellen voor bepaalde subsidies, dan wel categorieën van subsidies.

  • 2 Bij de vaststelling van een subsidieplafond geven Gedeputeerde Staten aan op welke wijze het beschikbare bedrag wordt verdeeld.

  • 3 Wanneer Gedeputeerde Staten gebruik maken van hun bevoegdheid om subsidieplafonds vast te stellen, maken zij deze zo spoedig mogelijk na vaststelling bekend.

Artikel 5. Dreigende overschrijding subsidieplafond

  • 1 Wanneer bij de beoordeling van aanvragen die op grond van artikel 12, derde lid van deze verordening zijn ingediend, blijkt dat een subsidieplafond dreigt te worden overschreden, geven Gedeputeerde Staten bij de verdeling van de beschikbare bedragen die aanvragen voorrang waarvan de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen van meer belang is voor het behalen van provinciale beleidsdoelstellingen.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten uit een oogpunt van efficiënte inzet van de voor subsidiering beschikbare financiële middelen - waaronder dient te worden verstaan dat zoveel mogelijk subsidieaanvragen die passen binnen de provinciale beleidsdoelstellingen worden gehonoreerd – er voor kiezen om een generieke korting toe te passen op de te verstrekken subsidies.

Artikel 6. Niet-subsidiabele kosten

Niet-subsidiabel zijn:

  • a.

    de aan de subsidie-aanvrager in rekening gebrachte BTW die door hem kan worden teruggevorderd of op enigerlei wijze aan hem kan worden terugbetaald of gecompenseerd.

  • b.

    kosten die samenhangen met financiële of contractuele verplichtingen aangegaan voordat een eenmalige subsidie is aangevraagd, tenzij sprake is van kosten voor onderzoek, voorlichtingsactiviteiten of het ontwikkelen van plannen met betrekking tot de in de aanvraag genoemde activiteiten.

Artikel 7. Algemene criteria

  • 1 Subsidie wordt slechts verleend wanneer de aanvrager voldoet aan de criteria gesteld bij of krachtens deze verordening of in nadere regels.

  • 2 Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      het maatschappelijk belang van de activiteit is aangetoond en

    • b.

      de activiteit past binnen de beleidsdoelstellingen van de provincie en door

      de aanvrager aannemelijk is gemaakt dat hieraan kan worden voldaan en

    • c.

      een zodanige werkwijze wordt toegepast dat redelijkerwijs mag worden

      verwacht dat de beoogde doelstellingen worden bereikt.”

Artikel 8. Algemene weigeringsgronden

  • 1 Subsidie wordt in ieder geval geweigerd indien

    • a.

      door verstrekking ervan het subsidieplafond wordt overschreden;

    • b.

      de subsidie moet worden beschouwd als ontoelaatbare staatssteun;

    • c.

      de aanvrager voor het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft met een functionaris een bezoldiging is overeengekomen die hoger is dan het bedrag bedoeld in artikel 2.3, eerste lid van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, tenzij een aanvrager bij de indiening van een aanvraag aannemelijk maakt dat de subsidie niet wordt besteed aan deze bezoldiging

  • 2 Subsidie kan worden geweigerd indien;

    • a.

      de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de provincie of haar ingezetenen dan wel niet of onvoldoende ten goede komen aan de provincie en haar ingezetenen;

    • b.

      de aanvrager de activiteiten ook zonder de gevraagde subsidie kan verrichten;

    • c.

      de aanvrager niet aannemelijk heeft gemaakt dat met inbegrip van de subsidie van de provincie de benodigde financiële middelen beschikbaar zijn om de gestelde doelstellingen te realiseren.

Artikel 9. Wet BIBOB

Gedeputeerde Staten kunnen de gevraagde subsidie weigeren of de verleende subsidie intrekken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 10. Rechtspersoonlijkheid

  • 1 Alleen rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid kunnen in aanmerking komen voor een subsidie per boekjaar.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen afwijken van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 11. Meerjarige subsidies

  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen – wanneer het provinciaal beleid dat mogelijk maakt – voor een tijdvak langer dan een jaar, maar niet langer dan vier jaar een subsidie verstrekken.

  • 2 Wanneer van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, wordt in de subsidiebeschikking aangegeven op welk bedrag de subsidieaanvrager voor elk jaar of gedurende de programmaperiode aanspraak kan maken. Wanneer geen bedrag kan worden genoemd, wordt in de subsidiebeschikking de wijze waarop het bedrag wordt bepaald, aangegeven.

  • 3 Gedeputeerde Staten nemen in een beschikking tot subsidieverlening voor meer dan een jaar een begrotingsvoorbehoud op als bedoeld in artikel 3, tweede lid.

HOOFDSTUK 2. AANVRAAG VAN DE SUBSIDIE

Artikel 12. Aanvraagtermijn

  • 1 Een aanvraag voor een subsidie per boekjaar wordt uiterlijk 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft schriftelijk bij Gedeputeerde Staten ingediend.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen andere termijnen stellen voor het indienen van de in het eerste lid bedoelde aanvraag voor daarbij aan te wijzen aanvragers.

  • 3 Tenzij bij verordening of nadere regels anders is bepaald, wordt een aanvraag voor een eenmalige subsidie voor het begin van de activiteiten of periode waarvoor subsidie wordt gevraagd, schriftelijk bij Gedeputeerde Staten ingediend.

  • 4 Subsidieaanvragen als bedoeld in het derde lid die zijn ingediend voor 1 oktober voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft en waarvoor een subsidieplafond geldt, worden indien zij aan alle formele vereisten voldoen, als eerste afgehandeld.

  • 5 Subsidieaanvragen als bedoeld in het derde lid, die zijn ingediend na het in het vierde lid genoemde tijdstip worden – nadat de in het vierde lid genoemde aanvragen zijn afgehandeld - in volgorde van binnenkomst afgehandeld.

Artikel 13. Aanvraagformulier en bij de aanvraag in te dienen gegevens

  • 1 Een aanvraag om subsidie wordt schriftelijk bij Gedeputeerde Staten ingediend en is ondertekend door een persoon die op grond van de statuten bevoegd is om deze aanvraag in te dienen

    Gedeputeerde Staten kunnen besluiten dat aanvragen vanaf een bepaalde datum ook elektronisch kunnen worden ingediend met behulp van een aanvraagformulier dat op de website van de provincie beschikbaar is gesteld.

  • 2 Bij een aanvraag om subsidie overlegt de aanvrager de volgende gegevens:

    • a.

      een beschrijving van de activiteit(en) waarvoor subsidie wordt gevraagd, waaruit blijkt:

      • -

        waar en wanneer de activiteiten worden uitgevoerd:

      • -

        doel dat de aanvrager met de activiteit(en) beoogd;

      • -

        wat de relatie van de activiteit(en) is met de beleidsdoelstellingen van de provincie;

      • -

        welke prestatie(s) zullen worden verricht

    • b.

      een begroting van inkomsten en uitgaven met betrekking tot de activiteiten waar de subsidie voor wordt gevraagd. De begroting bevat een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • c.

      [Vervallen.]

  • 3 Als een rechtspersoon voor de eerste keer subsidie aanvraagt, voegt hij tevens een exemplaar van de statuten, het jaarverslag, de jaarrekening, de balans van het voorgaande jaar en een bewijsstuk waaruit blijkt wat het bankrekeningnummer is van de aanvrager, als bijlagen toe bij het aanvraagformulier. Indien van toepassing wordt bij een volgende aanvraag de eventueel gewijzigde statuten overlegd

  • 4 Gedeputeerde Staten zijn bevoegd ook andere dan, of slechts enkele van, de in het tweede en derde lid genoemde gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende, zijn.

  • 5 Indien daartoe aanleiding bestaat, kunnen Gedeputeerde Staten voor de inhoudelijke en/of financiële beoordeling van de ingediende aanvraag om subsidie een externe deskundige raadplegen.

Artikel 14. Ontvangstbevestiging aanvraag

  • 1 Gedeputeerde Staten bevestigen binnen vier weken na binnenkomst de ontvangst van een subsidieaanvraag. Daarbij geven Gedeputeerde Staten aan of de aanvraag aan de formele vereisten voldoet.

  • 2 Wanneer de subsidieaanvraag niet aan de formele vereisten voldoet, stellen gedeputeerde staten de subsidieaanvrage op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, in de gelegenheid de aanvraag binnen een door hen gestelde termijn, aan te vullen.

Artikel 15. Beslistermijn

  • 1 Gedeputeerde Staten beslissen op een aanvraag voor een subsidie per boekjaar uiterlijk 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

  • 2 Gedeputeerde Staten beslissen op een aanvraag voor een eenmalige subsidie binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 3 In gevallen waarin een aanvraag om een eenmalige subsidie betrekking heeft op het kalenderjaar of kalenderjaren volgend op dat waarin de aanvraag is ingediend, begint de in het tweede lid genoemde termijn van dertien weken te lopen vanaf de dag waarop de provinciale begroting voor het eerstvolgende boekjaar door Provinciale Staten is vastgesteld.

  • 4 Indien Gedeputeerde Staten, alvorens te beslissen, over een aanvraag advies inwinnen bij een met dat doel ingestelde adviescommissie, bedraagt de beslistermijn als bedoeld in het tweede en derde lid uiterlijk tweeëntwintig weken.

  • 5 Indien een aanvraag om subsidie een cofinancieringsbijdrage in het kader van een Rijks- of Europees programma betreft, beslissen Gedeputeerde Staten daarop binnen dertien weken na ontvangst van het subsidiebesluit dat leidend is binnen dat programma.

  • 6 Indien de subsidie in verband met staatssteun moet worden aangemeld bij de Europese Commissie, wordt de beslistermijn opgeschort tot het moment waarop de Europese Commissie heeft beslist omtrent goedkeuring.

  • 7 Gedeputeerde Staten kunnen de beslissing zoals bedoeld in de voorgaande leden verlengen. Hiervan stellen zij de aanvrager tijdig voor het verstrijken van de beslistermijn gemotiveerd op de hoogte. Daarbij geven zij aan binnen welke termijn de aanvrager een beslissing tegemoet kan zien.

HOOFDSTUK 3. VERLENING VAN DE SUBSIDIE

Artikel 16. Verlening van subsidie

  • 1 In de beschikking tot subsidieverlening bepalen Gedeputeerde Staten:

    • a.

      voor welke activiteiten c.q. prestatie de subsidie is bedoeld, waarbij – indien mogelijk - zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van prestatie-indicatoren;

    • b.

      het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;

    • c.

      de verplichtingen die aan de subsidieverlening zijn verbonden;

    • d.

      op welke wijze de verantwoording van de te ontvangen subsidie plaatsvindt;

    • e.

      op welke wijze tot uitbetaling van de subsidie wordt overgegaan en of voorschotten worden gegeven.

  • 2 Bij het bepalen van de in het eerste lid onder b genoemde bedrag van de subsidie wordt:

    • a.

      bij subsidies tot € 125.000 uitgegaan van een vast bedrag en

    • b.

      bij subsidies vanaf € 125.000 ten hoogste een door Gedeputeerde Staten vast te stellen percentage van de subsidiabele kosten. Gedeputeerde Staten kunnen een maximum bedrag bepalen en regels voor de berekening van de subsidie geven.

  • 3 Indien door of namens de subsidieontvanger publicaties worden gedaan of openbaar kennis wordt gegeven van de gesubsidieerde activiteiten, kunnen Gedeputeerde Staten aan de subsidie de verplichting verbinden dat daarbij wordt vermeld dat de activiteit met subsidie van de provincie Flevoland is of wordt gerealiseerd.

Artikel 17. Betaling en bevoorschotting

  • 1 Voor subsidies van minder dan € 25.000 wordt het gehele subsidiebedrag in een keer uitbetaald of bevoorschot.

  • 2 Voorschotten voor de overige subsidies worden automatisch verstrekt en bedragen

    • a.

      bij een eenmalige subsidie ten hoogste 90% en

    • b.

      bij een subsidie per boekjaar ten hoogste 100%.

  • 3 Gedeputeerde Staten geven in de beschikking tot subsidieverlening het ritme en de hoogte van de bevoorschotting aan.

  • 4 Ritme en hoogte van de bevoorschotting kunnen worden aangepast naar aanleiding van een melding als bedoeld in artikel 19.

HOOFDSTUK 4. VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 18. Tussentijdse rapportage

  • 1 Bij subsidieverlening vanaf € 25.000 die voor twee of meer jaren wordt verleend, kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieontvanger verplichten tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten.. Een dergelijke tussentijdse rapportage wordt niet vaker dan een keer per jaar gevraagd. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de natuurlijke rapportagemomenten van de subsidieontvanger.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen – wanneer uit een risicoanalyse blijkt dat daartoe aanleiding bestaat – in afwijking van het bepaalde in het eerste lid aan de subsidieontvanger de verplichting opleggen om meer dan een keer per jaar een tussentijdse rapportage te overleggen.

Artikel 19. Meldingsplicht

  • 1 De subsidieontvanger stuurt Gedeputeerde Staten onverwijld een schriftelijke melding als:

    • a.

      de gesubsidieerde activiteiten niet of niet geheel volgens de door desubsidieontvanger aangegeven tijdsplanning zullen worden verricht;

    • b.

      aan de opgelegde verplichtingen en prestaties niet of niet geheel zal worden voldaan;

    • c.

      zich wijzigingen voordoen in de btw-plichtigheid van de subsidieontvanger.

  • 2 Gedeputeerde Staten bevestigen binnen acht weken de ontvangst van de melding.

  • 3 Wanneer de melding voor Gedeputeerde Staten aanleiding geeft tot het wijzigen of intrekken van de beschikking tot subsidieverlening – of wanneer sprake is van directe vaststelling – de beschikking tot subsidievaststelling, dan beslissen zij hiertoe binnen acht weken na ontvangst van de melding.”

Artikel 20. Vergoedingsplicht bij vermogensvorming

  • 1 In de gevallen genoemd in artikel 4:41 van de Algemene wet bestuursrecht, is de subsidie-ontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming daarvoor een vergoeding verschuldigd aan de provincie.

  • 2 De hoogte van de in het eerste lid bedoelde vergoeding wordt bij afzonderlijke beschikking van Gedeputeerde Staten vastgesteld.

  • 3 Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding worden de activa gewaardeerd op hun actuele waarde. De waardebepaling van een onroerende zaak geschiedt door drie deskundigen. Gedeputeerde Staten en de subsidieontvanger wijzen elk een deskundige aan die in onderling overleg een derde deskundige aanwijzen.

Artikel 21. Andere verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger verricht de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2 De subsidieontvanger stelt Gedeputeerde Staten zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte van :

    • a.

      besluiten of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, danwel ontbinding van de rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden voorwaarden geheel of gedeeltelijk niet kunnen worden nagekomen;

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de rechtspersoon, de vertegenwoordingsbevoegdheid van het bestuur en het doel van de rechtspersoon.

  • 3 De subsidieontvanger behoeft de toestemming van Gedeputeerde Staten voor handelingen als vermeld in artikel 4:71 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 4 De subsidieontvanger verleent medewerking aan door of vanwege Gedeputeerde Staten gevorderde controle van de administratie of een ander onderzoek naar gegevens die in het kader van de subsidieverstrekking van belang geacht kunnen worden. Hij verleent daartoe inzage in zijn administratie en verstrekt de inlichtingen die voor de beoordeling van de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de besteding van de subsidie, dan wel anderszins van belang kunnen zijn.

  • 5 Gedeputeerde Staten kunnen ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel nadere regels stellen.

HOOFDSTUK 5. VERANTWOORDING EN VASTSTELLING VAN DE SUBSIDIE

Artikel 22. Subsidies tot € 25.000

  • 1 Subsidies tot € 25.000 worden door Gedeputeerde Staten:

    • a.

      direct vastgesteld of

    • b.

      ambtshalve vastgesteld binnen 13 weken nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.

  • 2 De subsidieontvanger meldt binnen dertien weken na afronding van de activiteiten, aan Gedeputeerde Staten dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen en prestaties.

  • 3 Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het eerste lid, sub b kunnen Gedeputeerde Staten de aanvrager verplichten om op de door haar aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen en prestaties.

  • 4 Gedeputeerde Staten kunnen – als dit op grond van een risicoanalyse mogelijk wordt geacht – ook voor hogere subsidies dan € 25.000 toepassing geven aan de vorige leden.

Artikel 23. Subsidies vanaf € 25.000 tot € 125.000

  • 1 Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan € 25.000, maar minder dan € 125.000, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten:

    • a.

      bij een eenmalige subsidie, uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten, tenzij:

      • 1.

        bij de beschikking tot subsidieverlening een termijn is bepaald binnen welke de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld;

      • 2.

        bij de beschikking tot subsidieverlening is bepaald dat de aanvraag wordt ingediend telkens na afloop van een gedeelte van het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend.

    • b.

      bij een subsidie per boekjaar uiterlijk voor 1 mei na afloop van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend, tenzij voor twee of meer boekjaren subsidie is verleend.

  • 2 De aanvraag tot vaststelling - die is ondertekend door een persoon die daartoe op grond van de statuten bevoegd is – bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt dat de activiteiten en de prestaties waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht. Bij dit inhoudelijk verslag

    voegt de subsidieontvanger ter informatie een beknopt financieel verslag

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat ook andere dan de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn, worden overgelegd.

  • 4 Het bepaalde in artikel 14 is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

Artikel 24. Subsidies vanaf € 125.000

  • 1 Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan € 125.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten:

    • a.

      bij een eenmalige subsidie uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten, tenzij:

      • 1.

        bij de beschikking tot subsidieverlening een termijn is bepaald binnen welke de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld;

      • 2.

        bij de beschikking tot subsidieverlening is bepaald dat de aanvraag tot vaststelling wordt ingediend telkens na afloop van een gedeelte van het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend.

    • b.

      bij een subsidie per boekjaar uiterlijk voor 1 mei na afloop van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend, tenzij voor twee of meer boekjaren subsidie is verleend.

  • 2 De aanvraag tot vaststelling – die is ondertekend door een persoon die daartoe op grond van de statuten bevoegd is – bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, zijn verricht en de mate waarin de prestaties zijn behaald;

    • b.

      een overzicht van de activiteiten en de daaraan verbonden werkelijk gemaakte kosten (financieel verslag of jaarrekening);

    • c.

      een kopie van de controleverklaring door een onafhankelijk accountant – voorzien van de tekst “was getekend” en met de vermelding van de naam van de accountant of een getekend exemplaar – waaruit blijkt dat de accountant is nagegaan of de subsidie-

      ontvanger de aan de subsidie verbonden verplichtingen – conform de Algemene subsidieverordening Flevoland en de gestelde verplichtingen in de afzonderlijke subsidiebeschikkingen – is nagekomen.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat ook andere dan de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn, worden overgelegd.

  • 4 Het bepaalde in artikel 14 is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

Artikel 25. Vaststelling subsidie

  • 1 Gedeputeerde Staten stellen binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling de subsidie vast.

  • 2 Indien uit de aard van de subsidie, dan wel de verantwoording daarvan, volgt dat voor de beslissing op de vaststelling van de subsidie een langere termijn nodig is dan de in het eerste lid genoemde termijn, dan berichten Gedeputeerde Staten de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

Artikel 26. Tussentijdse vaststelling bij subsidieverlening voor twee of meer (boek)jaren

Wanneer in de beschikking tot subsidieverlening de in artikel 18 vermelde verplichting is opgenomen om een tussentijdse verantwoordingsrapportage aan Gedeputeerde Staten af te leggen, wordt op basis van deze verantwoording de subsidie tussentijds vastgesteld.

HOOFDSTUK 6. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 27. Uurtarieven

Wanneer de subsidieontvanger bij de bepaling van de subsidiabele kosten werkt met vaste uurtarieven, dient hij inzichtelijk te maken hoe deze tarieven zijn opgebouwd.

Artikel 28. Egalisatiereserve

  • 1 Het is de subsidieontvanger aan wie voor twee of meer jaren een subsidie per boekjaar wordt verstrekt, toegestaan om een egalisatiereserve ten laste van de provinciale subsidie te vormen. Dit heeft alleen betrekking op subsidies vanaf € 125.000.

  • 2 Het verschil tussen de vastgestelde provinciale subsidie en de werkelijke kosten van activiteiten waarvoor deze subsidie werd verleend, komt ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve waarbij wordt aangegeven in hoeverre deze reserve is opgebouwd uit provinciale subsidie.

  • 3 De omvang van de egalisatiereserve bedraagt niet meer dan 10% van de verleende provinciale subsidie, met dien verstande dat wanneer subsidie voor een aantal (boek)jaren is verleend, voor de berekening van de egalisatiereserve het gemiddelde van de gedurende die boekjaren verleende provinciale subsidie wordt genomen.

  • 4 Na afloop van de periode waarvoor subsidie is verleend, dan wel na beëindiging van de subsidierelatie restitueert de subsidieontvanger het bedrag van deze reserve binnen dertien weken aan Gedeputeerde Staten.

  • 5 Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van het gestelde in het vierde lid wanneer aan de subsidieontvanger weer voor een aansluitende periode van meer dan een jaar subsidie wordt verstrekt.

Artikel 29. Afschrijvingstermijnen

  • 1 Bij de afschrijving op zaken en investeringen gelden de in de desbetreffende sector gebruikelijke afschrijvingstermijnen.

  • 2 Wanneer er geen sprake is van in de sector gebruikelijke afschrijvingstermijnen, gelden de afschrijvingtermijnen die de provincie zelf hanteert.

HOOFDSTUK 7. SLOTBEPALINGEN

Artikel 30. Hardheidsclausule

  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen de bepalingen bij of krachtens deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover van toepassing, gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger, naar hun oordeel tot onbillijkheden of bijzondere hardheden zou leiden.Het van toepassing verklaren van dit artikel wordt gemotiveerd in het besluit.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen de bepalingen bij of krachtens deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken indien een provinciale subsidie wordt verleend:

    • a.

      ten laste van middelen die het Rijk aan de provincie beschikbaar heeft gesteld en bij de beschikbaarstelling hiervan tussen het Rijk en de provincie procedureregels zijn vastgesteld die afwijken van het gestelde in deze verordening. In deze gevallen wordt conform de tussen het Rijk en de provincie vastgestelde procedureregels dan wel overeengekomen afspraken gehandeld;

    • b.

      ter cofinanciering van een Europees programma en waarbij dit met het oog op de harmonisatie van procedures wenselijk dan wel noodzakelijk is;

    • c.

      voor activiteiten die mede door andere bestuursorganen worden gesubsidieerd en waarvan het met het oog op een goede afstemming met de procedureregels van die andere bestuurs- organen, wenselijk is dat van het gestelde in deze verordening wordt afgeweken.

Artikel 31. Evaluatie

Deze verordening wordt een keer in de vier jaar geëvalueerd.

Artikel 32. Intrekking

De Algemene subsidieverordening Flevoland 2006 wordt met ingang van 1 oktober 2012 ingetrokken.

Artikel 33. Overgangsbepaling

Subsidies die zijn aangevraagd of verstrekt voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld overeenkomstig onderhavige verordening.

Artikel 34. Inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2012 met uitzondering van artikel 9.

  • 3 Artikel 9 treedt in werking op een door Gedeputeerde Staten te bepalen tijdstip nadat goedkeuring als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is verkregen van de minister van Veiligheid en Justitie.

Artikel 35. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Algemene subsidieverordening Flevoland 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van Provinciale Staten van Flevoland van 5 september 2012

Provinciale Staten van Flevoland,

de griffier de voorzitter

ALGEMENE TOELICHTING OP DE ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING FLEVOLAND 2012 (ASF 2012) Hoofdstuk 1. Wettelijke grondslag van de verordening

In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een wettelijke regeling opgenomen voor het verstrekken van subsidies door bestuursorganen (de zogenaamde subsidietitel van hoofdstuk 4, titel 4.2). Belangrijk uitgangspunt van die regeling is dat een bestuursorgaan slechts subsidie verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. Hiermee wordt bedoeld dat in het wettelijk voorschrift (voor de provincie is dat wettelijk voorschrift een verordening) moet zijn aangegeven welke activiteiten voor subsidie in aanmerking komen. De ASF 2012 beoogt deze wettelijke grondslag te geven voor subsidies die door provinciale bestuursorganen worden verstrekt en waarvoor niet elders een wettelijke grondslag aanwezig is. Daarnaast bevat de ASF 2012 procedureregels voor het verstrekken van subsidie voor zover geen uitputtende regeling is opgenomen in een (specifieke) wet of specifieke verordening. (Voor een deel heeft de ASF 2012 derhalve het karakter van een medebewindsverordening en voor een deel het karakter van een autonome verordening). Omdat de subsidietitel van de Awb een gedetailleerde regeling geeft van het proces van subsidieverstrekking, zijn veel bepalingen die in de Awb staan niet nog een keer in de verordening opgenomen. Dit houdt in dat er wanneer sprake is van subsidiering niet alleen rekening moet worden gehouden met het bepaalde in deze verordening, maar ook met de wettelijke bepalingen van de subsidietitel van de Awb. DE BASISREGELS VOOR SUBSDIERING ZIJN OPGENOMEN IN DE VERORDENING EN DE SUBSIDIETITEL VAN DE AWB. In aanvulling daarop kunnen Gedeputeerde Staten ook nog nadere regels vaststellen, waarin beleidsspecifieke voorwaarden “op maat” worden gesteld. In deze nadere regels kunnen bijvoorbeeld nadere inhoudelijke criteria worden vastgesteld waaraan aanvragen om een subsidie dienen te voldoen. Wanneer is de verordening van toepassing De onderhavige verordening is in beginsel van toepassing op het verstrekken subsidies op alle beleidsterreinen waarmee de provincie zich bezighoudt. Daarnaast bevat de ASF 2012 – al dan niet in aanvulling op de subsidieregels die in de Awb zijn opgenomen - procedureregels voor het verstrekken van subsidie voor zover geen uitputtende regeling is opgenomen in specifieke wet of specifieke verordening. Deze zijn van toepassing voor zover in de (specifieke) wet of specifieke verordening geen (uitputtende of afwijkende) procedureregels zijn opgenomen. Voor een aantal heel specifieke beleidsterreinen bestaan daarop afgestemde “eigen” subsidieregelingen, zoals de Subsidieverordening jeugdzorg provincie Flevoland 2005. Deze specifieke subsidieregelingen blijven van kracht naast de onderhavige verordening.

De verordening is voorts niet van toepassing in de in artikel 4:23, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht genoemde gevallen,. Het gaat hier om de volgende gevallen: a) spoedeisende subsidies

Wanneer het een nieuwe subsidie betreft, mag het bestuursorgaan vooruitlopend op de totstandkoming van een wettelijk voorschrift (voor de provincie: een verordening) alvast beginnen met het verstrekken van de subsidie. Deze mogelijkheid bestaat gedurende maximaal een jaar, en is tijdelijk van aard. b) EU-subsidies Wanneer Nederlandse bestuursorganen subsidies verstrekken die rechtstreeks zijn gebaseerd op een door de Europese Unie vastgesteld programma, is geen wettelijke grondslag (lees: verordening) nodig. c) incidentele subsidies

Voor het verstrekken van incidentele subsidies heeft een bestuursorgaan geen wettelijke grondslag (lees: verordening) nodig. Een subsidie is incidenteel wanneer sprake is van een of enkele ontvangers en een min of meer eenmalige activiteit (zoals de viering van een lustrum). De subsidie mag maximaal vier jaar worden verstrekt. Wanneer een oorspronkelijk incidenteel bedoelde subsidie een structureel karakter krijgt, moet alsnog een wettelijke grondslag worden geschapen.

Verder noemt artikel 4:23, derde lid nog het volgende geval: indien de begroting de subsidie-ontvanger en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld vermeldt.

Hoofdstuk 2. Deregulering, vermindering administratieve lasten In de afgelopen jaren heeft deregulering en het daardoor verminderen van administratieve lastendruk uitdrukkelijk in de belangstelling gestaan, zowel op rijks- als op gemeentelijk en provinciaal niveau. Daarom is bij het ontwikkelen van de ASF 2012 (zoveel mogelijk) aansluiting gezocht bij het door het Rijk ontwikkelde Rijksbrede Subsidiekader (RBSK). Door het Rijk is een RBSK ontwikkeld om te komen tot een effectievere en efficiëntere manier van subsidiëren. Het ontwikkelde subsidiekader uniformeert en vereenvoudigt de regels voor de verantwoording en het financieel beheer van subsidies. Het RBSK is gebaseerd op de volgende uitgangspunten: A. Proportionaliteit Dit betekent dat er een redelijke verhouding is tussen het subsidiebedrag en de lasten die met de subsidie gemoeid gaan. In het RBSK wordt aan dit uitgangspunt invulling gegeven door te gaan werken met drie standaard subsidiearrangementen. De arrangementen onderscheiden zich van elkaar door de voorwaarden en verplichtingen die worden gesteld aan de uitvoering en verantwoording van de subsidie. De arrangementen zijn ingedeeld op basis van de hoogte van het subsidiebedrag. Hoe lager het subsidiebedrag hoe minder verantwoordingseisen er worden gesteld en hoe eenvoudiger de uitvoering is. Het gaat om de volgende in de tabel opgenomen arrangementen: Hoogte subsidiebedrag Arrangement Tot € 25.000 Direct of ambtshalve (zonder aanvraag) vaststellen, desgevraagd verantwoording over de prestatie Vanaf € 25.000 tot € 125.000 Verantwoording over de prestatie Vanaf € 125.000 Verantwoording over kosten en prestaties met verplichte controleverklaring door een onafhankelijk accountant.

B. Sturen op prestaties en hoofdlijnen Op dit moment is de verantwoording van de meeste subsidies gericht op een verantwoording van de kosten, waarbij de subsidieontvanger aan de hand van het bijhouden van een gedetailleerde financiele verantwoording moet aantonen welke werkelijke kosten hij heeft gemaakt. Het RBSK gaat , vooral voor de kleinere subsidies, uit van het subsidiëren van de prestatie in plaats van werkelijke kosten. Prestatiesubsidiering houdt in dat er een vast bedrag wordt gesubsidieerd ten behoeve van een vooraf overeengekomen activiteit of prestatie. Bij subsidies gebaseerd op een verantwoording van de kosten, wordt vaak zekerheid gezocht in de administratieve verplichtingen zoals het overleggen van facturen en urenadministratie. Hiermee gaan hoge administratieve en bestuurlijke lasten gepaard. Door het afrekenen op basis van de prestaties en het vervallen van de financiele verantwoording bij kleine subsidies, worden de lasten verminderd C. Uniformering en vereenvoudiging van het subsidieproces

In het RBSK zijn processtappen, begrippen en verplichtingen die bij iedere subsidie terugkeren, vereenvoudigd en geüniformeerd. Het gaat daarbij om gestandaardiseerde termijnen voor de subsidieaanvrager en subsidieverstrekker, ambtshalve bevoorschotting. Daarnaast worden de informatieverplichtingen voor de subsidieontvangers verminderd, doordat bijvoorbeeld de huidige tussentijdse rapportages voor kortlopende subsidies vervallen. D. Verantwoord vertrouwen en risicoacceptatie

Het RBSK gaat uit van werken vanuit vertrouwen in plaats van wantrouwen. Hieraan wordt invulling gegeven door niet meer alle subsidieontvangers te belasten met verantwoordingen, rapportages en controles. De aandacht verschuift naar risicogroepen en naar de uitzondering. Er komt ook meer verantwoordelijkheid bij de subsidieontvanger te liggen. De subsidieontvanger moet zelf melden wanneer de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet meer kunnen worden uitgevoerd of niet wordt voldaan aan de gestelde verplichtingen. De provincie kan hierop handelen en nieuwe afspraken maken, de subsidieverlening intrekken of de bevoorschotting opschorten. Werken vanuit vertrouwen betekent het accepteren van een zeker risico. Om dat verantwoord te kunnen doen moet provinciaal beleid ontwikkeld houden waar risicomanagement, strikte handhaving en registratie van misbruik onderdeel van uit kunnen maken. Risicomanagement houdt in dat mogelijke risico’s voorafgaand aan het verlenen van subsidies in kaart worden gebracht, goed worden afgewogen en hierop wordt geanticipeerd, door bijvoorbeeld opnemen extra meldingsverplichting.

Wijze waarop de drie subsidiearrangementen die het RBSK kent, zijn verwerkt in de ASF 2012

In onderstaande tabel is aangegeven op welke wijze de drie subsidiearrangementen die het RBSK in hoofdlijnen zijn opgenomen in de ASF 2012. Subsidies Tot € 25.000 Van € 25.000 tot € 125.000 Vanaf € 125.000 Verlenen/vaststellen Direct vaststellen of verlenen en ambtshalve vaststellen artikel 22 Verlenen en ambtshalve vaststellen op aanvraag artikel 23 Verlenen en ambtshalve vaststellen op aanvraag artikel 24

Verantwoording: overleggen Inhoudelijk/financieel verslag Geen, wel mogelijkheid Gedeputeerde Staten om hier bij wijze van steekproef om te vragen artikel 22, tweede lid Overleggen inhoudelijk verslag, met daarbij ter informatie afschrift financieel verslag of jaarrekening. artikel 23, tweede lid Overleggen inhoudelijk en financieel verslag artikel 24 Bevoorschotting/betaling Betaling gehele subsidie in een bedrag of 100% bevoorschotting artikel 17 Ambtshalve bevoorschotting artikel 17 Ambtshalve bevoorschotting artikel 17

Hoofdstuk 3. Het subsidiebegrip 3.1 Wat is een subsidie.

Om een project op de juiste wijze te financieren is het van belang dat duidelijk is wat er onder subsidie wordt verstaan. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is in artikel 4:21 een definitie opgenomen van het begrip subsidie. Er is op grond van dit artikel sprake van een subsidie als het gaat om geldverstrekkingen die aan de volgende kenmerken voldoen:

a. het betreft een aanspraak op financiële middelen; b. die door een bestuursorgaan wordt verstrekt; c. met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager: d. anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

Het gaat hier om een materieel begrip: van belang is dat iets een subsidie is, niet of iets subsidie heet. Dat betekent dat iedere financiële verstrekking die voldoet aan de begripsomschrijving die in de Awb is opgenomen een subsidie is, ook wanneer aan deze financiële verstrekking een andere naam wordt gegeven (zoals tegemoetkoming, bijdrage ,financiering). Achtereenvolgens wordt nu stilgestaan bij de verschillende kenmerken van het subsidiebegrip zoals dat in de Awb is opgenomen:

Ad a. een aanspraak op financiële middelen Dit betekent dat het gaat om een aanspraak op geld. Het is daarbij niet nodig dat de subsidieontvanger ook daadwerkelijk geld krijgt. Ook een garantstellingen en leningen voor bepaalde activiteiten vallen hieronder.

Ad b.door een bestuursorgaan verstrekt Alleen wanneer het geld verstrekt wordt door een bestuursorgaan (zoals Gedeputeerde Staten) kan er sprake zijn van een subsidie.

Ad c. met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager Een subsidie wordt altijd verstrekt met een bepaald doel, voor bepaalde activiteiten en de subsidieontvanger mag de subsidie ook alleen voor dat doel. Om deze reden vallen bijvoorbeeld sociale uitkeringen niet onder het begrip “subsidie”. Het verstrekken van financiële middelen om te voorzien in de kosten van het bestaan gebeurt niet met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager. Het betreft een algehele of aanvullende inkomensvoorziening.

ad d. anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten (ook wel opdracht of inkoop genoemd) Het moet niet gaan om commerciële transacties. Er is geen sprake van subsidie als de overheid een marktconforme vergoeding betaalt voor aangeschafte goederen of aan haar geleverde diensten. Onder betaling wordt verstaan: het overhandigen van een geldbedrag dat is afgestemd op de waarde van de verkregen goederen of diensten in het economisch verkeer.

3.2 Verschil tussen subsidie en opdracht

Bij een subsidie wordt een financiële bijdrage gegeven voor activiteiten die om redenen van het algemeen belang wenselijk worden geacht. Er is sprake van overheidssteun voor maatschappelijke doelen. De subsidie wordt verstrekt via een besluit waarop het bestuursrecht van toepassing is. Bij een opdracht worden goederen, diensten of werken aan de provincie geleverd. Hierbij treedt de provincie op als gewone marktpartij. Er wordt een bindende overeenkomst gesloten waarop het privaatrecht van toepassing is.

Het is soms moeilijk om precies te bepalen wanneer sprake is van een subsidie en wanneer van een opdracht. Dat dient aan de hand van de feiten en omstandigheden bepaald te worden. Mogelijke aanwijzing: - betaling minder dan de kostprijs ----------- dan sprake van een subsidie. 3.3. Subsidies en Europese staatssteunregels

Als de provincie een project subsidieert, kan sprake zijn van “staatssteun”die niet is toegestaan. In Europese regelgeving is vastgelegd wanneer sprake is van staatssteun en wanneer dit wel of niet mag. Staatssteun is alleen aan de orde indien het gaat om subsidies die verstrekt worden aan ondernemers ten behoeve van hun economische activiteiten (dus niet bij subsidies aan burgers, en ook niet bij subsidies aan instellingen, verenigingen en stichtingen als die geen economische activiteiten uitvoeren). Niet alle staatssteun is verboden. Staatssteun is toegestaan als deze valt binnen een van de Europese vrijstellingsverordeningen. Zo is er een de minimis vrijstellingsverordening die bijdragen aan een onderneming tot € 200.000 in drie jaar vrij stelt. Valt de subsidie niet binnen de reikwijdte van een van de vrijstellingsverordeningen dan is hiervoor eerst toestemming van de Europese Commissie nodig. Informatie over staatssteunregels is beschikbaar op de website van Europa Decentraal. 3.4 Benaming van subsidies Exploitatiesubsidie, structurele subsidie, waarderingssubsidie, eenmalige subsidie, incidentele subsidie, instellingssubsidie, stimuleringssubsidie. In de praktijk bestaan allerlei soorten termen voor de verschillende soorten subsidies. Deze termen hebben geen bijzondere betekenis omdat het in alle gevallen om “subsidie” in de zin van de Awb gaat. Het gebruik van verschillende termen werkt verwarrend.

In de ASF 2012 worden twee termen gebruikt: eenmalige subsidie en subsidie per boekjaar. Dit onderscheid wordt gemaakt omdat voor de eenmalige subsidie een iets andere procedure geldt dan voor de subsidie (andere aanvraagtermijnen).

Hoofdstuk 4. Structuur regelgeving ASF en nadere regels GS De ASF geeft het kader voor alle subsidies die de provincie verstrekt, tenzij bij specifieke verordening een afwijkende of uitputtende regeling is getroffen. Daarbij moet gedacht worden aan zogenaamde medebewindsverordeningen, zoals de subsidieverordening jeugdzorg en de subsidieverordening inrichting landelijk gebied. De opzet van de ASF is dusdanig dat alle algemene (procedure)regels over subsidieverstrekking in de ASF zijn opgenomen . Gelet op de grote diversiteit aan provinciale subsidies en de kaderstellende rol van Provinciale Staten zijn in de ASF alleen de beleidsterreinen opgesomd waarvoor subsidie kan worden verstrekt. Het behoort vervolgens tot de uitvoerende rol van Gedeputeerde Staten om door het vaststellen van nadere regels aan te geven aan welke nadere inhoudelijke criteria aanvragen om subsidie bijvoorbeeld moeten voldoen.

4.2 Gebruik en benaming nadere regels

In de praktijk blijkt er veel onduidelijkheid te bestaan over het gebruik van nadere regels in het kader van subsidieverstrekking. In de praktijk wordt ook wel de vorm van beleidsregels gekozen. Op grond van artikel 1.3, derde lid van de Awb wordt onder een beleidsregel verstaan : “een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan”. Subsidieverstrekking op basis van alleen beleidsregels is niet mogelijk omdat dan een wettelijke grondslag ontbreekt. Er is altijd een verordening nodig. In die verordening dienen tenminste de activiteiten globaal te worden omschreven , die voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Nu in de ASF de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verkregen niet staan omschreven, zijn er nadere regels (deelverordeningen) nodig voor deze grondslag. Het gebruik van beleidsnota’s dient zoveel mogelijk te worden vermeden, omdat met beleidsnota’s niet rechtstreeks verplichtingen aan burgers kunnen worden opgelegd. Het is wel mogelijk om een omschrijving van regels die een uitleg geven aan bepalingen uit de verordening, zoals de afweging van belangen of de vaststelling van feiten, op te stellen in de vorm van beleidsregels.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen In dit artikel worden een aantal begrippen toegelicht, die in de verordening worden gebruikt.

Onderscheid eenmalige subsidie en subsidie per boekjaar. De subsidie per boekjaar, die bij voorkeur voor meerdere jaren wordt verleend en veelal op voortdurende activiteiten van een instelling betrekking heeft. Hierbij kan volgens de memorie van toelichting bij de subsidietitel van de Awb worden gedacht aan: - exploitatiesubsidie: een subsidie waarbij de provincie de activiteiten in stand wil houden door bij te dragen in het exploitatietekort - budgetsubsidie: een subsidie voor organisaties die (over een aantal jaren) bijdragen aan de uitvoering van het beleid en waarbij de provincie inhoudelijk op prestaties of activiteiten wil sturen.

In de ASF 2012 is bepaald dat deze subsidie per boekjaar voor een periode van ten hoogste vier jaren worden verstrekt. Na het verstrijken van die periode kan uiteraard opnieuw worden besloten om een jaarlijkse subsidie te verstrekken. Er is gekozen voor een periode van vier jaar, omdat deze termijn aansluit bij de zittingsperiode van Provinciale Staten (hoewel die termijnen niet gelijk hoeven te lopen) en het een goede termijn lijkt om te beoordelen of eerder vastgestelde beleidsdoelen nog gelden en met de verstrekte subsidies worden bereikt.

Eenmalige subsidies zijn subsidies voor een eenmalige activiteit, waarvoor Gedeputeerde Staten slechts voor een vantevoren bepaalde periode van maximaal vier jaar subsidie wil verlenen. Daarbij kan worden gedacht aan een eenmalige subsidie die wordt gegeven voor een door de subsidieontvanger te realiseren bijzonder project, zoals een dansvoorstelling, informatiemarkt. Eenmalige subsidies hebben een looptijd, afhankelijk van de duur van het project en kunnen dan ook een looptijd hebben die langer is dan een jaar. Eenmalige subsidies komen in de praktijk wel voor onder de benaming: - tekortsubsidie: een subsidie waarmee activiteiten tot stand kunnen komen door een maximumbedrag in het tekort te subsidiëren; - stimuleringssubsidie: een subsidie bedoeld om te bevorderen dat de activiteiten passend binnen het provinciaal beleid worden uitgevoerd; - waarderingssubsidie: een subsidie die ten doel heeft uitdrukking te geven aan enige waardering van de provincie bij de activiteiten van de aanvrager zonder dat de hoogte daarvan afhankelijk wordt gesteld van de aan de activiteiten verbonden lasten en baten. Artikel 2.Reikwijdte verordening De verordening is in principe van toepassing op het verstrekken van subsidies op alle provinciale beleidsterreinen. De nadere uitwerking van de activiteiten in regels wordt overgelaten aan Gedeputeerde Staten. Zoals in de algemene toelichting al is aangegeven, krijgt de ASF een doorvertaling naar door Gedeputeerde Staten vast te stellen nadere regels.

Artikel 3. Bevoegdheid subsidieverstrekking Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot het verstrekken van subsidie. Met verstrekken wordt het gehele subsidieproces bedoeld: besluiten tot verlenen, bevoorschotting, vaststellen, lager vaststellen, terugvorderen en dergelijke. Gedeputeerde Staten moeten daarbij altijd rekening houden met de door Provinciale Staten beschikbaar gestelde financiële middelen. Wanneer Provinciale Staten (nog) geen financiële middelen beschikbaar hebben gesteld, kunnen Gedeputeerde Staten alleen subsidie verlenen onder de voorwaarde dat Provinciale Staten alsnog daarvoor geld beschikbaar stellen, het zogenaamde begrotingsvoorbehoud.

Artikel 4. Subsidieplafond Gedeputeerde Staten kunnen subsidieplafonds vaststellen. Het subsidieplafond is een instrument waarmee het bestuursorgaan de uitgaven op grond van een subsidieregeling binnen het in de begroting vastgelegde kader kan houden. Het is volgens artikel 4:25 van de Awb alleen mogelijk om met subsidieplafonds te werken, wanneer de verordening dat mogelijk maakt. Een subsidieplafond is vooral een nuttig instrument wanneer sprake is van een potentieel ruime kring van subsidie-ontvangers waarvan op voorhand vaststaat dat niet alle aanvragen gehonoreerd kunnen worden. Het vaststellen van een subsidieplafond houdt in dat subsidieaanvragen geheel of gedeeltelijk worden geweigerd wanneer door de verstrekking van de subsidie het subsidieplafond wordt overschreden. Het subsidieplafond moet bekend worden gemaakt voor de aanvang van het tijdvak waarvoor het is vastgesteld. Bij de bekendmaking van het subsidieplafond moet het bestuursorgaan ook de wijze van verdeling van de beschikbare middelen aangeven. Bekendmaking kan plaatsvinden door publicatie in het provinciaal blad, een advertentie In huis-aan-huisbladen en/of door publicatie op de internetpagina van de provincie.

Artikel 5. Dreigende overschrijding subsidieplafond In het eerste lid van dit artikel wordt een regeling gegeven voor de situatie waarin een kwalitatieve afweging tussen verschillende aanvragen om subsidie mogelijk is. In dit lid wordt geregeld dat aan die aanvragen voorrang moet worden gegeven die het meest bijdragen aan de beleidsdoelstellingen met het oog waarop de subsidie in het leven is geroepen. Dat moet goed gemotiveerd worden. In het tweede lid is geregeld dat Gedeputeerde Staten er ook voor kunnen kiezen om een generieke korting toe te passen.

Artikel 6. Niet subsidiabele kosten In dit artikel is bepaald voor welke kosten geen subsidie wordt verstrekt.

Artikel 8. Algemene weigeringsgronden In het eerste lid zijn verplichte weigeringsgronden opgenomen. In het tweede lid zijn een aantal facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het betreft situaties waarbij subsidie kan worden geweigerd. Daarvoor is een belangenafweging nodig. De in dit artikel opgenomen weigeringsgronden gelden voor alle aanvragen om subsidie.

Daarnaast kunnen in de door Gedeputeerde Staten vast te stellen nadere regels voor een bepaald beleidsterrein weigeringsgronden worden opgenomen.

Artikel 9. Wet BIBOB Een bijzondere weigeringsgrond is opgenomen in artikel 9. Het betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet BIBOB niet kan doorstaan. Het gaat bij deze weigeringsgrond louter om de persoon, dan wel rechtspersoon van de aanvrager. Het gaat hierbij in de eerste plaats om het gevaar dat de desbetreffende subsidie zal worden gebruikt om uit strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten. In de tweede plaats gaat het om het gevaar dat de subsidie wordt misbruikt om strafbare feiten te plegen. Er moet een duidelijk verband bestaan tussen enerzijds de te verlenen of reeds verleende subsidie en anderzijds de strafbare feiten. Ten derde kan de weigering of intrekking van een subsidie plaatsvinden indien er het vermoeden bestaat dat ter verkrijging van de subsidie een strafbaar feit is gepleegd.

Artikel 10. Rechtspersoonlijkheid Volledige rechtsbevoegdheid betekent dat de organisatie dezelfde rechten en plichten heeft als een volwassen persoon. De organisatie kan dan bijvoorbeeld contracten en leningen aangaan, of een erfenis ontvangen. Bij beperkte rechtsbevoegdheid mag en kan een organisatie minder. Er zijn verenigingen met beperkte of met volledige rechtsbevoegdheid. Een stichting heeft altijd volledige rechtsbevoegdheid. Artikel 11. Meerjarige subsidies Dit artikel maakt het mogelijk dat Gedeputeerde Staten voor meer dan een jaar, maar ten hoogste vier jaar, subsidie toekennen. Er is gekozen voor een periode van vier jaar, omdat deze termijn aansluit bij de zittingsperiode van Provinciale Staten (hoewel die termijnen niet gelijk hoeven te lopen) en het een goede termijn lijkt om te beoordelen of eerder vastgestelde beleidsdoelen nog gelden en met de verstrekte subsidies worden bereikt. Artikel 12. Aanvraagtermijn Hier worden de termijnen genoemd waarbinnen aanvragen voor subsidie bij Gedeputeerde Staten dienen te zijn ingediend. Om een goede onderlinge afweging tussen de ingediende aanvragen om een eenmalige subsidie mogelijk te maken waarvoor een subsidieplafond geldt, is het gewenst dat aanvragen voor deze subsidie ruim voor de aanvang van het begrotingsjaar worden ingediend. Bij de afhandeling worden eerst de aanvragen die aan alle formele vereisten voldoen en uiterlijk 1 oktober zijn ingediend beoordeeld. Deze aanvragen worden tegen elkaar afgewogen en de aanvraag die het beste past in het beleid komt voor honorering in aanmerking. Nadat deze aanvragen zijn afgehandeld worden de aanvragen in behandeling genomen die na 1 oktober zijn ingediend. Deze aanvragen worden in volgorde van binnenkomst afgehandeld.

Artikel 13. Bij de aanvraag in te dienen gegevens In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dat ‘op papier’ geschreven. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, als Gedeputeerde Staten het door hen vastgestelde aanvraagformulier ook in digitale vorm beschikbaar hebben gesteld en hebben aangegeven dat dit aanvraagformulier ook digitaal kan worden ingediend.

In het tweede lid is bepaald welke gegevens de aanvrager dient te overleggen bij zijn subsidieaanvraag. Daarbij dient ook te worden aangegeven welke prestatie met de activiteiten wordt verricht. Het overleggen van de balans per einddatum van het voorgaande boekjaar is van belang om inzicht te krijgen in de liquiditeit van de subsidieontvanger.

Artikel 15. Beslistermijn Hier worden de termijnen gegeven, waarbinnen Gedeputeerde Staten gehouden zijn te beslissen op een aanvraag voor subsidie. Daarbij is aangesloten bij de termijnen die genoemd worden in het Rijksbrede subsidiekader. Het gaat hierbij zowel om een aanvraag om subsidie te verlenen, als aanvraag om subsidie vast te stellen. Het is mogelijk om de beslistermijn te verlengen. Het is daarbij wel van belang dat de aanvrager hiervan tijdig op de hoogte gesteld wordt. Het verlengen moet wel gemotiveerd gebeuren.

Artikel 16. verlening van subsidie Het in de ASF 2012 opgenomen subsidiesysteem gaat uit van de drie arrangementen die het RBSK kent: - kleine subsidies tot € 25.000; - middelgrote subsidies van € 25.000 tot € 125.000; - grote subsidies vanaf € 125.000 In het eerste lid is bepaald dat Gedeputeerde Staten al in het besluit tot verlening van subsidie aangeven op welke wijze de verantwoording van de ontvangen subsidie dient plaats te vinden. Uitgangspunt daarbij is het subsidiebedrag. Een strenger verantwoordingsregime is aan de orde als uit een risicoanalyse een verhoogde kans op misbruik blijkt. In het tweede lid is vastgelegd hoe het bedrag van de subsidie wordt berekend. Bij subsidies tot € 125.000 is de subsidie een vast bedrag voor een vooraf bepaalde prestatie. Dit bedrag kan op basis van de bij de aanvraag ingediende begroting bepaald. Uitgangspunt daarbij is of prijs/prestatieverhouding redelijk is. Een vast bedrag ligt het meest voor de hand bij kleinere subsidies (arrangementen 1 en2) en is nooit meer dan de werkelijke kosten. Dit betreft voornamelijk subsidies waarbij de prestatie goed gedefinieerd kan worden. De subsidie is een vast bedrag dat de subsidieontvanger voor de prestatie krijgt. Hij hoeft geen bonnetjes te laten zien. Bij subsidies vanaf € 125.000 is de subsidie een bijdrage aan de werkelijke kosten van de activiteiten. Daarbij is sprake van een traditionele verantwoording van de gerealiseerde kosten. Er moet een overzicht van inkomsten en uitgaven worden overgelegd. Artikel 17. Betaling en bevoorschotting Subsidies van minder dan € 25.000 worden in een keer uitbetaald. Als Gedeputeerde Staten de subsidie eerst verlenen en niet meteen vaststellen, wordt het volledige bedrag als voorschot verstrekt.

Bij de subsidies vanaf € 125.000 bepalen Gedeputeerde Staten hoe hoog het voorschot is en in welke termijnen het wordt uitbetaald.

Wanneer de subsidieontvanger op grond van de in artikel 20 opgenomen meldingsplicht aangeeft dat de uitvoering van de gesubsidieerde activiteit niet volgens de verleningsbeschikking wordt uitgevoerd, kunnen Gedeputeerde Staten het ritme en de hoogte van de bevoorschotting aanpassen.

Artikel 18. Tussenrapportage In het kader van het terugdringen van de administratieve lasten is er voor gekozen aan meerjarig verstrekte subsidies, hoger dan € 25.000, de mogelijkheid te verbinden om jaarlijks een tussentijdse verantwoording te vragen. Artikel 19. Meldingsplicht Bij het nieuwe subsidiesysteem wordt uitgegaan van vertrouwen in plaats van wantrouwen. Dit artikel geeft de tegenhanger van het geven van meer vertrouwen. De subsidieontvanger moet Gedeputeerde Staten tijdig melden als hij de gesubsidieerde activiteit om welke reden dan ook , niet of maar gedeeltelijk zal uitvoeren. Ook moet hij melden als blijkt dat hij niet aan een verplichting zal voldoen. De melding kan gevolg hebben voor de subsidie. Het kan zijn dat de subsidie niet wordt uitbetaald of op een lager bedrag wordt vastgesteld. Ook kunnen Gedeputeerde Staten met de subsidieontvanger nadere afspraken maken, bijvoorbeeld door meer tijd te geven om de activiteit uit te voeren. De meldingsplicht is niet vrijblijvend. Als een subsidieontvanger zich hier niet aan houdt, treden Gedeputeerde Staten streng op: bij misbruik is terugvordering van de subsidie mogelijk.

Artikel 20. Vergoedingsplicht bij vermogensvorming Op grond van artikel 4:41 van de Awb kan in een verordening worden geregeld dat de subsidieontvanger aan de subsidieverstrekker een vergoeding moet betalen als de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming. In dit artikel van de ASF 2012 is hieraan invulling gegeven. Artikel 21. Andere verplichtingen van de subsidieontvanger Dit artikel regelt de overige verplichtingen en de plicht om belangrijke wijzigingen door te geven aan Gedeputeerde Staten. Een melding per e-mail voldoet aan het schriftelijkheidsvereiste. Gedeputeerde Staten kunnen naar aanleiding van een melding contact opnemen met de subsidieontvanger en/of nadere stukken opvragen.

In het tweede lid van dit artikel is de verplichting opgenomen dat de subsidieontvanger geen loon in welke vorm dan ook aan een persoon die voor hem werkzaam is verstrekt, dat uitgaat boven 130 procent van de bezoldiging, inclusief vakantie- en eindejaarsuitkering van een minister als bedoeld in artikel 1 en 2, eerste lid van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen. Door het opnemen van deze verplichting wordt uitvoering gegeven aan de op 16 november 2011 door Provinciale Staten aangenomen motie dat het onwenselijk is dat de provincie Flevoland publieke instellingen zou gaan subsidiëren waarbij de salariskosten van de bestuurders de zogenaamde Balkenendenorm overschrijdt. Op 6 december 2011 is een voorstel van wet ter regulering van bestuursinkomens in de publieke sector: de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen in de publieke en semi-publieke sector (Wnt) door de Tweede Kamer aanvaard. In dit voorstel is deze 130% norm opgenomen. Daarom is vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Wnt en ter uitvoering van de ingediende motie deze 130% norm in artikel 21 van de ASF opgenomen. Bij de bezoldiging moet gelet op de toelichting zoals die hoort bij het wetsvoorstel Wnt uitgegaan worden van de beloning vermeerderd met sociale verzekeringspremies, een bedrag wegens belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen en een bedrag wegens de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn (hierbij kan gedacht worden aan betaling bij arbeidsongeschiktheid). Op grond van artikel 4:46, tweede lid, artikel 4:48, eerste lid en artikel 4:49, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht kunnen Gedeputeerde Staten de subsidie lager vaststellen of de subsidieverlening of subsidievaststelling intrekken indien de subsidie-ontvanger niet aan deze verplichting heeft voldaan.

Artikel 22. Subsidies tot € 25.000 Voor subsidies tot € 25.000 geldt het volgende verantwoordingsregime: a. als de subsidie direct wordt vastgesteld bestaat de verantwoording uit een melding door de subsidieontvanger dat de gesubsidieerde activiteiten zijn uitgevoerd en de verplichtingen zijn nagekomen. Dit kan door bewijsstukken mee te sturen. b. als de subsidie eerst wordt verleend, wordt bij de verlening bepaald wanneer de gesubsidieerde activiteit moet zijn verricht. Daarna stellen Gedeputeerde Staten de subsidie ambtshalve vast. Gedeputeerde Staten kunnen bij wijze van steekproef om nadere informatie vragen. Wanneer Gedeputeerde Staten daarom vragen moet de subsidieontvanger aantonen dat de activiteit is uitgevoerd en aan de verplichtingen is voldaan. Het begrip ‘aantonen’ houdt in dat meer gevraagd wordt dan ‘aannemelijk maken’. Gedeputeerde Staten dienen ervan overtuigd te zijn dat daadwerkelijk uitvoering is gegeven aan de activiteiten en dat is voldaan aan de verplichtingen. Daarbij moet vooraf in de subsidiebeschikking al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen van het verricht zijn van de activiteiten dan wel het voldaan hebben aan de verplichtingen kan gebeuren, bijvoorbeeld door het overleggen van een factuur, congresprogramma e.d. Eventueel wordt ter plekke door de provincie een controle uitgevoerd. De afweging of bij wijze van steekproef aan de subsidieontvanger wordt gevraagd om verant- woording af te leggen, dient te gebeuren op basis van een risicoanalyse. Voor directe vaststelling als bedoeld bij a bestaat aanleiding als: - nadere subsidieregeling het mogelijk maakt om subsidie te verstrekken na afloop van de activiteiten. Bij de subsidieaanvraag moeten dan bewijsstukken worden gevoegd waaruit blijkt dat de activiteiten hebben plaatsgevonden. - actviteiten nog niet hebben plaatsgevonden en uit een risicoanalyse blijkt dat aannemelijk is dat de te subsidiëren activiteiten zullen plaatsvinden. Daar speelt onder meer een rol hoe betrouwbaar de subsidie-aanvrager is. Bij toepassing van ambtshalve vaststelling als bedoeld bij onderdeel b, wordt in de beschikking tot subsidieverlening vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, uiterlijk na afloop van een in de beschikking aan te geven termijn na de datum waarop de activiteiten moeten zijn verricht, ambtshalve vastgesteld door GS. De subsidieontvanger hoeft dus geen aanvraag voor subsidievaststelling te doen.

Artikel 23. Subsidies vanaf € 25.000 tot € 125.000 In het tweede lid is bepaald dat de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling moet aantonen dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, zijn uitgevoerd. Dit gebeurt met een inhoudelijk verslag. Er zijn verschillende mogelijkheden zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld publicatie). Er wordt standaard geen financiële verantwoording over de werkelijke kosten van de gesubsidieerde activiteiten gevraagd. Wel wordt aan de subsidieontvanger gevraagd om ter informatie bij het inhoudelijk verslag een financieel verslag of een kopie van de jaarrekening te voegen. Dit dient alleen ter informatie en niet om op basis hiervan tot vaststelling van de subsidie over te gaan. Op grond van het derde lid kunnen Gedeputeerde Staten zo nodig andere gegevens vragen.

Artikel 24. Subsidies vanaf € 125.000 Voor subsidies vanaf € 125.000 geldt een uitgebreide verantwoording. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van een inhoudelijke en financiële verantwoording. In het tweede lid is aangegeven welke informatie de subsidieontvanger daarvoor moet overleggen. Bij subsidies vanaf € 125.000 moet een controleverklaring door een onafhankelijk accountant worden gevraagd. Een controleverklaring door een onafhankelijk accountant is een schriftelijke verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Andere verklaringen die in de praktijk voorkomen zoals een beoordelingsverklaring of een samenstellingsverklaring zijn geen controleverklaring door een onafhankelijk accountant. Artikel 25.Vaststelling subsidie In dit artikel is geregeld binnen welke termijn Gedeputeerde Staten beslissen op een aanvraag tot vaststelling van subsidie.

Artikel 26. Ambtshalve vaststelling bij subsidieverlening voor twee of meer jaren Bij subsidieverlening voor twee of meer jaren geldt de verplichting om tussentijds een verantwoordingsrapportage te verstrekken. Op basis daarvan kan de subsidie ambtshalve worden vastgesteld.

Artikel 27 Uurtarieven. Het subsidiebedrag kan op verschillende manieren worden bepaald. De eenvoudigste vorm is het toekennen van een vast bedrag (lumpsump) voor een prestatie(activiteit). Een vast bedrag ligt het meest voor de hand bij kleinere subsidies (tot € 125.000) en is nooit meer dan de werkelijke kosten. Dit betreft voornamelijk subsidies waarbij de prestatie goed gedefinieerd kan worden. (zie ook toelichting bij artikel 16 tweede lid).

Een andere manier is dat het subsidiebedrag een bijdrage is aan de werkelijke kosten van gesubsidieerde activiteiten. Dit gebeurt bij subsidies van meer dan € 125.000. Een belangrijke kostengrondslag is dan bijvoorbeeld de inzet van personeel. De subsidieontvanger moet zich dan verantwoorden over het aantal subsidiabele uren en de totstandkoming van uurtarieven.

Artikel 28. Egalisatiereserve Dit is een door de subsidie-ontvanger te vormen reserve, waarbij tekorten in het ene jaar kunnen worden opgevangen met overschotten in het andere jaar. De mogelijkheid om een egalisatiereserve te vormen bestaat alleen als dit bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald. Gelet op het belang hiervan is ervoor gekozen om de mogelijkheid om een egalisatiereserve te mogen vormen, uitdrukkelijk in de verordening opgenomen. De mogelijkheid om een egalisatiereserve te vormen geldt alleen voor subsidies vanaf € 125.000, omdat subsidiering tot € 125.000 plaatsvindt door uitbetaling van een vast bedrag.

Artikel 29. Afschrijvingstermijnen In dit artikel wordt aangegeven dat de in de sector gebruikelijke afschrijvingstermijnen op zaken en investeringen worden gehanteerd. Daarbij zijn in de regel de volgende afschrijvingstermijnen gebruikelijk: - gebouwen : 40 jaar; - productiemiddelen: 20 jaar; - meubilair: 10 jaar; - kantoormachines: 3 jaar. Artikel 30. Hardheidsclausule De toepassing van de hardheidclausule dient beperkt te blijven tot individuele gevallen. Toepassing van de hardheidsclausule dient goed gemotiveerd te worden om precedentwerking te voorkomen. Artikel 32. Evaluatie In dit artikel is een evaluatieplicht opgenomen. Gedeputeerde Staten moeten uiterlijk vier jaar na inwerkingtreding van de verordening aan Provinciale Staten verslag doen over de doeltreffendheid en de effecten van het subsidiesysteem in de praktijk. Behalve deze evaluatie na vier jaar geldt het algemeen evaluatievoorschrift zoals dat in de Algemene wet bestuursrecht is opgenomen (artikel 4:24). Hierin is bepaald dat ten minste eenmaal in de vijf jaar een evaluatie moet plaatsvinden over de doeltreffendheid en de effecten van subsidies in de praktijk. Een regelmatige evaluatie van beleid en regelgeving kan bijdragen aan de beheersing van overheidsuitgaven. Als uit de evaluatie blijkt dat subsidiering niet doelmatig is, of het doel van de subsidie is bereikt, kan de subsidieregeling worden aangepast.

Artikel 33. Overgangsbepaling In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen. Aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend, worden volgens de nieuwe verordening behandeld.

Artikel 34. Inwerkingtreding In dit artikel is bepaald dat deze verordening, met uitzondering van artikel 9 dat over Bibob gaat, in werking treedt op 1 januari 2013. Artikel 6 van de Wet Bibob geeft aan dat een subsidieregeling expliciet moet verwijzen naar de Wet Bibob voordat het systeem van artikel 3 van toepassing is. Een subsidieregeling van een decentrale overheid behoeft goedkeuring van de minister van Veiligheid en Justitie indien wordt verwezen naar de Wet Bibob. In artikel 33, tweede lid, van deze verordening is bepaald dat artikel 9 niet eerder in werking treedt dan nadat deze goedkeuring is verkregen. Gedeputeerde Staten zullen in een beleidsregel regelen hoe zij omgaan met deze bevoegdheid.