Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Nieuwkoop houdende regels omtrent de openbare orde (Algemene plaatselijke verordening Nieuwkoop 2012)

Geldend van 26-02-2021 t/m 11-05-2023

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Nieuwkoop houdende regels omtrent de openbare orde (Algemene plaatselijke verordening Nieuwkoop 2012)

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

Artikel 1:2 Beslistermijn

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 1:7 Termijnen

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

Artikel 1:9 Niet opgenomen

Artikel 1:10 Lex silencio positivo

HOOFDSTUK 2. OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID, VOLKSGEZONDHEID EN MILIEU

AFDELING 1. VOORKOMEN OF BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

Artikel 2:2 Optochten

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

Artikel 2:4 Afwijking termijn

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

Artikel 2:8 Dienstverlening

Artikel 2:9 Straatartiest

AFDELING 2. BRUIKBAARHEID , UITERLIJK AANZIEN EN VEILIG GEBRUIK VAN OPENBARE PLAATSEN

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan (Vervangen door 2:10a)

Artikel 2:10a Vergunning voor omgevingsvergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg

Artikel 2:10b Afbakingsbepalingen en uitzonderingen

Artikel 2:10c Vrij te stellen categorieën

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke

Artikel 2:17 Kelderingangen en dergelijke

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

AFDELING 3. EVENEMENTEN

Artikel 2:24 Definitie

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

Artikel 2:26 Ordeverstoring

AFDELING 5. TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN

Artikel 2:27 Definities

Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting

Artikel 2:28a Exploitatie terras

Artikel 2:29 Sluitingstijden

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten openbare inrichting

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

AFDELING 5A WOON- EN LEEFKLIMAAT

PARAGRAAF 1 TOEZICHT OP SMART- EN HEADSHOPS

Artikel 2:34a Begripsomschrijving

Artikel 2:34b Vergunningplicht

Artikel 2:34c Vergunningaanvraag

Artikel 2:34d Eisen aan de exploitant en leidinggevende

Artikel 2:34e Weigeringgronden

Artikel 2:34f Afwijking sluitingstijden: tijdelijke sluiting

Artikel 2:34g Sluiting

Artikel 2:34h Aanwezigheid in gesloten inrichting

Artikel 2:34i Intrekkinggronden

Artikel 2:34j Vervallen vergunning

Artikel 2:34k Overgangsbepaling

Artikel 2:34l College als bevoegd orgaan

AFDELING 5B REGULERING PARACOMMERCIËLE RECHTSPERSONENEN OVERIGE AANGELEGENHEDEN UIT DE DRANK- EN HORECAWET

Artikel 2:34m Schenktijden paracommerciële rechtspersonen

Artikel 2:34n Bijeenkomsten bij paracommerciële rechtspersonen

Artikel 2:34o Verbod verstrekken van sterke drank

Artikel 2:34p Toelatingleeftijden tot alle horecalokaliteiten en terrassen

Artikel 2:34q Verbod happy hours

AFDELING 6. TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF

Artikel 2:35 Begripsbepaling

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Artikel 2:37 Nachtregister

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

AFDELING 7. TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

Artikel 2:40 Speelautomaten

Artikel 2:40a Tegengaanonveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

AFDELING 8. MAATREGELEN TER VOORKOMING VAN OVERLAST, GEVAAR OF SCHADE

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

Artikel 2:42 Plakken en kladden

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

Artikel 2:44a Verbod op het vervoeren van geprepareerde voorwerpen

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

Artikel 2:47a (Slaap) verblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

Artikel 2:48a Verkoop en gebruik van lachgas

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

Artikel 2:49a Hinderlijk gedrag

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

Artikel 2:56 Alarminstallaties

Artikel 2:57 Loslopende honden

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

Artikel 2:61 Wilde dieren

Artikel 2:62 Loslopend vee

Artikel 2:63 Duiven

Artikel 2:64 Bijen

Artikel 2:65 Bedelarij

AFDELING 9. BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN

Artikel 2:66 Definitie

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

AFDELING 10. CONSUMENTENVUURWERK

Artikel 2:71 Definitie

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

Artikel 2:73a Carbid schieten

AFDELING 11. DRUGSOVERLAST

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

AFDELING 12. BIJZONDERE BEVOEGDHEDEN VAN DE BURGEMEESTER

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:78 Verblijfsontzeggingen

Artikel 2:79 Woonoverlast

HOOFDSTUK 3. SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

AFDELING 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

Artikel 3:3 Nadere regels

AFDELING 2. SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE, SEKSWINKELS EN DERGELIJKE

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

Artikel 3:6 Sluitingstijden

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

Artikel 3:9 Straatprostitutie

Artikel 3:10 Sekswinkels

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

AFDELING 3. BESLISTERMIJN; WEIGERINGSGRONDEN

Artikel 3:12 Beslistermijn

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

AFDELING 4. BEËINDIGING EXPLOITATIE; WIJZIGING BEHEER

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

Artikel 3:15 Wijziging beheer

AFDELING 5. OVERGANGSBEPALING

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

HOOFDSTUK 4. BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1. VOOKOMEN OF BEPERKEN GELUIDHINDER OF HINDER DOOR VERLICHTING

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel 4:3 Meldingincidentele festiviteiten

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

Artikel 4.5a Geluidhinder in de openlucht

Artikel 4.5b Geluidhinder door dieren

Artikel 4.5d Geluidhinder door motorvoertuigen en bromfietsen

Artikel 4.5d Geluidhinder door vrachtauto’s

Artikel 4.5e Geluidhinder door schepen

Artikel 4.6 Overige geluidhinder

AFDELING 2. BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 4.7 Straatvegen

Artikel 4.7a Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Artikel 4:9a Verbod oplaten ballonnen

AFDELING 3. HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

Artikel 4:10 Definities

Artikel 4:11 Omgevingsontheffing voor het vellen van houtopstanden

Artikel 4:12 Instandhouding houtopstanden

Artikel 4:12a Bescherming openbare houtopstanden

AFDELING 4. MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

AFDELING 5. KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN

Artikel 4:17 Definitie

Artikel 4:18 Nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

HOOFDSTUK 5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1. PARKEEREXCESSEN EN STOPVERBOD

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

Artikel 5:8 Grote voertuigen

Artikel 5:9 Uitzichtbelemmerende voertuigen

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

Artikel 5:10a Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan

Artikel 5:11 aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Artikel 512 Overlast van fiets of bromfiets

AFDELING 2. COLLECTEREN

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving

AFDELING 3. VENTEN

Artikel 5:14 Defintitie

Artikel 5:15 Ventverbod

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting (is vervallen)

AFDELING 4. STANDPLAATSEN

Artikel 5:17 Definitie

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en nadere regels

Artikel 5:19 Weigeringsgronden

Artikel 5:19a Overige weigeringsgronden

Artikel 5:20 Toestemming rechthebbende

Artikel 5:21 Afbakeningsbepalingen

AFDELING 5. SNUFFELMARKTEN

Artikel 5:22 Begripsbepaling

Artikel 5:23 Houden van een snuffelmarkt

AFDELING 6. OPENBAAR WATER

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

AFDELING 7. CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN

Artikel 5:31A Begripsbepalingen

Artikel 5:32 Crossterreinen

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

AFDELING 8. VUURVERBOD

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

AFDELING 9. ASVERSTROOIING

Artikel 5:35 Definitie

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

Artikel 5:37 Hinder of overlast

AFDELING 10. PLASSENGEBIED EN OPENBAAR WATER

PARAGRAAF 1. ALGEMEEN

Artikel 5:38 Begripsbepalingen

Artikel 5:39 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 5:40 Verontreiniging bij werkzaamheden op het water

Artikel 5:41 Beschadiging van waterstaatswerken en oevers

Artikel 5:42 Varen over visnetten

Artikel 5:43 Bescherming rietkragen

Artikel 5:44 Zeilplank nabij rietkraag

Artikel 5:45 Verbod beschadigen riet

Artikel 5:46 Oevers

Artikel 5:47 Reddingsmiddelen

Artikel 5:48 Baden en zwemmen

Artikel 5:49 Ondiepten ontstaan door vee

Artikel 5:50 Verbranden riet

Artikel 5:51 Gebruik land/water

Artikel 5:52 Afsluitmogelijkheid

Paragraaf 2. Orde en veiligheid met betrekking tot de scheepvaart op het openbare water

Artikel 5:53 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Artikel 5:54 Overlast bij bruggen en sluizen

Artikel 5:55 Aanleggen van vaartuigen

Artikel 5:56 Overlast aan vaartuigen

Artikel 5:57 Orde op het openbare water

Artikel 5:58 Veiligheid op het water

Artikel 5:59 Gebruik van openbaar water

Artikel 5:60 Gezonken schip of voorwerp

PARAGRAAF 3. MAATREGELEN EN VOORSCHRIFTEN VOOR VAARTUIGEN EN AANLEGPLAATSEN

Artikel 5:61 Aanpassen woonschepen

Artikel 5:62 Hinder door vaartuigen

Artikel 5:63 Aanleggen door vaartuigen, gebruik laad- en loswallen

Artikel 5:64 Verbod ligplaats pleziervaartuigen

Artikel 5:65 Uitzonderingen verbod artikel 5:64

Artikel 5:66 Voorschiften ligplaats

Artikel 5:67 Gebruik voortstuwingsinstallatie

Artikel 5:68 Ligplaatsen woonschepen

PARAGRAAF 4. HET VAREN

Artikel 5:69 Afbakening geldingsgebied

Artikel 5:70 Vaarregels

Artikel 5:71 Maximum snelheid plassengebied

Artikel 5:72 Motorvaartverbod

Artikel 5:73 Vaarverbod

Artikel 5:74 Plankzeilverbod

Artikel 5:75 Scheepvaartverkeerswet

Artikel 5:76 Binnenvaartpolitiereglement

Artikel 5:77 Varen onder leidingen

Artikel 5:78 Vier uren regeling

Artikel 5:79 Varen met motorvaartuigen

Artikel 5:80 Waterfietsen

PARAGRAAF 5. ORDE EN VEILIGHEID OP HET WATER EN IJS

Artikel 5:81 Orde en veiligheid op het ijs

Artikel 5:82 IJsbijten, ijsvaren

Artikel 5:83 Toertochten

Artikel 5:84 Radiografisch bestuurde vliegtuigen

HOOFDSTUK 6. STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Strafbepaling

Artikel 6:2 Toezichthouders

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Artikel 6:6 Citeertitel

Artikel 6:7 Inwerkingtreding

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 2

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • 3

    bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de bouwverordening Nieuwkoop 2012 daaronder wordt verstaan;

  • 4

    bromfiets hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 5

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • 6

    gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • 7

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • 8

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • 9

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • 10

    openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • 11

    parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • 12

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk;

  • 13

    recreatiegebied: een aaneengesloten terrein dat geschikt is voor vrijetijdsbesteding (sport en spel, verblijf in de natuur, amusement, uitstapjes);

  • 14

    voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens en kinderwagens en rolstoelen;

  • 15

    weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn met ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3:9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning/ontheffing als bedoeld in artikel 2:10A, 2:11 tweede lid, aanhef en onder a, 2:12 of artikel 4:11.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

Vervallen

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • 1.

    ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • 2.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • 3.

    de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • 4.

    van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • 5.

    de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

  • 1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

    2.Een vergunning kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan acht weken voor de beoogde datum van de activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

  • 3. Voor zover in deze verordening een afwijkende indieningstermijn is bepaald, geldt voor de toepassing van het tweede lid de afwijkende indieningstermijn.

Artikel 1:9 Niet opgenomen

Artikel 1:10 Lex silencio positivo

(vervallen)

HOOFDSTUK 2. OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID, VOLKSGEZONDHEID EN MILIEU

AFDELING 1. VOOKOMEN OF BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Degene die op een openbare plaats:

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan:

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan: of zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

    • c.

      is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven naar of zich te bevinden op openbare plaatsen die door het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het derde lid.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:2 Optochten

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uren voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

(Vervallen in 2007)

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

(Vervallen in 2007)

Artikel 2:8 Dienstverlening

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:9 Straatartiest

(Vervallen in 2009)

AFDELING 2. BRUIKBAARHEID , UITERLIJK AANZIEN EN VEILIG GEBRUIK VAN OPENBARE PLAATSEN

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan (Vervangen door 2:10a)

Artikel 2:10a Vergunning voor omgevingsvergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 3. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing).

Artikel 2:10b Afbakingsbepalingen en uitzonderingen

  • 1. Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      terrassen als bedoeld in artikel 2:28 juncto artikel 2:28a;

    • c.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18.

  • 2. Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel is voorts niet van toepassing op voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

    • a.

      Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken of het Provinciaal wegenreglement;

    • b.

      De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a, van het vorige artikel is niet van toepassing indien in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet;

    • c.

      De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b, van het vorige artikel is niet van toepassing op bouwwerken;

    • d.

      De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c, van het vorige artikel is niet van toepassing indien in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:10c Vrij te stellen categorieën

Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod om het eerste lid van artikel 2:10a niet geldt.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering aan te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het college, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de provinciale wegenverordening, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de Algemene Verordening Kabels en Leidingen gemeente Nieuwkoop.

  • 5. Op de aanvraag om een vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de provinciale wegenverordening.

  • 5. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    • a.

      te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

    • b.

      voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen;

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3ᵒ, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. De verboden zijn voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom) fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2. Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de provinciale vaarwegenverordening.

AFDELING 3. EVENEMENTEN

Artikel 2:24 Definitie

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoop- en theatervoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:39 van deze verordening;

    • g.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • h.

      sportwedstijden, niet zijnde vechtsportevenementen als bedoeld in het tweede lid onder g.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een klein evenement;

    • f.

      een snuffelmarkt.

    • g.

      een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstijden of gala's.

  • 3. Onder klein evenement wordt verstaan een straatfeest of buurtbarbecue op een dag.

  • 4. Onder snuffelmarkt wordt verstaan: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in art 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd.

  • 3. De burgemeester kan vrijstelling van het verbod als bedoeld in het eerste lid verlenen of een meldingsplicht invoeren voor door hem aan te wijzen categorieën evenementen. Deze bevoegdheid bestaat niet ten aanzien van de krachtens artikel 2:24, tweede lid onder g aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of gala’s.

  • 4. De burgemeester kan met betrekking tot een categorie evenementen, waarvoor op grond van het tweede lid vrijstelling is verleend of een meldingsplicht is ingevoerd, algemene voorschriften vaststellen.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning voor een vechtsportevenement als bedoeld in artikel 2:24, tweede lid, onder g weigeren als de organisator of de aanvrager van de vergunning in enig opzicht van slecht levensgedrag is

  • 6. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 7. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 8. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2 Beslistermijn, eerste lid onder 1, beslist het bevoegde bestuursorgaan op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2:25, eerste lid, binnen dertien weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 9. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:3 Indiening aanvraag, eerste lid onder 1, geldt voor een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2:25 dat indien een aanvraag wordt ingediend minder dan dertien weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning nodig heeft, het bevoegde bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

  • 1. Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

  • 2. Het is verboden bij een evenement zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde.

  • 3. Het verbod in het tweede lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

AFDELING 5. TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN

een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder openbare inrichting verstaan een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of club huis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt.

  • 2.

    Een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting

  • 1. Voor openbare inrichtingen van de volgende categorieën is geen exploitatievergunning vereist:

    • a.

      een openbare inrichting in zorginstellingen en uitvaartcentra;

    • b.

      een openbare inrichting in musea;

    • c.

      een openbare inrichting bij sportverenigingen en instellingen belast met het beheer van buurt- en clubhuizen;

    • d.

      een openbare inrichting waar tevens op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet een vergunning is vereist;

    • e.

      een openbare inrichting in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit. Voor zowel het horecabedrijf als de winkel gelden dezelfde sluitingstijden.

  • 2. Voor overige horeca-inrichtingen is het verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning indien:

    • a.

      de vestiging of exploitatie van openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan; of

    • b.

      de exploitant of de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of

    • c.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Hierbij houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

  • 4. De vergunning kan eveneens worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de burgemeester de vergunning voor bepaalde tijd verlenen, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de openbare orde in het geding is.

  • 6. De exploitatievergunningplicht is altijd van toepassing op discotheken en seksinrichtingen.

  • 7. De burgemeester kan, in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid en het voorkomen van overlast, beleidsregels opstellen ten behoeve van de exploitatie van openbare inrichtingen.

  • 8. De burgemeester is bevoegd om in het belang van de openbare orde en veiligheid en bij onevenredige overlast, lid 1 voor een individuele openbare inrichting buiten toepassing te verklaren.

  • 9. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:28a Exploitatie terras

  • 1. Voor zover artikel 2:28 het exploiteren van een openbare inrichting toestaat dan is het exploiteren van een terras mogelijk, indien:

    • 1.

      met betrekking tot de ligging en het onderhoud aan het terras door de exploitant de nodige zorgvuldigheid wordt betracht;

    • 2.

      het terras sierend is voor het straatbeeld;

    • 3.

      het terras geen gevaar of hinder oplevert voor de omgeving;

    • 4.

      op wegen of weggedeelten, bestaande uit een rijbaan en een trottoir, het terras op de rijbaan wordt geplaatst of op het trottoir tussen het terras en de rijbaan of geplaatste objecten een vrije en onbelemmerde doorgang van minimaal 1,50 meter aanwezig is voor voetgangers, invaliden- en kinderwagens;

    • 5.

      het niet elders dan bij het pand wordt aangelegd waar het bedrijf wordt geëxploiteerd;

    • 6.

      op wegen of weggedeelten, enkel bestaand uit een trottoir, een vrije en onbelemmerde doorgang van minimaal 3,5 meter aanwezig is en blijft ten behoeve van hulpdiensten.

  • 2. Het bevoegde bestuursorgaan kan met inachtneming van artikel 1:8 en van lid 3 van artikel 2:28 nadere beperkingen stellen aan de inrichting en het gebruik van een terras.

Artikel 2:29 Sluitingstijden

  • 1. Het is de exploitant van een openbare inrichting verboden bezoekers tot dit bedrijf toe te laten op maandag tot en met zondag tussen 01.30 en 06.00 uur.

  • 2. Het is de houder van een openbare inrichting verboden een terras tussen 01.30 en 06:00 uur voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

  • 3. De burgemeester kan met inachtneming van artikel 1:8 en van lid 3 van artikel 2:28 andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijke openbare inrichting of een daartoe behorend terras.

  • 4. Het eerste en tweede lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten openbare inrichting

Het is bezoekers van een openbare inrichting toegestaan gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2:29 gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Als een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31 op als bevoegd bestuursorgaan.

AFDELING 5A WOON- EN LEEFKLIMAAT

Paragraaf 1 Toezicht op smart- en headshops

Artikel 2:34a Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet handelingen en/of werkzaamheden worden verricht die zijn aan te merken als het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als smartshop, headshop, belshop of internetcafé;

  • b.

    Exploitant: de natuurlijke persoon voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd; diegene die de inrichting exploiteert.

  • c.

    Leidinggevende:

    • 1.

      1. de natuurlijke persoon voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd; diegene die de inrichting exploiteert;

    • 2.

      2. de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;

    • 3.

      3. de natuurlijke persoon, die onmiddellijk leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting.

  • d.

    Bezoeker: degene die zich in een inrichting bevindt, met uitzondering van:

    • 1.

      de leidinggevende(n) en de leden van diens gezin, de niet tot diens gezin behorende bloed- en aanverwanten van de ondernemer(s) en de leidinggevende(n) in de rechte lijn onbeperkt en in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • 2.

      het dienstdoende personeel;

    • 3.

      hen, wier tegenwoordigheid in de inrichting, naar het oordeel van de burgemeester, door dringende omstandigheden wordt vereist;

    • 4.

      personen, die vertoeven in een inrichting welke tevens is een inrichting tot het verschaffen van nachtverblijf als bedoeld in de verordening op logeer- en kamerverhuurinrichtingen.

Artikel 2:34b Vergunningplicht
  • 1. Het is verboden een inrichting als bedoeld in artikel 2:34a, onder a, te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. De vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt voor wat betreft het grondgebied van de gemeente, verleend voor maximaal één smart- of headshop;

  • 3. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:34c Vergunningaanvraag
  • 1. De aanvraag voor de in artikel 2:34b, lid 1, bedoelde vergunning dient te geschieden met een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 2. In de aanvraag voor de vergunning als bedoeld in het eerste lid en in de vergunning als bedoeld in artikel 2:34b, lid 1, wordt in ieder geval vermeld:

    a. de persoonsgegevens van de exploitant;

    b. de persoonsgegevens van de leidinggevende(n).

  • 3. De in artikel 2:34b, lid 1, bedoelde vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant, is persoonsgebonden en kan niet worden overgedragen.

  • 4. Per inrichting wordt niet meer dan één aanvraag als bedoeld in het eerste lid gelijktijdig in behandeling genomen.

Artikel 2:34d Eisen aan de exploitant en leidinggevende
  • 1. De exploitant en leidinggevende(n) dienen te voldoen aan de bij of krachtens artikel 8, lid 2, aanhef en onder a en b en lid 3 van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen.

  • 2. De exploitant en de leidinggevende(n) dienen de leeftijd van achttien jaar te hebben bereikt.

Artikel 2:34e Weigeringgronden

De burgemeester kan de in artikel 2:34b, lid 1, bedoelde vergunning weigeren indien:

  • a.

    de exploitant of de leidinggevende(n) niet voldoet aan de in artikel III gestelde eisen;

  • b.

    de exploitant of de leidinggevende(n) binnen drie jaar voor de aanvraag een inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde, dan wel aantasting van het woon- en leefklimaat, dan wel op grond van artikel 13b van de Opiumwet, gesloten is geweest;

  • c.

    de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan of beheersverordening;

  • d.

    naar het oordeel van de burgemeester het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting;

  • e.

    de vestiging of exploitatie strijd oplevert met de nadere regels als bedoeld in artikel 2:34b, lid 2;

  • f.

    in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur;

  • g.

    de vestiging leidt tot concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied;

  • h.

    de inrichting is gevestigd in de nabijheid van een school of jongerencentrum.

Artikel 2:34f Afwijking sluitingstijden: tijdelijke sluiting

De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in het geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer inrichtingen, tijdelijk andere dan de voor de betreffende inrichtingen geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijke sluiting bevelen.

Artikel 2:34g Sluiting

De burgemeester kan een inrichting, al dan niet voor een bepaalde termijn, gesloten verklaren indien:

  • a.

    de inrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;

  • b.

    de exploitant of leidinggevende handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

  • c.

    de exploitant of leidinggevende niet meer voldoet aan de in artikel 2:34d gestelde eisen.

Artikel 2:34h Aanwezigheid in gesloten inrichting
  • 1. Het is verboden gedurende de tijd dat een inrichting gesloten is ingevolge de reguliere sluitingstijden of krachtens een op grond van artikel 2:34f dan wel 2:34g genomen besluit, zich als bezoeker in deze inrichting te bevinden.

  • 2. Het is de exploitant of leidinggevende(n) verboden gedurende de tijd dat een inrichting is gesloten ingevolge de reguliere sluitingstijden of krachtens een op grond van artikel 2:34f, dan wel artikel 2:34g genomen besluit, de inrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin één of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

Artikel 2:34i Intrekkinggronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 wordt de vergunning als bedoeld in artikel 2:34b, lid 1, door de burgemeester ingetrokken indien:

  • a.

    de exploitatie of leidinggevende niet voldoet aan de in artikel 2:34d gestelde eisen;

  • b.

    aannemelijk is dat de exploitant of leidinggevende van de inrichting betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten, bij activiteiten in of vanuit de inrichting die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

  • c.

    de exploitant of leidinggevende van de inrichting toestaat of gedoogt dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

  • d.

    zich in of vanuit zijn inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

  • e.

    er is sprake van de omstandigheid en een geval, als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 2:34j Vervallen vergunning
  • 1. Een ingevolge artikel 2:34b, lid 1, verstrekte vergunning vervalt indien:

    • a.

      de exploitatie van de inrichting door de exploitant voor een periode langer dan zes maanden is of wordt gestaakt, behalve indien dit is ten gevolge van langdurige ziekte van de exploitant;

    • b.

      er sprake is van een wijziging in de exploitatie doordat de aard van de inrichting is gewijzigd waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd;

    • c.

      een vergunning, strekkende ter vervanging van de in de aanhef van dit artikel bedoelde vergunning, is verleend.

  • 2. Van het feit dat de vergunning is vervallen op grond van het bepaalde in het eerste lid, onder a en b, doet de burgemeester mededeling aan hem op wiens naam de vergunning is gesteld.

Artikel 2:34k Overgangsbepaling
  • 1. Aan de exploitant van een op de datum van inwerkingtreding van deze paragraaf in bedrijf zijnde inrichting wordt geacht een tijdelijke vergunning voor die inrichting te zijn afgegeven voor de duur van twee maanden.

  • 2. Wordt door de exploitant van een inrichting als bedoeld in het eerste lid binnen de in het eerste lid genoemde termijn een ingevolge artikel 2:34, lid 1, vereiste vergunning aangevraagd, dan wordt de tijdelijke vergunning als bedoeld in lid 1 geacht te zijn verlengd tot het tijdstip waarop door de burgemeester op de aanvraag is beslist.

Artikel 2:34l College als bevoegd orgaan

Indien een inrichting geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:34b tot en met 2:34k.

Afdeling 5B REGULERING PARACOMMERCIËLE RECHTSPERSONEN EN OVERIGE AANGELEGENHEDEN UIT DE DRANK- EN HORECAWET

Artikel 2:34m Schenktijden paracommerciële rechtspersonen

  • 1. Paracommerciële rechtspersonen verstrekken uitsluitend alcoholhoudende drank gedurende de periode beginnende na 12:00 uur tussen het tijdstip 1 uur voor aanvang en eindigende met 1 uur na beëindiging van activiteiten welke passen binnen de statutaire doelomschrijving van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon.

  • 2. Van het bepaalde in het eerste lid zijn uitgezonderd de Sportieve Instellingen. Voor de Sportieve Instellingen geldt dat zij uitsluitend alcoholhoudende drank verstrekekn gedurende de periode beginnende na 12:00 uur tussen het tijdstip van aanvang en eindigende 2 uur na beëindiging van activiteiten die passen binnen de statutaire doelomschrijving.

  • 3. Onverminderd en in aanvulling op het bepaalde in het tweede lid kunnen paracommerciële rechtspersonen die zich voornamelijk richten op activiteiten van sportieve aard opteren voor een regime van vaste schenktijden op de zaterdag en de zondag, waarbij alcoholhoudende drank mag worden verstrekt tussen 12:00 uur en 20:00 uur.

  • 4. Voor het mogen hanteren van het vaste regime van schenktijden op de zaterdag en zondag zoals bedoeld in het derde lid, is vereist dat de betreffende paracommerciële rechtspersoon vooraf schriftelijk melding doet aan de burgemeester dat van deze optie gebruik wordt gemaakt.

Artikel 2:34n Bijeenkomsten bij paracommerciële rechtspersonen

  • 1. Het is verboden in een paracommerciële inrichting alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen.

  • 2. Het is verboden in een paracommerciële inrichting alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten, die gericht zijn op personen, die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de beherende paracommerciële rechtspersonen zijn betrokken.

  • 3. Het verbod in lid 2 is niet van toepassing op activiteiten van sportieve, culturele, sociaal-culturele of religieuze aard.

  • 4. Paracommerciële inrichtingen in dorpshuizen, culturele centra, kerkelijke centra en sociaal culturele verenigingen zijn uitgezonderd van het gestelde in de leden 1 en 2, voor zover het aantal van de in deze leden aangeduide bijeenkomsten tezamen het maximum van 24 per jaar niet overschrijdt.

  • 5. De paracommerciële inrichting als bedoeld in lid 4 doet uiterlijk 10 werkdagen voor een bijeenkomst als bedoeld in de leden een of twee hiervan melding bij de burgemeester.

  • 6. In afwijking van artikel 2:34m geldt voor een tijdig gemelde bijeenkomst als bedoeld in lid 4 de eindtijd van de bijeenkomst, tot uiterlijk 24.00 uur.

Artikel 2:34o Verbod verstrekken van sterke drank

Het is verboden in paracommerciële inrichtingen sterke drank te verstrekken.

Artikel 2:34p Toelatingleeftijden tot alle horecalokaliteiten en terrassen

  • 1. Het is verboden tussen 23:00 en 8:00 uur bezoekers van wie niet is vastgesteld dat zij de leeftijd van zestien jaar hebben bereikt toe te laten tot horecalokaliteiten en terrassen.

  • 2. Met betrekking tot de vaststelling bedoeld in het eerste lid is artikel 20, vierde lid, van de wet van toepassing.

Artikel 2:34q Verbod happy hours

Ter bescherming van de volksgezondheid en in het belang van de openbare orde is het verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die in de desbetreffende horecalokaliteit of op het desbetreffende terras gewoonlijk wordt gevraagd.

AFDELING 6. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Definitie

In deze afdeling wordt onder inrichting verstaan elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of een bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht daarvan binnen drie dagen daarna schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Artikel 2:38a Definities

In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

AFDELING 7. TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen of de Verordening speelautomaten gemeente Nieuwkoop 2007

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

    • a.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

    • b.

      de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Speelautomaten

(Vervallen in 2007)

Artikel 2:40a Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      exploitant: natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

    • b.

      beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteiten;

    • c.

      bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, niet zijnde een seksinrichting, of een daarbij behorend perceel of enig andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

  • 2. De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend voor de gehele gemeente aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.

  • 3. Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

    • a.

      in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester benoemde bedrijfsmatige activiteiten; of

    • b.

      indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

    • b.

      indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • c.

      de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • e.

      indien niet voldaan is aan de bij of krachtens lid vijf en zes gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag;

    • f.

      indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • g.

      indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit of de Wet milieubeheer.

  • 5. De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant of beheerder;

    • b.

      het adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

    • c.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • d.

      indien van toepassing de verblijftitel van de exploitant of beheerder;

    • e.

      een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant of beheerder gerechtigd is om in Nederland arbeid te verrichten;

    • f.

      een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd.

  • 6. Indien de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd.

  • 7. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen indien:

    • a.

      door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast; of

    • b.

      door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed; of

    • c.

      de voorwaarden uit de vergunning of de plichten voortvloeiend uit dit artikel niet worden nageleefd; of

    • d.

      de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of

    • e.

      de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed; of

    • f.

      er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden; of

    • g.

      er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde; of

    • h.

      de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd dan wel sprake is van een gewijzigde exploitatie; of

    • i.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is; of

    • j.

      de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit, de Wet milieubeheer of een gebiedsplan.

  • 8. Indien een bedrijf in strijd met het verbod uit het derde lid van deze bepaling wordt geëxploiteerd of indien een van de situaties als bedoeld in het zevende lid, sub a tot en met i, van toepassing is, kan de burgemeester de sluiting van het bedrijf bevelen.

  • 9. Het is een ieder verboden een overeenkomstig het achtste lid van deze bepaling gesloten bedrijf te betreden of daarin te verblijven.

  • 10. De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien later bekend geworden feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven.

  • 11. De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet.

  • 12. Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de exploitant of beheerder aanwezig is.

  • 13. De exploitant en de beheerder zien erop toe dat in het bedrijf geen strafbare feiten plaatsvinden.

  • 14. In afwijking van het derde lid geldt dit verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.

  • 15 Op de vergunning als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

AFDELING 8. MAATREGELEN TER VOORKOMING VAN OVERLAST, GEVAAR OF SCHADE

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing voor zover gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsabmtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

  • 5. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 6. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 7. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke.

  • 1. Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing als de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing als de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:44a Verbod op het vervoeren van geprepareerde voorwerpen

  • 1. Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder wordt berokkend.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:47a (Slaap) verblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen

(Verplaatst naar hoofdstuk 4, afdeling 5)

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is voor personen die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet; en

    • b.

      een andere plaats dan een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:48a Verkoop en gebruik van lachgas

  • 1. Onder lachgas wordt verstaan: dikstofmonoxide, (N₂O), een anorganische verbinding van stikstof en zuurstof met als bruto formule N₂O, waarvan de verkoop een het gebruik – al dan niet in combinatie met gaspatronen, ballonnen, (slagroom) spuiten of een tank- voor recreatieve doeleinden plaatsvindt.

  • 2. Het is verboden op openbare plaatsen en in voor publiek openstaande gebouwen lachgas te gebruiken als dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.

  • 3. Het is verboden op openbare plaatsen en in voor publiek openstaande gebouwen, die deel uitmaken van een door het college respectievelijk de burgemeester aangewezen gebied, lachgas te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of al dan niet tegen betaling aan te bieden of te verwerven.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:49a Hinderlijk gedrag

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval verstaan: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:50a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

  • 1. Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek toegankelijke openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:53 Bespieden van personen

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

(Vervallen in 2007)

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

(Vervallen in 2007)

Artikel 2:56 Alarminstallaties

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats of gebied;

    • c.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen;

    • d.

      in een recreatie-/ natuur-/ plassengebied of op een andere door het college aangewezen plaats of gebied zonder dat die hond aangelijnd is.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

  • 3. Het verbod in het eerste lid onder a en d is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1. De eigenaar of houder van de hond is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van de hond in de openbare ruimte binnen de bebouwde kom direct worden opgeruimd.

  • 2. De eigenaar of houder van een hond is verplicht, indien hij zich met een hond op of aan de weg bevindt een deugdelijk opruimmiddel bij zich te hebben.

  • 3. Het colllege van burgemeester en wethouders is bevoegd bepaalde plaatsen aan te wijzen waar de in lid 1 gestelde verplichting niet van toepassing is.

  • 4. Het college is bevoegd een plaats of gebied buiten de bebouwde kom aan te wijzen waar de eigenaar of houder van een hond verplicht is ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van de hond in de openbare ruimte direct worden opgeruimd.

  • 5. Vrijstelling van lid 1, 2 en 4 geldt indien de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijngebod is opgelegd, is verplicht de hond kort aangelijnd te houden, met een lijn met een lengte gemeten van hand tot halsband van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd, is naast de verplichting bedoeld in het tweede lid verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid aanhef en onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

 

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen, als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn-, en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid of heeft meegedeeld dat hij de hond gevaarlijk acht, dan wel de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedegingswerk.

  • 2. Het verbod geldt niet als:

    • a.

      op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

    • b.

      het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

    • c.

      het terrein voorzien is van een zodanige hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzingsbesluit is aangegeven of;

    • d.

      te voeren.

  • 2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen krachtens het eerste lid is aangewezen plaats, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:61 Wilde dieren

(Vervallen in 2007)

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Duiven

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:64 Bijen

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:65 Bedelarij

(Niet opgenomen)

AFDELING 9. BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de: handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en door de burgemeester gewaarmerkt

    register, en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, voor zover van toepassing daaronder begrepen soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3.

    Op de aanvraag om een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen: 1ᵒ dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging; 2ᵒ van een verandering van de onder 1 bedoelde adressen; 3ᵒ dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent; 4ᵒ dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste acht dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

(Vervallen in 2009)

AFDELING 10. CONSUMENTENVUURWERK

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit).

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1*, van het Wetboek van Strafrecht.

AFDELING 11. DRUGSOVERLAST

Artikel 2:73a Carbid schieten

  • 1. In dit artikel wordt onder carbid schieten verstaan: het in een (melk)bus op explosieve wijze verbranden van acetyleengas, afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of een gas of gasmengsel met vergelijkbare eigenschappen.

  • 2. Het is verboden met carbid te schieten.

  • 3. Het verbod in het tweede lid geldt niet als:

    • a.

      het carbid schieten plaatsvindt van 31 december vanaf 10.00 uur tot 1 januari van het daaropvolgende jaar 02.00 uur; en;

    • b.

      het carbid schieten plaatsvindt buiten de bebouwde kom; en;

    • c.

      degene die carbid schiet of daarbij behulpzaam is 18 jaar of ouder is; en;

    • d.

      degene die carbid schiet of daarbij behulpzaam is niet onder invloed van alcohol en/of psychotrope middelen is; en;

    • e.

      gebruik wordt gemaakt van (melk)bussen of vergelijkbare voorwerpen die worden afgesloten met een zacht materiaal (plastic voetbal of plastic zak); en;

    • f.

      het vrije schootsveld tenminste 75 meter bedraagt en binnen deze afstand geen openbare paden of wegen gelegen zijn; en;

    • g.

      het carbid schieten plaatsvindt in tegengestelde richting van de dichtst bijgelegen woonbebouwing; en;

    • h.

      de locatie waar het carbid schieten plaatsvindt op tenminste 75 meter van de woonbebouwing, 350 meter van medische- en zorginstellingen, 350 meter van inrichtingen waar dieren worden gehouden is gelegen en op afstand van tenminste 500 meter van een Natura 2000 gebied; en;

    • i.

      de locatie waar het carbid schieten plaatsvindt wordt afgezet met linten of andere vergelijkbaar materiaal, zodat toeschouwers niet in de nabijheid van de voorwerpen waarmee carbid geschoten wordt en de schietrichting kunnen komen te staan; en;

    • j.

      er geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbid schieten verricht weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaar, schade of hinder kan optreden voor mens, dier of milieu en wordt voldaan aan het gestelde bij of krachtens de Wet natuurbescherming; en;

    • k.

      toestemming is verkregen van de eigenaar of eigenaren van het perceel of de percelen waarop het carbid schieten plaatsvindt.

  • 4. Het in het tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie of het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of een in een voor het publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

AFDELING 12. BIJZONDERE BEVOEGDHEDEN VAN DE BURGEMEESTER

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:2, 2:10, 2:11, 2:16, 2:47, 2:48, 2:50, 2:73 en 5:34 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere openbare plaatsen.

Artikel 2:78 Verblijfsontzeggingen

Het is degenen aan wie dit door of namens de burgemeester in het belang van de openbare orde of zedelijkheid is bekendgemaakt, verboden zich anders dan in een middel van openbaar vervoer te bevinden op of aan door de burgemeester aangewezen wegen en plaatsen gedurende de uren daarbij genoemd. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking genoemde periode van ten hoogste twaalf weken.

Artikel 2:79 Woonoverlast

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als een ingezetene met een adres in de gemeente i de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf.

HOOFDSTUK 3. SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

AFDELING 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, kan het college nadere regels stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in dit hoofdstuk..

AFDELING 2. SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE, SEKSWINKELS EN DERGELIJKE

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

  • 3. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, ,Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • .

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • .

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • .

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • .

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • .

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • .

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven op maandag tot en met zondag tussen 01.30 en 06.00 uur.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingstijden vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het besluit bedoeld in het eerste lid bekend op de voet van artikel 3:42, tweede lid.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat exploitant of de beheerder bedoeld in artikel 3:4, tweede lid onder a of b in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1. Het is verboden door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten te bewegen gebruik te maken van de diensten van een prostituee, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2. Met het oog op de naleving van het verbod bedoeld in het eerste lid, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3. Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen of gebieden en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4. De burgemeester kan met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid, verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen of gebieden en op de tijden bedoeld in het eerste lid, onder b..

  • 5. De burgemeester beperkt het verbod bedoeld in het vierde lid indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

AFDELING 3. BESLISTERMIJN; WEIGERINGSGRONDEN

Artikel 3:12 Beslistermijn

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 1.2, eerste lid, beslist het bevoegd bestuursorgaan op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; of

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      de gezondheid of zedelijkheid; of

    • f.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

AFDELING 4. BEËINDIGING EXPLOITATIE; WIJZIGING BEHEER

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de exploitant die overeenkomstig artikel 3:4 op de vergunning is vermeld, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1. Indien de beheerder het beheer van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk beëindigt, geeft de exploitant daarvan binnen een week schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besluit de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder vanaf het moment waarop de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

AFDELING 5. OVERGANGSBEPALING

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

  • 1. Op het exploiteren van een bestaande seksinrichting of escortbedrijf is het gestelde in artikel 3:4, eerste lid, niet van toepassing:

    • a.

      gedurende twaalf (12) weken na het in werking treden daarvan;

    • b.

      na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, heeft ingediend, totdat op die aanvraag door het bevoegd bestuursorgaan een besluit is genomen.

  • 2. Gedurende de periode bedoeld in het eerste lid, kan het bevoegd bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving vermelde voorzieningen.

HOOFDSTUK 4. BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1. VOORKOMEN OF BEPERKEN VAN GELUIDHINDER EN HINDER DOOR VERLICHTING

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • .

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • .

    gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • .

    gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • .

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • .

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • .

    inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichting type A of B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • .

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. Als kan een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan het college een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 4. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 70 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 5. De geluidswaarde als bedoeld in het vierde lid is inclusief onversterkte muziek. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 6. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5, uiterlijk om 01.30 uur te worden beëindigd.

Artikel 4:3 Melding incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal twaalf (12) incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19, 2:19aen 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5 niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal twaalf (12)dagen of dagdelen per kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een melding.

  • 4. De melding is gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 70 dB(A) en/of 85 dB(C), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2:17a, 2.19 , 2:19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5,uiterlijk om 1.30 uur beëindigd.

  • 8. De geluidsnorm, bedoeld in het zesde lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 9. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

(Vervallen in 2009)

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Activiteitenbesluit is de in het tweede lid opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1.1, onder d van het Besluit geluidhinder;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

  • 2. Tabel

     

    17.00 -19.00 uur

    19.00-23.00 uur

    23.00-7.00 uur

    LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    40 dB(A)

    LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    35 dB(A)

    30 dB(A)

    25 dB(A)

    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    60 dB(A)

    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    55 dB(A)

    50 dB(A)

    45 dB(A)

  • 3. Voor de duur van zes (6) uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 4. Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Actititeitenbesluit milieubeheer van toepassing.

  • 5. Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel l 4:2 of artikel 4:3.

Artikel 4.5a Geluidhinder in de openlucht

  • 1. Het is verboden in de openlucht een geluidsapparaat, een toestel of een machine in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

  • 3. Het college kan terreinen of wateren aanwijzen, waarop het verbod niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangegeven categorieën van geluidsapparaten, toestellen of machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van (geluid)hinder.

  • 4. De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betreffen:

    • a.

      het maximale geluidsniveau;

    • b.

      de situering van geluidsbronnen;

    • c.

      de frequentie en tijden van gebruik.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer , het Bouwbesluit 2012 of de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland.

Artikel 4.5b Geluidhinder door dieren

Degene die zorg heeft voor een dier voorkomt dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.

Artikel 4.5d Geluidhinder door motorvoertuigen en bromfietsen

Het is verboden buiten een inrichting zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder ontstaat.

Artikel 4.5d Geluidhinder door vrachtauto’s

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting een vrachtauto als bedoeld in artikel 1van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 op zodanige wijze te laden of te lossen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 4.5e Geluidhinder door schepen

  • 1. Het is de schipper van een vaartuig dat ligplaats heeft ingenomen aan een wal, die is voorzien van elektrische stroomkasten, verboden gebruik te maken van aggregaten ten behoeve van de opwekking van elektriciteit.

  • 2. De schipper is voor de elektriciteitsvoorziening verplicht gebruik te maken van de in het eerste lid bedoelde stroomkasten.

  • 3. Het college kan van het in het eerste en tweede lid bepaalde ontheffing verlenen.

Artikel 4.6 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit 2012 of de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland.

AFDELING 2. BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 4.7 Straatvegen

(Vervallen in 2009)

Artikel 4.7a Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg

(Vervallen in 2009)

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Artikel 4:9a Verbod oplaten ballonnen

  • 1. Onder "ballon" wordt verstaan: een licht omhulsel van welk materiaal dan ook gevuld met een gas dat lichter is dan lucht of gevuld met hete lucht afkomstig van vuur of een brandstofelement.

  • 2. Het is verboden om ballonnen op te laten in de open lucht. Het is tevens verboden het oplaten van ballonnen in de open lucht te organiseren.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 4. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op:

    • a.

      ballonnen waarbij de richting en/of hoogte door menselijk ingrijpen wordt bepaald en

    • b.

      ballonnen, die noodzakelijk zijn voor bijvoorbeeld meteorologische of andere wetenschappelijke waarnemingen.

AFDELING 3. HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

Artikel 4:10 Definities

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

    • b.

      hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • c.

      lijst van beschermingswaardige houtopstanden: de door het college vastgestelde “lijst beschermingswaardige bomen gemeente Nieuwkoop”.

  • 2. In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, kappen, verplanten, het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:11 Omgevingsontheffing voor het vellen van houtopstanden

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsontheffing van het bevoegd gezag houtopstanden te (doen) vellen die staan vermeld op de lijst van beschermingswaardige houtopstanden.

  • 2. Een ontheffing wordt slechts bij uitzondering verleend, indien:

    • a.

      een zwaarwegend maatschappelijk belang opweegt tegen duurzaam behoud van de beschermde houtopstand;

    • b.

      er sprake is van onafwendbaar gevaar of vergelijkbaar spoedeisen belang van openbare orde of veiligheid;

    • c.

      naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade.

  • 3. Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet voor:

    • a.

      een houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving van het bevoegd gezag;

    • b.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • c.

      het periodiek knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij bestaande knotbomen, reeds gekandelaberde bomen of leibomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

  • 4. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

Artikel 4:12 Instandhouding houtopstanden

  • 1. De eigenaar of zakelijk gerechtigde van de grond waarop een houtopstand bevindt die op de lijst van beschermenswaardige houtopstanden voorkomt, is verplicht het college onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen van:

    • a.

      eigendomsoverdracht van een beschermde houtopstand;

    • b.

      het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van een beschermde houtopstand, anders dan door velling op grond van een verleende vergunning;

    • c.

      de dreiging dat de beschermde houtopstand geheel of gedeeltelijk teniet kan gaan.

  • 2. Als een beschermenswaardige houtopstand ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het college aan de eigenaar of zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt de verplichting opleggen om voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

Artikel 4:12a Bescherming openbare houtopstanden

  • 1. Het is verboden om houtopstanden, die openbaar eigendom zijn:

    • a.

      te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

    • b.

      daaraan snoeiwerk te verrichten behoudens door de gemeente opgedragen boomverzorgende taak.

  • 2. Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan een openbare houtopstand aan te brengen of anderszins te bevestigen, behoudens ontheffing van het college.

AFDELING 4. MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen

  • 2. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door of krachtens de Wet ruimtelijke ordening of de provinciale verordening.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

(Vervallen in 2009)

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer,

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

(Niet opgenomen)

AFDELING 5. KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN

Artikel 4:17 Definitie

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt tevens voor het, al dan niet in een voertuig, te slapen dan wel een ander kampeermiddel op of aan de weg te gebruiken met het kennelijke doel dit als slaapplaats te (laten) gebruiken.

  • 3. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      van natuur en landschap;

    • b.

      van een stadsgezicht; of

    • c.

      als de veiligheid van het wegverkeer in het gedrang komt.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Artikel 4:18, eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen,, genoemd in artikel 4:18, vijfde lid.

HOOFDSTUK 5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1. PARKEEREXCESSEN

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

(vervallen)

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; of

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden; of

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 50 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig op de weg of openbare parkeergelegenheid te plaatsen of te hebben met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruik langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg of openbare parkeergelegenheid te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door Wegenverordening Zuid-Holland.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

(Vervallen in 2009)

Artikel 5:8 Grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter en/of een hoogte van meer dan 2,6 meter te parkeren binnen de bebouwde kom van de gemeente op de weg of op een openbare parkeergelegenheid.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het parkeren:

    • a.

      op de daartoe door het college aangewezen wegen en/of openbare parkeergelegenheden;

    • b.

      op werkdagen van 7:00 tot 18:00 gedurende ten hoogste één uur.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op campers, en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg geplaatst of gehouden.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van de verboden.

  • 5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9 Uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,6 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1. Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen daar te parkeren waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2. Dit verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5:10a Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan

1. Het is verboden een voertuig te parkeren of laten stilstaan op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

Artikel 5:11 aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

(Vervallen in 2009)

Artikel 512 Overlast van fiets of bromfiets

(Vervallen in 2009)

AFDELING 2. COLLECTEREN

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 2. Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die wordt gehouden:

    • a.

      in besloten kring; of

    • b.

      door een instelling die is ingedeeld in het door het college vastgestelde collecte- en wervingsrooster , mits de inzameling of werving overeenkomstig dat collecte en wervingsvoorstel en met inachtneming van de door het college gegeven voorschriften plaatsvindt; of

    • c.

      door een andere, door het college aangewezen instelling.

  • 4. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

AFDELING 3. VENTEN

Artikel 5:14 Definitie

  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g van de Gemeentewet;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het verboden te venten op zondagen en maandag tot en met zaterdag tussen 21.00 uur en 09.00 uur.

  • 3. Het verbod als bedoeld in het tweede lid geldt niet voor het venten met voor consumptie geschikte etenswaren, voor zover dat niet aan de deur gebeurt, op zondagen tussen 09.00 uur en 21.00 uur.

  • 4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 5. Het verbod in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

Artikel 5.16 Vrijheid van meningsuiting

Is vervallen

AFDELING 4. STANDPLAATSEN

Artikel 5:17 Definitie

  • 1. In deze afdeling wordt onder standplaats verstaan het vanaf een vaste plaats op een openbare of in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Incidentele standplaats: een standplaats als bedoeld onder a met dien verstande dat de standplaats ingenomen wordt voor een uitsluitende periode van maximaal vier weken per kalenderjaar.

  • 3. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en nadere regels

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Een vergunning wordt aangevraagd door middel van een volledig ingevuld en ondertekend formulier dat daartoe door het college is verstrekt.

  • 3. Het college kan ter bescherming van een belang bedoeld in artikel1:8 en 5:19a:

    • a.

      gebieden en dagen aanwijzen waar geen vergunning wordt verleend voor vaste standplaatsen;

    • b.

      gebieden aanwijzen waar een maximum aantal vergunningen wordt verleend voor vaste standplaatsen;

    • c.

      gebieden aanwijzen waar vergunning voor vaste standplaatsen slechts wordt verleend voor door het college vastgestelde producten of diensten;

  • 4. Het college kan regels geven ten aanzien van bij de aanvraag te verstrekken gegevens of bescheiden, de volgorde van toewijzing van vaste standplaatsen, de wijze waarop een standplaats wordt ingenomen en de omstandigheid waaronder een vergunning kan worden overgedragen.

Artikel 5:19 Weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert de vergunning voor het innemen van een vaste standplaats in ieder geval indien de aanvraag betrekking heeft:

    • a.

      op het innemen van een standplaats in een gebied of op een dagals bedoeld in artikel 5:18 derde lid onder a;

    • b.

      indien het maximum aantal te verlenen vergunningen in een gebied is bereikt;

    • c.

      op een ander product of dienst dan op grond van artikel 5:18 derde lid onder c is vastgesteld;

  • 2. Het college weigert de vergunning voor het innemen van een incidentele standplaats in ieder geval indien de aanvraag betrekking heeft:

    • a.

      op een langere periode dan vier weken;

    • b.

      op een plaats waarvoor binnen hetzelfde kalenderjaar al vergunning voor een incidentele standplaats is verleend.

  • 3. Het college kan afwijken van het eerste lid indien het innemen van de vaste standplaats bijdraagt aan de sociale leefbaarheid van de gemeentekernen of bijzondere omstandigheden het verlenen van een vergunning rechtvaardigen.

  • 4. Het college kan afwijken van het tweede lid indien het innemen van de incidentele standplaats naar het oordeel van het college gedurende een maximale periode van acht weken gerechtvaardigd is vanwege de aard van het product.

  • 5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:19a Overige weigeringsgronden

  • 1. Onverminderd artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt dan wel de sociale leefbaarheid of de kwaliteit van het leefmilieu van de gemeentekernen in het geding komt;

    • c.

      indien het innemen van de standplaats overlast veroorzaakt voor gebruikers of zakelijk gerechtigden van in de nabijheid gelegen onroerende zaken;

    • d.

      indien het intensief gebruik van de weg of de ruimtelijke omstandigheden ter plaatse het innemen van een standplaats niet toelaat;

    • e.

      in het belang van de verkeersvrijheid of –veiligheid;

    • f.

      wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 5:20 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:21 Afbakeningsbepalingen

  • 1. Het verbod van artikel 5:18 eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het provinciale wegenverordening.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5:19a, eerste lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

AFDELING 5. SNUFFELMARKTEN

Artikel 5:22 Begripsbepaling

(Vervallen in 2009)

Artikel 5:23 Houden van een snuffelmarkt

(Vervallen in 2009)

AFDELING 6. OPENBAAR WATER

(Ondergebracht in hoofdstuk 5, afdeling 10)

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

(Gereserveerd)

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

(Gereserveerd)

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

(Gereserveerd)

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

(Gereserveerd)

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

(Gereserveerd)

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

(Gereserveerd)

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

(Gereserveerd)

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

(Gereserveerd)

AFDELING 7. CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN

Artikel 5:31a Begripsbepalingen

(Vervallen)

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit omgevingsrecht, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid  bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de milieuverordening Zuid-Holland aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

AFDELING 8. VUURVERBOD

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429 aanhef en onder 1ᵒ of 3ᵒ, van het Wetboek van Strafrecht of de milieuverordening Zuid-Holland.

  • 6. Op de ontheffing als bedoeld in het derde lid is paragraag 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

AFDELING 9. ASVERSTROOIING

Artikel 5:35 Definitie

In deze afdeling wordt onder incidentele asverstrooiing verstaan het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

    • c.

      openbare wateren;

    • d.

      sportterreinen;

    • e.

      recreatieterreinen.

  • 2. Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, onder C.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden als daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

AFDELING 10. OPENBAAR WATER EN WATERSTAATSWERKEN

Artikel 5:38 Begripsbepalingen

(Vervallen in 2021)

Artikel 5:39 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

(Vervallen in 2021)

Artikel 5:40 Verontreiniging bij werkzaamheden op het water
  • 1. Het is verboden, zonder vergunning van het college, binnen de afstand van 25 meter van bewoonde gebouwen, vaartuigen met vuilnis of andere stankverwekkende stoffen te laden, te verwerken, af te meren of te lossen. Dit verbod is niet van toepassing voor personeel van de van gemeentewege aangewezen reinigingsdienst in de uitoefening van de hem opgedragen werkzaamheden en voor de eigenaren, beheerders of andere rechthebbenden van landbouw-, veeteelt- of tuinbouwbedrijven en het bij deze in dienstzijnde personeel, bij de uitoefening van werkzaamheden ten behoeve van en op het terrein van die bedrijven.

  • 2. De inhoud van de in het eerste lid bedoelde vaartuigen moet, behalve wanneer het laden en lossen dit niet toelaten, steeds door luiken gedekt gehouden worden.

  • 3. Het is verboden vuilnis of andere stankverwekkende stoffen in bebouwde kommen over te scheppen.

  • 4. Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5:41 Beschadiging van waterstaatswerken en oevers
  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:42 Varen over visnette

Het is verboden over te water staande visnetten te varen met vaartuigen, van welke enig deel onder het vlak van het vaartuig uitsteekt.

Artikel 5:43 Bescherming rietkragen

(Vervallen in 2021)

Artikel 5:44 Zeilplank nabij rietkraag

(Vervallen in 2021)

Artikel 5:45 Verbod beschadigen riet
  • 1. Het is verboden op enigerlei wijze schade toe te brengen aan een rietkraag.

  • 2. Het in het eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing op het verrichten van het noodzakelijk onderhoud aan watergangen ter uitvoering van een wettelijke verplichting.

Artikel 5:46 Oevers

(Vervallen in 2021)

Artikel 5:47 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik opgeschikt te maken.

Artikel 5:48 Baden en zwemmen

Het is verboden te zwemmen of te baden in de door het college bij een ter openbare kennis te brengen besluit aan te wijzen wateren. Slechts die wateren kunnen worden aangewezen waar, naar het oordeel van het college, het baden of het zwemmen de openbare orde verstoort of de zedelijkheid aantast.

Artikel 5:49 Ondiepten ontstaan door vee

(Vervallen in 2021)

Artikel 5:50 Verbranden riet
  • 1. Het verbranden van het bij de rietoogst vrijkomend rietsluik is toegestaan gedurende de periode van 1 oktober tot 20 april.

  • 2. Het college is bevoegd, gehoord de afdeling plaatselijke afdeling van de Vereniging voor de Rietcultuur en Vereniging Natuurmonumenten, de in het eerste lid genoemde periode te wijzigen.

  • 3. Het verbranden van rietsluik is niet toegestaan op zon- en feestdagen en na zonsondergang.

Artikel 5:51 Gebruik land/water

Het is verboden zonder daartoe gerechtigd te zijn:

  • a.

    zich te bevinden in/op eens anders land;

  • b.

    in eens anders water te komen tot het zoeken, snijden, plukken dan wel op een andere manier verwijderen van vegetaties of het zoek of rapen van eieren.

Artikel 5:52 Afsluitmogelijkheid

In verband met de aantasting van het oorspronkelijk karakter van het plassengebied kunnen gebieden worden aangewezen waarin het verboden is zich met vaartuigen te bevinden. Het hiervoor gestelde gebied geldt niet voor hen die beroepshalve in het betreffende gebied moeten zijn.

Artikel 5:53 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in, of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten en gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 3. De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin voorzien wordt door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken de Waterwet, de Provinciale Verordening Ruimte, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de Algemene verordening Kabels en Leidingen gemeente Nieuwkoop.

Artikel 5:54 Overlast bij bruggen en sluizen
  • 1. Het is, behalve aan de daartoe bevoegde personen, verboden de opsluiting van afgesloten bruggen te openen, of zich op beweegbare delen van ophaal-, bascule- of draaibruggen te bevinden zolang deze niet zijn gesloten, alsmede zich op sluisdeuren te bevinden of daarvan de rinket- of slakgaten te openen of af te sluiten.

  • 2. Het is verboden een brug te openen of geopend te hebben gedurende de tijd, dat die brug ingevolge een kenbaar gemaakt besluit van het college gesloten moeten blijven.

Artikel 5:55 Aanleggen van vaartuigen
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college, gedurende langer dan 4 achtereenvolgende uren met vaartuigen aan te leggen en deze te laten liggen aan wegen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op vaartuigen niet zijnde pleziervaartuigen, gedurende de tijd, welke deze vaartuigen nodig hebben om ter plaatse te laten of te lossen.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel worden onder vaartuigen mede verstaan vaartuigen, welke als zodanig nog niet geheel zijn afgewerkt (casco’s) en vlotten.

Artikel 5:56 Overlast aan vaartuigen
  • 1. Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is, verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Artikel 5:57 Orde op het openbare water
  • 1. Hij aan wie bij ordeverstoring of dreigende ordeverstoring op het openbare water door de politie het bevel gegeven wordt zich te verwijderen, is verplicht aan dit bevel onmiddellijk te voldoen en wel langs de weg of in de richting door de politie aangewezen.

  • 2. De schipper of andere gebruiker van een vaartuig aan wie bij de ordeverstoring of dreigende ordeverstoring op het openbare water door de politie het bevel gegeven wordt zich te verwijderen, is verplicht aan dit bevel te voldoen en wel langs de weg of in de richting door de politie aangewezen.

Artikel 5:58 Veiligheid op het water

(Vervallen in 2021)

Artikel 5:59 Gebruik van openbaar water
  • 1. Het is onverminderd het bepaalde in de artikelen 162 en 163 van het Wetboek van Strafrecht, verboden zonder vergunning van het college:

    • a.

      In openbare wateren palen, afsluitbomen of andere voorwerpen, welke de kennelijke bedoeling hebbende in- en uitvaart te voorkomen dan wel te verhinderen, aan te brengen, te maken of te hebben;

    • b.

      Op, in of boven de walkanten van de onder a. bedoelde wateren, aanduidingen of kennisgevingen aan te brengen, te maken of te hebben, waarbij ter kennis gebracht wordt dat verboden is bedoelde wateren te bevaren.

Artikel 5:60 Gezonken schip of voorwerp
  • 1. De rechthebbende van een in vaarweg gezonken of aan de grond geraakt vaartuig, waarvan de aanwezigheid de veiligheid van het vaarverkeer in gevaar kan brengen, is verplicht hiervan onmiddellijk kennis te geven aan de gemeente, en bij dat vaartuig of voorwerp de bakens of veiligheidstekens te plaatsen als hem door of namens de gemeente worden voorgeschreven, alsmede te zorgen, dat het vaartuig of voorwerp binnen de door of namens de gemeente gestelde termijn uit dat water wordt verwijderd.

  • 2. Een werk of enig onderdeel daarvan, dat naar het oordeel van het college in een zodanige toestand is komen te verkeren dat daardoor gevaar of hinder voor de scheepvaart bestaat of kan bestaan, moet op eerste aanzegging van het college door de belanghebbende bij dit werk zo spoedig mogelijk worden hersteld of verwijderd, waarbij moet worden voldaan aan de door of vanwege het college te geven aanwijzingen.

  • 3. Een werk dat ten gevolge van het vervallen van zijn bestemming niet is voltooid, of waarvan na voltooiing het doel is vervallen, moet op eerste aanzegging van het college door de belanghebbende bij het werk zo spoedig mogelijk worden opgeruimd, rekening houdend met de daarbij door het college te stellen termijnen.

Artikel 5:61 Aanpassen woonschepen

(Vervallen in 2021)

Artikel 5:62 Hinder door vaartuigen

(Vervallen in 2021)

Artikel 5:63 Aanleggen door vaartuigen, gebruik laad- en loswallen

(Vervallen in 2021)

Artikel 5:64 Verbod ligplaats pleziervaartuigen

(Vervallen in 2021)

Artikel 5:65 Uitzonderingen verbod artikel 5:64

(Vervallen in 2021)

Artikel 5:66 Voorschriften ligplaats

(Vervallen in 2021)

Artikel 5:67 Gebruik voortstuwingsinstallatie

(Vervallen in 2021)

Artikel 5:68 Ligplaatsen woonschepen

(Vervallen in 2021)

Artikel 5:69 Afbakening geldingsgebied

(Vervallen in 2009)

Artikel 5:70 Vaarregels

(Vervallen in 2021)

Artikel 5:71 Maximum snelheid plassengebied

(Vervallen in 2021)

Artikel 5:72 Motorvaartverbod

(Vervallen in 2021)

Artikel 5:73 Vaarverbod

(Vervallen in 2021)

Artikel 5:74 Plankzeilverbod

(Vervallen in 2021)

Artikel 5:75 Scheepvaartverkeerswet

(Vervallen in 2021)

Artikel 5:76 Binnenvaartpolitiereglement

(Vervallen in 2021)

Artikel 5:77 Varen onder leidingen

(Vervallen in 2009)

Artikel 5:78 Vier uren regeling

(Vervallen in 2021)

Artikel 5:79 Varen met motorvaartuigen

(Vervallen in 2021)

Artikel 5:80 Waterfietsen

(Vervallen in 2009)

Artikel 5:81 Orde en veiligheid op het ijs
  • 1. Het is verboden buiten noodzaak, zich te begeven of te bevinden op:

    • a.

      drijvend ijs;

    • b.

      ijsvlakten, voor zover en zolang deze door enig aangebracht zichtbaar teken als gevaarlijk zijn aangeduid.

  • 2. Het is verboden voor het publiek toegankelijk ijs te beschadigen, te verontreinigen of daarop verkeer op enigerlei wijze te belemmeren of in gevaar te brengen.

  • 3. Het is aan anderen dan daartoe bevoegden verboden, bakens, planken, palen of andere voorwerpen, in het belang van de veiligheid geplaatst op voor het publiek toegankelijk ijs, te verplaatsen, te beschadigen of op enigerlei andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 4. Het is zonder vergunning van het college verboden zich op een voor ieder toegankelijke ijsvlakte te bevinden met een motorvoertuig, als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder 2, van de Wegenverkeerswet, dan wel met een door windkracht voortgedreven slede of ijszeilplank.

  • 5. Het in de leden 2 en 3 van dit artikel bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 5:82 IJsbijten, ijsvaren
  • 1. Het is verboden ter plaatse en gedurende de tijd, door het college aangewezen:

    • a.

      met vaartuigen door mechanische kracht voortbewogen, door het ijs te varen;

    • b.

      het in openbare wateren aanwezige ijs te verwijderen of daarin bijten te hakken.

  • 2. Hij die een bijt in het ijs maakt, onderscheidenlijk heeft, is verplicht deze op opvallende wijze te omgeven onderscheidenlijk omgeven te hebben door planken, takken of schoten.

  • 3. Onder bijt, als bedoeld in het eerste lid, wordt niet verstaan een smalle opening in het ijs rondom een vaartuig aangebracht.

  • 4. De rechthebbende op een inrichting voor afvoer van water is, wanneer het ijs in of nabij een ijsbaan of ijsweg door uitstorting van dit water onbetrouwbaar is, verplicht onverwijld de gevaarlijke plaats aan te duiden door bakens, planken, palen of andere voorwerpen op opvallende wijze langs de rand te plaatsen.

Artikel 5:83 Toertochten

(Vervallen in 2009)

Artikel 5:84 Radiografisch bestuurde vliegtuigen

Het is zonder vergunning van het college verboden een voor een ieder toegankelijke ijsvlakte te gebruiken voor het laten stijgen en landen van radiografisch bestuurde vliegtuigen.

Artikel 5:85 Afstemming op Vaarwegenverordening

Het bepaalde in de artikelen in dit Hoofdstuk geldt niet voor zover de Vaarwegenverordening gemeente Nieuwkoop van toepassing is.

HOOFDSTUK 6. SANCTIE-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie (3) maanden of geldboete van de tweede (2e) categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:11, tweede lid, 2:12, eerste lid en 4:11, eerste lid.

  • 3. In het geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid van de Wet op de veiligheidsregio's gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen ven ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid van de Wet veiligheidsrisico's.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast: opsporingsambtenaren van de Nationale politie – Regionale eenheid Den Haag en personen, werkzaam voor de gemeente en als zodanig belast met toezicht en handhaving, onder wie milieuwachten, parkeercontroleurs, precariocontroleurs, toezichthouders en stadswachten.

  • 2. Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1. De “Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Nieuwkoop 2009, zoals vastgesteld op 28 april 2009 en zoals sindsdien gewijzigd wordt ingetrokken

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de eerste (1ste) dag na die waarop zij bekend is gemaakt.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

  • 1. Vergunningen en ontheffingen – hoe ook genaamd – verleend krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, blijven – indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken – nog gedurende twee jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

    • a.

      vergunningen voor het innemen van een ligplaats met een woonschip, verleend krachtens de op 8 februari 2006 door de raad van Nieuwkoop vastgestelde en sindsdien bij besluit van 18 mei 2006 gewijzigde verordening, blijven, in afwijking van artikel 6:5, lid 1, voor onbepaalde tijd van kracht, behoudens van het geval waarin thans nog niet voorzienbare omstandigheden of wetgeving hieraan in de weg staan.

  • 2. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, blijven – indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken – nog gedurende twee jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 3. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – op grond van een verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 4. Op een aanhangig beroep op bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6:4, tweede lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid.

  • 5. In afwijking van het in het eerste lid bepaald, blijft een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd- van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht (8) weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.

  • 6. Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, zijn niet van toepassing:

    • a.

      gedurende één jaar na het in werking treden van deze verordening;

    • b.

      ook na de onder a. bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 7. Horecabedrijven, die op de datum van inwerkingtreding van artikel 2:28 zoals vastgesteld bij het raadsbesluit van 25 januari 2007 zijn gevestigd, zijn van de vergunningsplicht van laatstgenoemde artikel vrijgesteld zolang de exploitatie naar aard, oppervlakte, locatie of anderszins niet wordt gewijzigd, met uitzondering van terrassen.

  • 8. De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

  • 9. Voorschriften en beperkingen, neergelegd in vergunningen of ontheffingen krachtens de VWP, indien en voor zover de bepalingen, ingevolge welke deze voorschriften of beperkingen zijn opgelegd, zijn overgenomen in afdeling 10 van hoofdstuk 5 van de Apv en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken, blijven gedurende de periode waarvoor ze zijn afgegeven van kracht omwille van rechtsbescherming.

  • 10. Voorschriften en beperkingen, neergelegd in vergunningen of ontheffingen, betreffende de afmeting van woonschepen, opgelegd krachtens de VWP, zullen door de gemeente Nieuwkoop worden gerespecteerd.

  • 11. De gewaarmerkte kaart behorend bij het raadsbesluit d.d. 28 april 2009, nr. 2009-0037 en als bijlage bij deze verordening gevoegd blijft onverminderd van kracht en geldt als de toegevoegde kaart zoals bedoeld in de artikelen 5:71 tot en met 5:74 van deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening Nieuwkoop 2012.

Artikel 6.7 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na haar bekendmaking.

Ondertekening

F. Buijserd, burgemeester

E.R. van Holthe, griffier