Verordening langdurigheidstoeslag 2009

Geldend van 01-01-2009 t/m heden

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag 2009

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college : het College van burgemeester en wethouders;

  • b.

    wet : Wet werk en bijstand;

  • c.

    bijstandsnorm : de norm bedoeld in artikel 5 onder c van de wet;

  • d.

    inkomen : het inkomen bedoeld in artikel 32 van de wet;

  • e.

    laag inkomen : een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm dat in Nederland is ontvangen;

  • f.

    uitkeringsgerechtigde : de persoon bedoeld in artikel 1 onder o van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, met uitzondering van de persoon die een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet of de Algemene Kinderbijslagwet;

  • g.

    referteperiode : een aaneengesloten periode van 36 maanden;

  • h.

    peildatum : de datum waarop in enig jaar de referteperiode is bereikt;

  • i.

    WTOS : Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • j.

    WSF : Wet studiefinanciering 2000;

  • k.

    bescheiden vermogen : het maximum vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet.

Artikel 2. Voorwaarden

  • 1. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 36 van de wet komt voor de langdurigheidstoeslag in aanmerking de belanghebbende van 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar die gedurende een referteperiode aangewezen is geweest op een laag inkomen, op de peildatum een niet meer dan bescheiden vermogen heeft en geen uitzicht heeft op een meer dan laag inkomen.

  • 2. Een belanghebbende als bedoeld in het eerste lid is:

    • a.

      de uitkeringsgerechtigde en

    • b.

      de gewezen uitkeringsgerechtigde gedurende de eerste 36 maanden na uitstroom uit de uitkering.

  • 3. Verblijf buiten Nederland gedurende maximaal 3 maanden per kalenderjaar is niet van invloed op de referteperiode, mits dit niet ten koste gaat van ingezette activiteiten gericht op reïntegratie.

Artikel 3. Geen uitzicht op een meer dan laag inkomen

  • 1. Van geen uitzicht op een meer dan laag inkomen is sprake:

  • a. als een uitkeringsgerechtigde zich in de referteperiode heeft gehouden aan regels omtrent solliciteren en heeft meegewerkt aan diens arbeidsinschakeling;

  • b. zolang een gewezen uitkeringsgerechtigde een laag inkomen heeft en de voor werkzaamheden beschikbare tijd niet zonder geldige reden beperkt.

  • 2. Van geen uitzicht op een meer dan laag inkomen is in ieder geval geen sprake als:

  • a. bij een bijstandsgerechtigde in de referteperiode een maatregel op grond van de artikelen 9 en 10 van de Verordening maatregelen en handhaving WWB 2007 is opgelegd;

  • b. eén of beide belanghebbenden in (een deel van) de referteperiode een opleiding heeft / hebben gevolgd als bedoeld in de WTOS dan wel een studie heeft / hebben gevolgd als genoemd in de WSF.

Artikel 4. Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt:

  • a. voor gehuwden 40% van de voor hen geldende bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21 van de wet;

  • b. voor een alleenstaande ouder 50% van de voor hem geldende bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21 van de wet;

  • c. voor een alleenstaande 55% van de voor hem geldende bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21 van de wet.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3. Als één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag op grond van artikel 11 of artikel 13 eerste lid van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de bijstandsnorm die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Artikel 5. Beleidsregels

Het college kan (aanvullende) beleidsregels vaststellen.

Artikel 6. Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop het wetsvoorstel decentralisering langdurigheidstoeslag (Kamerstukken II 2007/08.31441) in werking treeft.

Artikel 8. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening langdurigheidstoeslag 2009.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 8 januari 2009.
De Raad voornoemd
de griffier de burgemeester
Toelichting Verordening langdurigheidstoeslag 2009

Algemene toelichting

Op 1 januari 2009 moet een wetsvoorstel in werking treden waarmee de langdurigheidstoeslag wordt gedecentraliseerd naar de gemeenten. De langdurigheidstoeslag vindt zijn grondslag in artikel 36 van de WWB, maar aan artikel 8 wordt de bepaling toegevoegd dat gemeenten de precieze voorwaarden voor een langdurigheidstoeslag moeten vastleggen in een verordening.

Artikel 36 WWB komt te luiden:

“Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering”.

In deze verordening is de gemeentelijke invulling gegeven aan de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de begrippen langdurig, laag inkomen en geen uitzicht hebben op inkomensverbetering.

Door de brede formulering van artikel 36 kunnen ook werkenden, die aan de voorwaarden voldoen, voor de langdurigheidstoeslag in aanmerking komen. De gemeente is bevoegd om de kring van rechthebbenden naar eigen inzicht te beperken.

De financiële gevolgen van een blijvend recht op de langdurigheidstoeslag voor werkenden zijn niet te voorzien. Hierom is gekozen voor een tussenvorm waarbij na uitstroom uit de uitkering (veelal wegens werk) nog gedurende 36 maanden recht op de langdurigheidstoeslag bestaat. Dit belemmert niet de participatie, past in het gemeentelijk reïntegratiebeleid en voorkomt dat de dreigende armoedeval bij het aanvaarden van werk uitstroombelemmerend werkt.

De hoogte van de toeslag is nu centraal bepaald. Het zijn vaste bedragen die bij de invoering van de langdurigheidstoeslag in 2004 zijn gebaseerd op het verschil tussen de norm voor een 65-plusser en een 65-minner. De gemeente kan nu zelf de hoogte van de toeslag bepalen. Hierbij moet worden bedacht dat een te laag bedrag geen recht doet aan het karakter van de langdurigheidstoeslag, namelijk dat deze is bedoeld voor personen die financieel geen mogelijkheden hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven. Een te hoog bedrag kan leiden tot het voorkomen van uitstroom en bij wèl uitstroom het op termijn optreden van de armoedeval. Hierom is gekozen voor (nagenoeg) handhaving van de bedragen, zoals die in 2008 gelden. Zie verder onder artikel 4 van de artikelsgewijze toelichting.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 onder e

Overeenkomstig het overige gemeentelijk minimabeleid is bij een inkomen tot 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm sprake van een laag inkomen.

Artikel 1 onder f

Artikel 1 onder o van de Wet Suwi heeft betrekking op de persoon die een uitkering ontvangt op grond van de:

  • -

    Wet werk en bijstand (WWB)

  • -

    Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemer (IOAW)

  • -

    Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)

  • -

    Werkloosheidswet (WW)

  • -

    Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria (WBIA)

  • -

    Ziektewet (ZW)

  • -

    Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)

  • -

    Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)

  • -

    Toeslagenwet (TW)

  • -

    Algemene nabestaandenwet (Anw)

  • -

    Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ)

  • -

    Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).

Artikel 1 onder g

De ervaring leert en uit onderzoeken van het Nibud blijkt dat mensen die 3 jaar of langer van een laag inkomen afhankelijk zijn over het algemeen geen mogelijkheden meer hebben om te reserveren voor (onverwachte) hoge kosten, zoals voor vervangingsuitgaven die na verloop van tijd onvermijdelijk zijn. Hierom is gekozen voor een referteperiode van 36 maanden.

Artikel 2

In het tweede lid is de aanspraak op langdurigheidstoeslag beperkt tot (gewezen) uitkeringsgerechtigden. Deze algemene formulering impliceert dat neveninkomsten uit of in verband met arbeid ongeacht de hoogte daarvan niet van invloed zijn op de aanspraak op langdurigheidstoeslag. Voorwaarde is alleen dat recht op aanvullende uitkering blijft bestaan. Aangezien uitstroom uit de uitkering niet alleen door werk, maar bijvoorbeeld ook door gezinshereniging kan worden gerealiseerd, is gekozen voor de algemene formulering ‘uitstroom uit de uitkering’.

In het derde lid is bepaald dat een gelimiteerd verblijf buiten Nederland meetelt voor de referteperiode, ook als tijdelijk geen recht op uitkering bestaat. Hierbij is aangesloten bij het gegeven dat bijstandsgerechtigden zonder arbeidsverplichting per kalenderjaar maximaal 3 maanden met behoud van uitkering buiten Nederland mogen verblijven. Wel is de restrictie gemaakt dat dit verblijf buiten een toegestane periode van 4 weken met behoud van uitkering de reïntegratie-activiteiten niet mag belemmeren.

Artikel 3

In het eerste lid onder a is het geen uitzicht hebben op een meer dan laag inkomen gekoppeld aan de mate waarin een uitkeringsgerechtigde meewerkt aan diens arbeidsinschakeling. Bij de beoordeling van een toekomstig uitzicht op een meer dan laag inkomen kan de gemeente zich slechts baseren op het gedrag in het verleden.

Het tweede lid onder b sluit studerenden expliciet uit van het recht op langdurigheidstoeslag. In de Nota van toelichting bij het wetsontwerp geeft het kabinet aan dat studenten niet geacht worden te behoren tot de doelgroep van de langdurigheidstoeslag. De (begrijpelijke) overweging hierbij is dat van studenten niet kan worden gezegd dat zij geen toekomstig uitzicht hebben op inkomensverbetering.

Artikel 4

Dit artikel regelt de hoogte van de langdurigheidstoeslag. Uitgegaan is van een percentage van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag. Hierdoor kan het bedrag (half)jaarlijks automatisch worden aangepast aan de wijziging van de normbedragen in de WWB.

Artikel 5

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om als dat nodig is binnen de kaders van deze verordening (aanvullende) beleidsregels vast te stellen.

Artikel 6

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om in onvoorziene gevallen naar redelijkheid en billijkheid een besluit te nemen.

Artikel 7

De inwerkingtreding sluit aan bij de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. In het wetsvoorstel is het overgangsrecht geregeld. Aangezien de toeslag in 2009 hoger uitvalt dan in 2008 geldt als de peildatum vóór 1 januari 2009 ligt artikel 36 van de wet oud en als de peildatum na 1 januari 2009 ligt gelden artikel 36 nieuw en de bepalingen van deze verordening.