Regeling vervallen per 25-02-2021

Monumentenverordening Rotterdam 2010

Geldend van 01-10-2010 t/m 24-02-2021

Intitulé

Monumentenverordening Rotterdam 2010

De raad van de gemeente Rotterdam,

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 september 2010, registratienummer 491675; raadsstuk 2010-2188;

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 12, 14, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

 

besluit vast te stellen:

 

Monumentenverordening Rotterdam 2010

Artikel 1         Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

- bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

- bouwhistorisch onderzoek: schriftelijke rapportage over onderzoek en analyse van de bouwhistorische waarden van een onroerend monument, dat naar oordeel van het college van burgemeester en wethouders voldoet aan de ‘Richtlijnen voor bouwhistorisch onderzoek’;

- cultuurhistorische verkenning: inventarisatie van sterke en zwakke punten van een gebied of gebouw vanuit cultuurhistorisch perspectief met het oog op toekomstig beleid;

- gemeentelijk monumentenregister: openbaar toegankelijk registratiesysteem van gemeentelijke monumenten;

- monument: onroerende zaak van algemeen belang wegens haar schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

- monumentencommissie: commissie als bedoeld in artikel 15 van de Monumentenwet 1988 met als taak het college van burgemeester en wethouders dan wel het bevoegd gezag op verzoek of eigener beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, deze verordening en het monumentenbeleid;

- omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

- redengevende omschrijving: beschrijving van de cultuurhistorische waarden en karakteristieken van een voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking komende onroerende zaak;

- religieus monument: monument dat voor een overwegend deel door een geloofsgemeenschap of religieuze instelling wordt gebruikt voor de eredienst;

- rijksmonument: monument dat is ingeschreven in het ingevolge artikel 6 van de Monumentenwet 1988 aangehouden register.

Artikel 2         Het gebruik van een gemeentelijk monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met de gebruiksmogelijkheden van het monument.

 

Artikel 3         Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, besluiten een onroerende zaak, niet zijnde een rijksmonument, aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders kan criteria vaststellen voor aanwijzing als gemeentelijk monument. De criteria worden bekendgemaakt in het Gemeenteblad.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders legt het voornemen of de aanvraag om een monument aan te wijzen als gemeentelijk monument om advies voor aan de monumentencommissie.

  • 4.

    De monumentencommissie brengt binnen acht weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk advies uit, tenzij het college van burgemeester en wethouders bij de adviesaanvraag een andere termijn heeft gesteld.

  • 5.

    Voordat het college van burgemeester en wethouders een religieus monument aanwijst, voert het  overleg met de eigenaar.

  • 6.

    Het college van burgemeester en wethouders brengt de raad in kennis van het besluit over de aanwijzing van een gemeentelijk monument.

 

Artikel 4         Voorlopige aanwijzing en voorbescherming

  • 1.

    Alvorens het college van burgemeester en wethouders besluit een monument aan te wijzen als gemeentelijk monument, besluit het tot voorlopige aanwijzing als gemeentelijk monument. Het maakt de voorlopige aanwijzing bekend aan de eigenaar en de beperkt zakelijk gerechtigde(n) en vermeldt hierbij een termijn waarbinnen en de wijze waarop deze zijn zienswijze naar voren kan brengen omtrent het voornemen tot aanwijzing.

  • 2.

    Met ingang van de dag volgend op de in het eerste lid bedoelde bekendmaking tot aan het tijdstip waarop het college van burgemeester en wethouders definitief omtrent het al dan niet aanwijzen als gemeentelijk monument besluit, geniet het monument voorbescherming en is artikel 7 van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De in het tweede lid bedoelde voorbescherming vervalt indien het college van burgemeester en wethouders niet uiterlijk zesentwintig weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie een besluit tot aanwijzing als gemeentelijk monument heeft genomen, dan wel indien het college van burgemeester en wethouders besluit van het voornemen tot aanwijzing af te zien.

  • 4.

    Het college van burgemeester en wethouders kan de in het derde lid genoemde termijn met 26 weken verlengen. Belanghebbenden worden hierover binnen de in het derde lid genoemde termijn geïnformeerd.

 

Artikel 5         Bekendmaking en registratie

Het college van burgemeester en wethouders maakt de aanwijzing bekend aan degenen die als zakelijk gerechtigden staan vermeld in de kadastrale legger en schrijft haar in het gemeentelijk monumentenregister in, onder vermelding van plaatselijke aanduiding, datum van het aanwijzingsbesluit, kadastrale aanduiding, tenaamstelling, beschrijving van het monument en redengevende omschrijving.

Artikel 6         Wijziging, intrekking of vervallen van de aanwijzing

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een aanwijzing wijzigen of intrekken. De artikelen 3 tot en met 5 zijn hierbij van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt op het tijdstip waarop het monument wordt ingeschreven in het register van rijksmonumenten. Het college van burgemeester en wethouders tekent het vervallen van de aanwijzing aan in het gemeentelijk monumentenregister.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders kan bepalen dat een monument moet worden gedocumenteerd. De eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde(n) en gebruiker zijn desgevraagd verplicht mee te werken aan de documentatie van het monument.

 

Artikel 7         Verbodsbepaling, vergunningplicht en weigeringsgrond

  • 1.

    Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    Het is verboden om zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften, een gemeentelijk monument:

    • a.

      geheel of gedeeltelijk af te breken, te verstoren, te verplaatsen of anderszins in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden in het belang van de monumentenzorg.

  • 4.

    Geen vergunning is vereist indien:

    • a.

      sprake is van werkzaamheden ingevolge een besluit als bedoeld in artikel 13, 13a of 14 van de Woningwet dan wel het voldoen aan een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang die is opgelegd op basis van een overtreding van artikel 1a of 1b van de Woningwet;

    • b.

      de werkzaamheden dienen tot regulier onderhoud van het monument waarbij het uiterlijk van het monument, de hierin verwerkte materialen en de manier waarop deze toegepast zijn niet wijzigen.

  • 5.

    De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

  • 6.

    Het college van burgemeester en wethouders kan bepalen dat er een Bouwhistorisch Onderzoek of een Cultuurhistorische Verkenning moet worden verricht.

 

Artikel 8         Advisering door gemeentelijke monumentencommissie

  • 1.

    Zodra de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7, lid 2, compleet is, zendt het college van burgemeester en wethouders hiervan een afschrift, vergezeld van een plananalyse, om advies aan de monumentencommissie. Deze brengt schriftelijk advies uit binnen vier weken na ontvangst van de adviesaanvraag. Indien de commissie binnen deze termijn geen advies heeft uitgebracht wordt zij geacht positief te hebben geadviseerd. Het college van burgemeester en wethouders betrekt dit advies bij de beslissing op de ingediende aanvraag respectievelijk het aan het bevoegd gezag uit te brengen advies.

  • 2.

    Zodra een aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2, lid 1, sub f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht compleet is, zendt het college van burgemeester en wethouders hiervan een afschrift, vergezeld van een plananalyse, om advies aan de monumentencommissie. Deze brengt schriftelijk advies uit binnen acht weken na ontvangst van de adviesaanvraag. Indien de commissie binnen deze termijn geen advies heeft uitgebracht wordt zij geacht positief te hebben geadviseerd. Het college van burgemeester en wethouders betrekt dit advies bij de beslissing op de ingediende aanvraag respectievelijk het aan het bevoegd gezag uit te brengen advies.

 

Artikel 9         Intrekking van een omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, lid 1, sub b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht intrekken indien:

  • a.

    blijkt dat zij op grond van onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    de vergunninghouder de aan de vergunning verbonden voorschriften niet naleeft;

  • c.

    er niet binnen twee jaar na het onherroepelijk worden gebruik van is gemaakt;

  • d.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

 

Artikel 10       Tegemoetkoming in schade

  • 1.

    Indien en voor zover blijkt dat een eigenaar of anderszins rechthebbende tengevolge van de toepassing van deze verordening schade lijdt, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven kent het college van burgemeester en wethouders hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming in de schade toe.

  • 2.

    Alvorens een besluit te nemen legt het college van burgemeester en wethouders de aanvraag om tegemoetkoming in schade om advies voor aan een onafhankelijk deskundige op het gebied van het schadevergoedingsrecht.

 

Artikel 11       Strafbepaling

Overtreding van artikel 7, eerste of tweede lid, wordt gestraft met geldboete van de tweede categorie.

 

Artikel 12       Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

  • 1.

    de in het kader van het toezicht op de naleving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangewezen toezichthouders;

  • 2.

    de bij besluit van het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen personen.

 

Artikel 13       Intrekking oude regeling

De Monumentenverordening Rotterdam 2003 wordt ingetrokken.

 

Artikel 14       Overgangsbepaling

  • 1.

    De op grond van de Monumentenverordening Rotterdam 2003 aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    De  Monumentenverordening Rotterdam 2003 blijft van toepassing op aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 8 van die verordening die zijn ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3.

    Tot het moment dat criteria als bedoeld in artikel 3, tweede lid, zijn vastgesteld op basis van deze verordening, blijven de criteria onder de Monumentenverordening Rotterdam 2003 van kracht.

 

Artikel 15       Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de dagtekening van het Gemeenteblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 oktober 2010.

 

Artikel 16       Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Monumentenverordening Rotterdam 2010.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 30 september 2010.
 
De griffier, J.G.A. Paans                                                                         De voorzitter, L.C. Bruijn plv