Beleidsregels uitleg overgangsrecht bestemmingsplan buitengebied 1998

Geldend van 29-10-2008 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels uitleg overgangsrecht bestemmingsplan buitengebied 1998

BELEIDSREGELS UITLEG OVERGANGSRECHT BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED 1998

Overgangsrecht in het bestemmingsplan

De overgangsbepaling van het bestemmingplan Buitengebied 1998 bepaalt over bebouwing het volgende (artikel 37 a):

“Bouwwerken die bestaan op het tijdstip van het terinzageleggen van het ontwerp van dit plan dan wel mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning ingevolge artikel 40 Woningwet of krachtens een voor dat tijdstip gedane melding ingevolge artikel 42 Woningwet en die afwijken van het plan mogen behoudens onteigening overeenkomstig de wet mits de planafwijking naar aard niet wordt vergroot en er overigens geen andere afwijkingen van het plan ontstaat:

  • 1.

    gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd;

  • 2.

    uitgebreid worden met ten hoogste 10% van de oppervlakte, die bestond op het moment, dat het plan ter visie werd gelegd;

  • 3.

    na calamiteit worden herbouwd, mits de bouwaanvraag binnen 2 jaar na de calamiteit is ingediend”.

Problemen in de praktijk

In de praktijk leidt de zinsnede “gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd” tot veel onduidelijkheden, met name in het geval van een voormalige agrarische schuur op de bestemming “burgerwoning”. De bestemming burgerwoning laat vrijstaande bijgebouwen tot maximaal 75 m² toe (bij sloop van de bestaande bijgebouwen kan eventueel vrijstelling worden verleend tot maximaal 150 m²), terwijl de van oudsher bestaande schuren op deze percelen vaak deze oppervlakte ruim overstijgen.

Omdat een nieuw te bouwen bijgebouw dus kleiner moet zijn dan de bestaande bebouwing, kiezen mensen er vaak voor de schuur te gaan “renoveren”, met andere woorden gedeeltelijk te gaan veranderen of vernieuwen.

Gedeeltelijke vernieuwing of verandering?

Onduidelijk is wat er precies onder gedeeltelijke vernieuwing of verandering moet worden verstaan. Duidelijk is dat een gedeeltelijke vernieuwing of verandering er niet toe mag leiden dat een bouwwerk wordt afgebroken en geheel opnieuw wordt opgebouwd. Evenmin is het de bedoeling dat in een betrekkelijk korte tijd in feite een compleet nieuw bouwwerk wordt gerealiseerd door in opeenvolgende fasen systematisch nagenoeg alles af te breken en te herbouwen. Dergelijke handelwijzen zijn in strijd met het de strekking van het overgangsrecht. Overgangsrecht is er namelijk altijd op gericht het bouwwerk uiteindelijk te doen verdwijnen, omdat het betreffende bouwwerk strijdig is met het geldende bestemmingsplan (en vaak ook met provinciaal beleid).

Beleidsregels

Er is besloten enkele uitgangspunten te formuleren voor de uitleg van de overgangsbepaling in het bestemmingsplan Buitengebied. De beleidsregels dragen bij aan een eenduidige uitleg van het overgangsrecht en leiden daarmee tot meer duidelijkheid en rechtszekerheid voor de burger.

Gedeeltelijke vernieuwing of verandering is mogelijk zolang de planafwijking naar aard niet wordt vergroot en er overigens geen andere afwijkingen van het plan ontstaan en:

  • 1.

    de hoofddraagconstructie wordt gehandhaafd. Van losse constructieonderdelen zoals fundering, spanten, draagbalken, gordingen en draagmuren mag maximaal 20% worden vervangen;

  • 2.

    de uiterlijke verschijningsvorm zoals oppervlakte (behoudens de uitbreidingsmogelijkheid van artikel 37 lid a onder 2 van het bestemmingsplan Buitengebied), goot- en nokhoogte en dakhelling, ongewijzigd blijft;

  • 3.

    in gevelindeling en materiaalgebruik slechts veranderingen van ondergeschikte aard plaatsvinden;

  • 4.

    geen nieuwe funderingen en/of nieuwe draagmuren worden geplaatst (behoudens de uitbreidingsmogelijkheid van artikel 37 lid a onder 2 van het bestemmingsplan Buitengebied).

In bijzondere gevallen kan uiteraard van deze beleidsregels worden afgeweken met gebruikmaking van de inherente afwijkingsbevoegdheid/hardheidsclausule (artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht).