LANDSVERORDENING houdende bepalingen tot regeling van de leerplicht

Geldend van 30-05-2015 t/m heden

Intitulé

LANDSVERORDENING houdende bepalingen tot regeling van de leerplicht

Artikel 1

In deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften wordt verstaan onder:

  • a.

    minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur, Jeugd en Sport;

  • b.

    school:

    • een school voor funderend onderwijs als bedoeld in de Landsverordening funderend onderwijs; of

    • een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Landsverordening voortgezet onderwijs; of

    • een instelling voor secundair beroepsonderwijs als bedoeld in de Landsverordening secundair beroepsonderwijs en educatie, voor zover het betreft een erkende opleiding;

  • c.

    hoofd: hij die met de leiding van de school is belast;

  • d.

    toezichthoudende instantie: de krachtens artikel 6 bij landsverordening met het toezicht op de naleving van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften belaste instantie.

Artikel 1a

Indien een leerplichtige jongere meerderjarig is rusten de verplichtingen en bevoegdheden die in deze landsverordening zijn toebedeeld aan de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen op de jongere zelf.

Artikel 2

  • 1. Degene die het gezag over een in Sint Maarten woonachtige minderjarige uitoefent, en degene die met de feitelijke verzorging van een zodanige jongere is belast, zijn verplicht zorg te dragen voor:

    • a.

      de inschrijving van die minderjarige als leerling van een school; en

    • b.

      het door die minderjarige bijwonen van de voor die minderjarige bestemde lessen op de school, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde verplichtingen gelden niet voor zover de in dat lid bedoelde personen kunnen aantonen dat zij voor die zorg niet verantwoordelijk kunnen worden geacht.

  • 3. De jongere die de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt is verplicht overeenkomstig de bepalingen van deze landsverordening de lessen te volgen aan de school waaraan hij als leerling is ingeschreven, onverminderd het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 3

  • 1. De in artikel 2, eerste lid, bedoelde verplichtingen gelden met ingang van het eerste schooljaar dat aanvangt op of na de datum waarop de jongere vier jaar oud is geworden.

  • 2. De in artikel 2, eerste lid, bedoelde verplichtingen gelden tot en met het eind van het schooljaar:

    • a.

      waarin de jongere 18 jaar oud is geworden; of

    • b.

      waarin de jongere een diploma heeft behaald in het voorbereidend secundair beroeps-onderwijs (v.s.b.o.), hoger algemeen voortgezet onderwijs (h.a.v.o.), voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (v.w.o.) dan wel een diploma van een door de minister aangewezen gelijkwaardige, erkende opleiding.

Artikel 4

  • 1. De toezichthoudende instantie is bevoegd op verzoek van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen voor een door haar te bepalen duur ontheffing te verlenen:

    • a.

      van de in dat lid bedoelde verplichtingen, indien de jongere op grond van langdurige geestelijke of lichamelijke onbekwaamheid niet in staat zal zijn lessen bij te wonen;

    • b.

      van de in dat lid, onderdeel b, bedoelde verplichting, voor zover de jongere op grond van langdurige geestelijke of lichamelijke onbekwaamheid niet in staat zal zijn bepaalde lessen bij te wonen.

  • 2. De minister verleent op verzoek van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen ontheffing van de in dat lid bedoelde verplichtingen, indien die personen overwegende bezwaren hebben tegen de richting van alle aanwezige scholen waarop de jongere de lessen zou kunnen bijwonen en zij aantonen dat de jongere op een andere wijze voldoende onderwijs geniet.

  • 3. Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden regels gegeven met betrekking tot onder meer:

    • a.

      het tijdstip en de wijze waarop een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid, moet worden ingediend;

    • b.

      de termijn waarbinnen en de wijze waarop de toezichthoudende instantie dan wel de minister de beslissing op een verzoek als bedoeld in het eerste lid onderscheidenlijk het tweede lid, aan de verzoeker dient mede te delen;

    • c.

      de procedure die dient te worden gevolgd alvorens een beslissing als bedoeld in onderdeel b, te nemen, waaronder begrepen de wijze waarop wordt bepaald hoeveel en welke deskundigen over de mate van de onbekwaamheid dienen te adviseren en welke wetenschappelijke disciplines door die deskundigen moeten worden vertegenwoordigd;

    • d.

      de instantie waarbij, de termijn waarbinnen en de wijze waarop de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen tegen de beslissing, bedoeld in onderdeel b, beroep kunnen instellen;

    • e.

      de termijn waarbinnen en de wijze waarop de instantie, bedoeld in onderdeel d, de beslissing omtrent een beroep als bedoeld in dat onderdeel, aan de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen dient mede te delen; en

    • f.

      de procedure die dient te worden gevolgd alvorens een beslissing als bedoeld in onderdeel e, te nemen.

  • 4. De kosten, verband houdende met een procedure als bedoeld in het derde lid, onderdeel c of f, zijn voor rekening van Sint Maarten.

Artikel 4a

[vervallen]

Artikel 5

  • 1. De in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen zijn vrijgesteld van de in dat lid, onderdeel b, bedoelde verplichting:

    • a.

      zolang de jongere wegens ziekte verhinderd is de lessen bij te wonen, indien daarvan op de eerste dag van de verhindering aan het hoofd kennis is gegeven, zo mogelijk met opgave van de aard van de ziekte;

    • b.

      zolang van de jongere wegens onvoorzienbare bijzondere omstandigheden in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij de lessen bijwoont, indien daarvan, met opgave van de aard van de omstandigheden, op de eerste dag van de verhindering aan het hoofd kennis is gegeven;

    • c.

      zolang van de jongere wegens bijzondere omstandigheden in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij de lessen bijwoont, indien het hoofd vóór de eerste dag van verhindering toestemming heeft gegeven;

    • d.

      zolang de jongere wegens een disciplinaire maatregel de toegang tot de school is ontzegd.

    • e.

      [vervallen]

  • 2. Indien een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, b of c, langer dan een bij llandsbesluit, houdende algemene maatregelen, te bepalen periode duurt, deelt het hoofd van de school die vrijstelling, met opgave van de reden en de verwachte duur, onverwijld mede aan de toezichthoudende instantie.

  • 3. In geval van een vrijstelling op grond van het eerste lid, onderdeel d, deelt het hoofd die vrijstelling, met opgave van de reden en de duur, onverwijld mee aan de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen en aan de toezichthoudende instantie.

Artikel 5a

  • 1. De in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen zijn met betrekking tot de leerling die nog niet de leeftijd van zes jaar heeft bereikt, voor ten hoogste vijf uren per week vrijgesteld van de verplichting om te zorgen dat deze de school waarop hij is ingeschreven, geregeld bezoekt. Van een beroep op deze vrijstelling wordt mededeling gedaan aan het hoofd.

  • 2. Naast deze vrijstelling, genoemd in het eerste lid, kan het hoofd op verzoek van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen ten behoeve van de leerling, bedoeld in het eerste lid, tot ten hoogste vijf uren per week vrijstelling verlenen van de verplichting om te zorgen dat deze de school waarop hij is ingeschreven, geregeld bezoekt.

Artikel 6

Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt geregeld op welke wijze het toezicht op de naleving van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften geschiedt. Hierbij wordt in elk geval bepaald welke instantie met dat toezicht is belast en op welke wijze in- en uitschrijving van een jongere als leerling op een school en het verzuim van lessen mét en het verzuim van lessen zonder een ontheffing als bedoeld in artikel 4, eerste of tweede lid, of een vrijstelling als bedoeld in artikel 5, eerste lid, wordt geregistreerd.

Artikel 6a

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 6 geeft de Minister van Justitie ambtenaren van de vreemdelingendienst aanwijzingen om, bij vertrek uit Sint Maarten van een jongere op wie artikel 2 van toepassing is, te eisen dat hij beschikt over de bescheiden waaruit blijkt dat:

    • a.

      hem vrijstelling, ontheffing of verlof is verleend als bedoeld in deze landsverordening; of

    • b.

      hij zich heeft uitgeschreven uit het bevolkingsregister teneinde zich in een ander land te vestigen.

  • 2. De ambtenaar verschaft de jongere die niet over de in het eerste lid bedoelde bescheiden beschikt geen toegang tot luchtvaartuigen en schepen.

  • 3. De ambtenaar stelt de toezichthoudende instantie zo spoedig mogelijk in kennis van een beslissing als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 6b

Ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, zijn bevoegd een jongere die zij onder schooltijd op een voor het publiek toegankelijke plaats aantreffen, te brengen naar het hoofd van de school waaraan de jongere als leerling is ingeschreven.

Artikel 7

Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden regels gegeven met betrekking tot het verstrekken van voeding of kleding aan onderscheidenlijk het mogelijk maken van vervoer naar en van school voor jongeren die zonder een dergelijke steun redelijkerwijs niet in staat zouden zijn de lessen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, naar behoren bij te wonen onderscheidenlijk die lessen bij te wonen.

Artikel 8

  • 1. De minister brengt jaarlijks vóór 1 oktober verslag uit aan de Staten over het in het afgelopen school- of cursusjaar gevoerde leerplichtbeleid.

  • 2. De minister doet jaarlijks vóór 1 oktober een opgave aan de Staten van de omvang en de behandeling van het aan hem gemelde schoolverzuim in het afgelopen school- of cursusjaar.

  • 3. Het hoofd doet jaarlijks vóór 1 oktober een opgave aan de minister van de omvang van het schoolverzuim in het afgelopen school- of cursusjaar aan zijn school.

  • 4. De aard van de in het tweede en derde lid bedoelde informatie en de wijze waarop deze wordt verstrekt worden vastgesteld bij ministeriële regeling.

  • 5. De minister zendt onmiddellijk een afschrift van de opgaven, bedoeld in het tweede en derde lid, aan de Staten.

Artikel 9

Een ieder is verplicht de bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, aangewezen ambtenaren van de toezichthoudende instantie medewerking te verlenen door hun aanwijzingen te volgen, de door hun gevraagde inlichtingen volledig en naar waarheid te verstrekken en de benodigde bijstand te verstrekken, een en ander voor zover die medewerking redelijkerwijs nodig is bij de uitvoering van hun toezichthoudende taak.

Artikel 10

Met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld bij artikel 12, zijn, behalve de bij artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren, tevens belast bij de toezichthoudende instantie werkzame, bij of krachtens landsverordening aangewezen ambtenaren.

Artikel 11

  • 1. Ambtenaren als bedoeld in de artikelen 9 en 10 tonen bij de uitvoering van hun taak op verzoek van belanghebbenden hun legitimatiebewijs.

  • 2. Ambtenaren als bedoeld in de artikelen 9 en 10 hebben toegang tot scholen en tot andere plaatsen, niet zijnde woningen, voor zover dat redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van hun taak, en kunnen zich indien nodig met behulp van de sterke arm toegang verschaffen. Bedoelde ambtenaren kunnen zich doen vergezellen van door hen aangewezen personen.

Artikel 11a

  • 1. De minister kan de in de artikel 1a en artikel 2, eerste lid, bedoelde personen die een verplichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, niet nakomen, alsmede de in artikel 2, derde lid, bedoelde personen die een verplichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid onderdeel b, of artikel 3, tweede lid, niet nakomen, een administratieve boete opleggen.

  • 2. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van het feit, de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert en de mate van verwijtbaarheid.

  • 3. De boete kan voorwaardelijk of onvoorwaardelijk worden opgelegd.

  • 4. Het opleggen van een voorwaardelijke boete geschiedt steeds onder de algemene voorwaarde dat de betrokkene zich voor het einde van de proeftijd, die op ten hoogste twee jaar gesteld kan worden, niet gedraagt op de in het eerste dan wel het tweede lid bedoelde wijze.

  • 5. Bij het opleggen van een voorwaardelijke boete kunnen voorts bijzondere voorwaarden worden gesteld, onder meer inzake het tijdstip van het zich alsnog melden bij de school, het gedrag van betrokkene gedurende de proeftijd en storting door betrokkene van een waarborgsom.

  • 6. De bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt twee maanden nadat de overtreding is begaan.

  • 7. De hoogte van de administratieve boete, bedoeld in het eerste lid, is:

    • a.

      indien het feit, bedoeld in het eerste lid, voor de eerste keer wordt gepleegd: ten minste NAf 25,- en ten hoogste NAf 500,- ;

    • b.

      in geval van het herhaald plegen van het feit, bedoeld in het eerste lid: ten minste NAf 100,- en ten hoogste NAf 2.500,- .

  • 8. De administratieve boeten komen ten goede van de uitvoering van deze landsverordening.

Artikel 11b

  • 1. Indien de minister voornemens is een administratieve boete op te leggen, geeft hij daarvan kennis aan de betrokkene, onder vermelding van het feit ter zake waarvan het voornemen bestaat en van de gronden waarop het voornemen berust.

  • 2. Voordat de boete wordt opgelegd, stelt de minister de betrokkene in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen. Hij kan zich daarbij doen bijstaan door een raadspersoon.

Artikel 12

  • 1. Met hechtenis van ten hoogste tien dagen of een geldboete van de tweede categorie worden gestraft:

    • a.

      de in artikel 1a en artikel 2, eerste lid, bedoelde personen die een verplichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, niet nakomen, alsmede de in artikel 2, derde lid, bedoelde personen die een verplichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid onderdeel b, of artikel 3, tweede lid niet nakomen;

    • b.

      personen die door handelen of nalaten veroorzaken dat een verplichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid of derde lid, niet wordt nagekomen of die niet voldoen aan een verplichting als bedoeld in artikel 9;

    • c.

      personen, bij of krachtens deze landsverordening betrokken bij de uitvoering van deze landsverordening of bij het toezicht op de naleving van de in artikel 2, eerste lid of derde lid, bedoelde verplichtingen, die in strijd handelen met de in bedoelde regels voor hun geldende verplichtingen.

  • 2. Personen die binnen een jaar na het tijdstip waarop hun veroordeling wegens overtreding van een onderdeel van het eerste lid onherroepelijk is geworden, wederom een strafbaar feit als bedoeld in dat onderdeel plegen, worden gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie.

  • 3. De in deze landsverordening strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 13

[vervallen]

Artikel 14

[wijzigt een andere regeling]

Artikel 15

  • 1. [regelt de inwerkingtreding]

  • 2. [vervallen]

Artikel 16

Deze landsverordening kan worden aangehaald als: Leerplichtlandsverordening.