Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Middelburg (hfdst. 11 t/m 15.1.1.1)

Geldend van 16-05-2019 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-02-2019

Intitulé

Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Middelburg (hfdst. 11 t/m 15.1.1.1)

Hoofdstuk 11. Uitkeringsregeling ontslag

Betrokkene

Artikel 11:1

  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder betrokkene: de gewezen ambtenaar aan wie ontslag is verleend:

    • a.

      op grond van artikel 8:4 of artikel 8:5 uit een betrekking waarin hij tijdelijk was aangesteld, terwijl die aanstelling minder dan vijf jaren heeft geduurd dan wel is geschied in een betrekking van kennelijk tijdelijke aard;

    • b.

      op een andere grond genoemd in hoofdstuk 8 van deze regeling, met uitzondering van artikel 8:9, mits dat ontslag niet op eigen verzoek is geschied en evenmin aan eigen schuld of toedoen is te wijten;

      en die aan dat ontslag geen recht op een uitkering ingevolge artikel 8:3 kan ontlenen.

  • 2. Onder betrokkene in de zin van dit hoofdstuk kan tevens worden verstaan de gewezen ambtenaar die ontslag heeft gevraagd omdat hij of zij de echtgenoot of geregistreerde partner volgt die door geheel buiten hem of haar liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats moet veranderen.

Lichamen

Artikel 11:2

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder `lichamen':

Rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens.

Diensttijd

Artikel 11:3

  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder ‘diensttijd':

    de aan het in artikel 11:1, eerste lid, bedoelde ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in de zin van de Wet privatisering ABP is verbonden, alsmede tijd die door inkoop of door een verzoek, bedoeld in artikel D 2 van de pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn verklaard.

  • 2. Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit het ontslag, bedoeld in artikel 11:1, is verleend, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164)) het ambtenaarschap in de zin van evengenoemde regeling niet is verbonden.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en het tweede lid blijft buiten beschouwing:

    • a.

      diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een maand daarvan wegens verleend ontslag;

    • b.

      diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een eerder toegekend wachtgeld of een daarmede gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid, behalve voor de toepassing van artikel 11:8, vierde lid;

    • c.

      diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of een soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;

    • d.

      tijd als bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement;

    • e.

      tijd in een aangehouden betrekking, dan wel tijd in een betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden, doch uit welke hij vrijwillig ontslag heeft genomen met ingang van de datum waarop de uitkering ingaat.

  • 4. Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van een uitkering in aanmerking is genomen, met een overheidspensioen, anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt vergolden, worden de duur en het bedrag van de uitkering, met ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend, waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.

Dienstbetrekking

Artikel 11:4

  • 1. Dit hoofdstuk verstaat onder dienstbetrekking iedere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke arbeidsverhouding waarbij in dienst van een natuurlijke persoon of een lichaam werkzaamheden tegen bezoldiging of loon worden verricht.

  • 2. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5 en 6 van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing.

Bezoldiging

Artikel 11:5

  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder `bezoldiging': de bezoldiging bedoeld in artikel 3:1, tweede lid van deze regeling zoals deze laatstelijk vóór het ontslag aan de betrekking was verbonden, vermeerderd met de vakantietoelage bedoeld in artikel 6:3 van deze regeling, en de eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 3:6.

  • 2. Voor zover in de bezoldiging een bedrag moet worden begrepen wegens de vergoeding, bedoeld in artikel 3:3 van deze regeling, wordt dit bedrag berekend naar het gemiddelde over de aan de dag van het ontslag voorafgaande twaalf volle kalendermaanden.

  • 3. Indien in de bezoldiging anders dan wegens periodieke verhoging wijziging zou zijn gekomen als betrokkene de betrekking op die bezoldiging zou zijn blijven vervullen, geldt met ingang van de dag van in werking treden van die wijziging het gewijzigde bedrag als bezoldiging.

  • 4. Indien de bezoldiging wegens verminderde werkzaamheden voorafgaande aan de opheffing van de betrekking lager was dan zonder verminderde werkzaamheden het geval zou zijn geweest, kan de bezoldiging ten gunste van betrokkene worden herzien.

Recht op uitkering

Artikel 11:6

  • 1. Indien wordt voldaan aan de hierna genoemde voorwaarden, bestaat behoudens het bepaalde in het zesde lid, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat, recht op een uitkering waarvan de duur wordt vastgesteld:

    • a.

      voor de betrokkene die in de periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag in ten minste 26 weken als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet werkzaam is geweest, ingevolge artikel 11:7;

    • b.

      voor de betrokkene die een diensttijd heeft van ten minste drie jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, ingevolge artikel 11:7, dan wel wanneer het bepaalde in artikel 11:8, eerste lid, daartoe aanleiding geeft ingevolge artikel 11:8, tweede lid en, indien van toepassing artikel 11:8, vierde lid.

  • 2. Indien het ontslag ingaat binnen 12 maanden na afloop van perioden waarin de betrokkene ten gevolge van arbeidsongeschiktheid verhinderd was werkzaamheden te verrichten, of werkzaamheden heeft verricht als bedoeld in artikel 8 van de Werkloosheidswet en hij de hoedanigheid van werknemer heeft herkregen, wordt de in het eerste lid, onder a, bedoelde periode van 12 maanden verlengd met de duur van de perioden van de bedoelde verhindering.

  • 3. De in een week verrichte werkzaamheden worden slechts in aanmerking genomen, voor zover zij betrekking hebben op de dienstbetrekking waaruit de betrokkene is ontslagen en op een of meer dienstbetrekkingen waarvoor eerstgenoemde dienstbetrekking in de plaats is gekomen en voor zover deze niet reeds eerder in aanmerking zijn genomen voor een recht op uitkering.

  • 4. Met weken, bedoeld in de voorgaande leden, worden gelijkgesteld weken, waarover de betrokkene zonder te werken loon heeft ontvangen.

  • 5. De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17a, derde en vierde lid, van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6. In bijzondere gevallen kan het college bepalen dat, wanneer niet aan de verplichting bedoeld in artikel 11:21, tweede of derde lid, is voldaan, het recht op uitkering ingaat met de dag waarop de inschrijving bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats heeft plaatsgehad.

  • 7. Geen recht op uitkering bestaat:

    • a.

      indien de betrokkene op dat moment recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;

    • b.

      indien de betrokkene ter zake van dat ontslag recht heeft op suppletie als bedoeld in hoofdstuk 11a van deze regeling;

    • c.

      indien de betrokkene op de dag van het ontslag de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;

    • d.

      indien het ontslag aan eigen schuld of toedoen is te wijten;

    • e.

      indien het ontslag naar het oordeel van het college geacht moet worden niet te leiden tot onvrijwillige werkloosheid;

    • f.

      voor de betrokkene, die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, aan wie schriftelijk is medegedeeld, dat hem eervol ontslag zal worden verleend en die na die mededeling een hem aangeboden betrekking, welke mede in verband met zijn persoonlijkheid en zijn omstandigheden voor hem passend is te achten, heeft geweigerd te aanvaarden.

  • 8. De betrokkene, bedoeld in het zevende lid, onder a, heeft recht op uitkering met ingang van de dag waarop de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80. De hoogte van deze uitkering wordt vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag. Ter bepaling van de duur van de uitkering wordt voor de toepassing van:

    • a.

      artikel 11:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toepassing van het vierde lid tevens een WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking wordt genomen.

    • b.

      artikel 11:8 als uitgangspunt uitgegaan van de datum van ontslag.

  • 9. Het college beslist over de toekenning van uitkering op aanvraag door de betrokkene.

Duur van de uitkering

Artikel 11:7

  • 1. De uitkeringsduur is 6 maanden, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat.

  • 2. Indien de betrokkene:

    • a.

      in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ten minste gedurende 3 jaar als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of

    • b.

      onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag recht heeft op een uitkering op grond van de WAJONG of de WAZ;

      wordt de duur van de uitkering verlengd met:

      3 maanden bij een arbeidsverleden van ten minste 5 jaar;

      0,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 10 jaar;

      1 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 15 jaar;

      1,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 20 jaar;

      2 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 25 jaar;

      2,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 30 jaar;

      3,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 35 jaar, en

      4,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 40 jaar.

  • 3. Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt vastgesteld door samenstelling van:

    • a.

      perioden, gelegen in de 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, waarover de betrokkene aantoont als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam te zijn geweest, en

    • b.

      de periode gelegen tussen de 18e verjaardag van de betrokkene en de dag, gelegen 5 jaar voor het ontslag.

  • 4. Perioden, waarin een betrokkene:

    • a.

      recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%;

    • b.

      ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem door het rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage ontvangt die naar aard en strekking overeenkomt met een toelage als bedoeld onder a, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van de middelsom, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

    • c.

      een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

    • d.

      na beëindiging van zijn dienstbetrekking een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet over de maximale duur, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van die wet;

    • e.

      een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering bedoeld onder a of d;

      worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in verband met een gewezen dienstbetrekking van 8 of meer uren per week, in aanmerking genomen voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid.

  • 5. Voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid, worden perioden waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend kind:

    • a.

      beneden de leeftijd van 6 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid, volledig, en

    • b.

      vanaf de leeftijd van 6 jaar doch beneden de leeftijd van 12 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid, voor de helft in aanmerking genomen.

  • 6. Voor de toepassing van het vijfde lid worden als periode van verzorging niet meegeteld de periode waarin:

    • a.

      de verzorgende persoon als werknemer in de zin van een wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zake van werkloosheid, of

    • b.

      de verzorging buiten Nederland plaatsvindt anders dan tijdens vakanties.

  • 7. Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende personen zijn als bedoeld in het vijfde lid, wordt voor de toepassing van dat lid als verzorgende persoon van het kind beschouwd, degene van deze personen die zij als zodanig hebben aangewezen. Ingeval geen verzorgende persoon wordt aangewezen, is het college bevoegd een van hen die naar het oordeel van het college als verzorgende persoon moet worden beschouwd, als zodanig aan te wijzen.

  • 8. Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt onder:

    • a.

      een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind;

    • b.

      een pleegkind verstaan een kind dat als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.

  • 9. De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17b, zevende lid, van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11:8

  • 1. In afwijking van artikel 11:7, eerste en tweede lid, wordt, indien dit leidt tot een langere uitkeringsduur, waarin tevens voor zover van toepassing de bijzondere verlenging als bedoeld in het vierde lid van dit artikel is begrepen, de duur van de uitkering vastgesteld overeenkomstig de volgende leden.

  • 2. De duur van de uitkering wordt vastgesteld op een aantal maanden, gelijk aan 1/6 deel van de diensttijd, waarna de uitkomst naar boven wordt afgerond op hele maanden.

  • 3. De ingevolge het tweede lid berekende uitkeringsduur wordt ten hoogste vastgesteld op 24 maanden.

  • 4. Indien een betrokkene ten tijde van het ontslag een diensttijd van ten minste tien jaren heeft volbracht en de som van zijn leeftijd en diensttijd, die hij ten tijde van het ontslag heeft bereikt, 60 jaren of meer bedraagt, wordt hem na afloop van de termijn waarover uitkering is toegekend aansluitend gedurende een periode van zes maanden een bijzondere verlenging verleend.

Vervolguitkering

Artikel 11:9

  • 1. De betrokkene, die het einde van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid, heeft bereikt, heeft in aansluiting op die uitkering recht op een vervolguitkering.

  • 2. De betrokkene die

    • a.

      het einde van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 11:7, eerste lid, heeft bereikt, en

    • b.

      voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid, onderdeel a of b, doch uitsluitend wegens zijn arbeidsverleden geen recht heeft op verlenging van de uitkeringsduur, heeft recht op een vervolguitkering.

  • 3. Behoudens het gestelde in de volgende leden is de duur van de vervolguitkering een jaar.

  • 4. De duur van de vervolguitkering voor de betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, bedraagt drie en een half jaar.

  • 5. De betrokkene aan wie ingevolge artikel 11:8 een uitkering is toegekend, heeft aansluitend recht op een vervolguitkering indien de toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen binnen een jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel 11:7. De vervolguitkering eindigt op het tijdstip gelegen een jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.

  • 6. De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is en aan wie ingevolge artikel 11:8 een uitkering is toegekend, heeft aansluitend recht op een vervolguitkering indien de toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie en een half jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel 11:7. De vervolguitkering eindigt op het tijdstip gelegen drie en een half jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.

  • 7. Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn bepalingen van de uitkering van overeenkomstige toepassing op de vervolguitkering.

Bedrag van de uitkering

Artikel 11:10

  • 1. Het bedrag van de uitkering is gedurende de eerste twee maanden gelijk aan 87% van de bezoldiging, gedurende de volgende twee maanden 77% en vervolgens 67% van de bezoldiging.

  • 2. Het bedrag van de uitkering is gedurende de termijn van de bijzondere verlenging ingevolge artikel 11:8, vierde lid, 67% van de bezoldiging.

  • 3. Bij intrekking van de Wet van 20 december 1984 (Stb. 1984, 657) worden de percentages, genoemd in het eerste en tweede lid, met 3 procentpunten verhoogd.

Bedrag van de vervolguitkering

Artikel 11:11

  • 1. Het bedrag van de vervolguitkering is gelijk aan het minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan bedragen dan 70% van de bezoldiging.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder minimumloon verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, of, indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerderd met de daarvoor berekende vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.

Verhuiskosten

Artikel 11:12

Aan de betrokkene bedoeld in artikel 11:8, eerste lid, kan, indien hij elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, door het college een op de voet van de Verplaatsingskostenregeling te bepalen vergoeding in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing worden toegekend.

Vermindering

Artikel 11:13

  • 1. Wanneer de betrokkene inkomsten verkrijgt uit of in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de WAJONG of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag waarop hem het ontslag is verleend dan wel schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, wordt op de in artikel 11:6 bedoelde uitkering een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee die inkomsten en uitkering samen de bezoldiging te boven gaan.

    Voor de bepaling van het bedrag waarmede de uitkering vermeerderd met inkomsten zoals bedoeld in de eerste volzin, de bezoldiging overschrijdt, wordt een vermindering van de uitkering ingevolge artikel 11:23, eerste lid, niet in aanmerking genomen.

  • 2. Ten aanzien van de betrokkene aan wie een uitkering is toegekend en die wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn betrekking ontslag is verleend uit de betrekking die hij gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement, worden inkomsten bedoeld in het eerste lid als volgt verrekend. De inkomsten, ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop het ontslag plaatsvond uit de betrekking die door betrokkene gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd werd bekleed, worden verrekend over de maand waarop zij betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid, geschiedt deze verrekening op zodanige wijze dat de oorspronkelijk toegekende uitkering wordt verminderd met het bedrag waarmee het pensioen al dan niet aangevuld met een wachtgeld of uitkering, vermeerderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf met inbegrip van de oorspronkelijk toegekende uitkering de oorspronkelijke bezoldiging overschrijdt. Indien na die vermindering een bedrag aan overschrijding van de bezoldiging resteert, wordt het aanvullende wachtgeld of de aanvullende uitkering verminderd met het resterende bedrag aan overschrijding.

  • 3. Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende vakantie, verlof of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem de uitkering is toegekend.

  • 4. Wanneer de betrokkene op of na de dag bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór evenbedoelde dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

    De hierbedoelde vermindering vindt echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.

  • 5. Onder inkomsten bedoeld in de voorgaande leden worden niet verstaan inkomsten, verkregen wegens overwerk of gratificatie.

Opgave van inkomsten

Artikel 11:14

  • 1. De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf op of na de dag waarop hem ontslag is verleend of hem schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, onverwijld mededeling aan het college of aan een door het college aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij voor zover mogelijk opgave van de inkomsten die hij uit dan wel in verband met die arbeid of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke of blijvende wijzigingen in alle evengenoemde bedragen geeft hij tijdig voor het verschijnen van de eerstvolgende uitkeringstermijn op.

  • 2. Indien de in het eerste lid bedoelde bedragen niet vooraf door de betrokkene zijn op te geven doet hij vóór het verschijnen van elke uitkeringstermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige opgave heeft verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het bedrijf, ter beoordeling van het college, mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, welke echter niet langer dan een jaar mag zijn, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn.

  • 3. Bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering kan van een opgave, bedoeld in het tweede lid, worden afgeweken.

  • 4. Het in de voorgaande leden bepaalde vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten daaruit, bedoeld in artikel 11:13, het derde en vierde lid.

Overlijdensuitkering

Artikel 11:15

  • 1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, bedoeld in artikel 11:6 wordt aan de nagelaten echtgenoot of geregistreerde partner een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging als bedoeld in artikel 11:5 over een tijdvak van drie maanden. Laat de overledene geen echtgenoot of geregistreerde partner na dan geschiedt de uitkering ten behoeve van zijn minderjarige wettige of natuurlijke kinderen dan wel minderjarige pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering ten behoeve van ouders, broers, zusters of meerderjarige kinderen van wie de overledene kostwinner was.

  • 2. Indien ter zake van zijn overlijden aan de in het eerste lid bedoelde betrekkingen een bedrag wordt toegekend uit hoofde van een door de overledene vervulde andere betrekking, ten gevolge waarvan op de uitkering een vermindering werd toegepast op grond van artikel 11:13, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan de verminderde uitkering over een tijdvak van drie maanden, voor zover nodig aangevuld, zodanig dat de som van beide bedragen gelijk is aan het bedrag, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Indien de overledene geen betrekkingen bedoeld in het eerste lid nalaat, kan het bedrag van de uitkering geheel of ten dele worden aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte of van de lijkbezorging als de nalatenschap van de overledene daartoe ontoereikend is.

  • 4. Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de gewezen ambtenaar ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enig wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.

Verplichtingen bij ziekte

Artikel 11:16

  • 1. Indien betrokkene wegens ziekte ongeschikt is arbeid te verrichten, of daarvan is hersteld, is hij verplicht daarvan terstond mededeling te doen aan het college.

  • 2. Het college stelt nadere voorschriften vast met betrekking tot de geneeskundige begeleiding van betrokkene als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Indien betrokkene door het UWV schriftelijk in kennis is gesteld van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor een WAO-uitkering, is hij verplicht binnen de bij of krachtens de WAO gestelde termijnen een WAOuitkering aan te vragen en alle medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor het verkrijgen van deze uitkering.

  • 4. Indien betrokkene als bedoeld in het derde lid, geen WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk rekening gehouden met de WAO-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.

  • 5. Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene als bedoeld in het vierde lid, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit hoofdstuk steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

Uitkering bij ziekte

Artikel 11:17

  • 1. Indien de betrokkene binnen de termijn waarover hij aanspraak heeft op een van de uitkeringen bedoeld in de artikelen 11:6 tot en met 11:15 dan wel uiterlijk een maand na afloop van die termijn wegens ziekte verhinderd is arbeid te verrichten, wordt hem telkens met ingang van de vierde dag van die verhindering een uitkering toegekend van 80% van zijn bezoldiging.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde uitkering eindigt zodra de betrokkene deze over tezamen 260 werkdagen bij een vijfdaagse werkweek heeft genoten. De bepalingen van hoofdstuk 7 van deze regeling zoals dit luidde vóór 1 januari 2001, zijn voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Samenloop

Artikel 11:18

Zolang de betrokkene de uitkering geniet, bedoeld in artikel 11:17, eerste lid, wordt met ingang van de dag waarop de verhindering wegens ziekte aanvangt, de uitbetaling van de uitkering, bedoeld in de artikelen 11:6 tot en met 11:15, opgeschort.

Afkoop

Artikel 11:19

Op verzoek van de betrokkene die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid, onderdeel a of b, kan het recht op uitkering geheel of ten dele worden afgekocht.

Verval en opnieuw toekennen van het recht op uitkering

Artikel 11:20

  • 1. Het recht op uitkering dat in verband met het niet voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid, onderdeel a of b, uitsluitend wordt vastgesteld ingevolge artikel 11:7, eerste lid, vervalt met ingang van de dag waarop de werkloosheid eindigt en wordt bij weer intredende onvrijwillige werkloosheid opnieuw toegekend voor de resterende duur met ingang van de dag waarop de laatstbedoelde werkloosheid ingaat, tenzij de betrokkene ter zake van deze laatstelijk opgetreden werkloosheid aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of krachtens enige publiekrechtelijke regeling inzake wachtgeld of uitkering.

  • 2. Voor toepassing van dit artikel wordt onder beëindiging van de werkloosheid begrepen:

    • a.

      het aanvaard hebben van een naar zijn aard vaste dienstbetrekking;

    • b.

      het gedurende een periode van een maand vervuld hebben van een naar zijn aard tijdelijke dienstbetrekking bij dezelfde werkgever, voorzover de omvang van de nieuwe dienstbetrekking ten minste gelijk is aan die van de dienstbetrekking op basis waarvan het recht op uitkering bestaat.

  • 3. Een betrokkene die bij afloop van de opnieuw toegekende uitkering als bedoeld in het eerste lid, nog onvrijwillig werkloos is, heeft opnieuw recht op een uitkering, mits de betrokkene :

    • a.

      binnen 6 maanden na de dag waarop het recht op uitkering ontstond als bedoeld in artikel 11:6, eerste lid, onder a, arbeid in dienstbetrekking heeft aanvaard; en

    • b.

      in ten minste 13 weken opnieuw werkzaam is geweest als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet.

  • 4. Voor de toepassing van het derde lid worden weken waarop de betrokkene zonder te werken loon heeft ontvangen, gelijkgesteld met gewerkte weken.

  • 5. De duur van de uitkering als bedoeld in het derde lid, bedraagt zes maanden, verminderd met de resterende duur van de opnieuw toegekende uitkering als bedoeld in het eerste lid.

  • 6. Het college beslist over het opnieuw toekennen van de uitkering als bedoeld in het eerste lid en op toekenning van een uitkering als bedoeld in het derde lid, op aanvraag door de betrokkene .

  • 7. Het recht op uitkering vervalt wanneer de daartoe strekkende aanvraag, bedoeld in het zesde lid en in artikel 11:6, negende lid, niet binnen een termijn van twee jaren na het ontstaan of het opnieuw ontstaan van dat recht bij het college is ingekomen.

Verplichtingen

Artikel 11:21

  • 1. Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaren niet heeft bereikt is hij verplicht een hem aangeboden betrekking, die hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen, te aanvaarden dan wel tot het verkrijgen van inkomsten gebruik te maken van elke gelegenheid die in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden passend kan worden geacht.

  • 2. Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is hij verplicht zich bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats als werkzoekende te doen inschrijven op de eerste werkdag, volgende op die waarop het ontslag ingaat. Hij dient binnen veertien dagen daarna een bewijs van inschrijving als werkzoekende van het arbeidsbureau aan het college over te leggen.

  • 3. De betrokkene, die op de dag van het ontslag metterwoon verblijf houdt in het buitenland dan wel nadien metterwoon verblijf gaat houden in het buitenland en die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is verplicht zich te doen inschrijven als werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie van arbeidsbemiddeling die daartoe de mogelijkheid biedt en die naar het oordeel van het college vergelijkbaar is met het arbeidsbureau.

  • 4. Het college kan bepalen dat de in het tweede en derde lid omschreven verplichting niet geldt voor bepaalde betrokkenen of groepen van betrokkenen.

  • 5. De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, is voorts verplicht zich te gedragen naar de voorschriften die hem door het college in het algemeen of voor enig bijzonder geval worden gegeven, strekkende tot het verkrijgen van een betrekking of andere bron van inkomsten.

  • 6. Door het aanvaarden van de uitkering wordt de betrokkene geacht er in toe te stemmen dat zij, die naar het oordeel van het college daarvoor in aanmerking komen, alle voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijke inlichtingen geven.

Opschorting

Artikel 11:22

  • 1. Indien de betrokkene na zijn ontslag uit hoofde van ziekte aanspraak op doorbetaling van bezoldiging heeft of krijgt of een uitkering ten bedrage van de laatstgenoten bezoldiging in verband met de betrekking waaruit hem ontslag is verleend, wordt de uitvoering of verdere uitvoering van de uitkeringsregeling vervat in deze regeling opgeschort tot het einde van het tijdvak waarover die aanspraak bestaat.

  • 2. Het college kan op verzoek van de betrokkene die zich als dienstplichtige in militaire dienst bevindt of moet begeven, de uitvoering of verdere uitvoering van de uitkeringsregeling vervat in deze regeling opschorten tot het einde van het tijdvak van diens militaire dienst.

Samenloop

Artikel 11:23

  • 1. Indien de betrokkene ter zake van de dienstbetrekking waaruit hij met recht op uitkering is ontslagen, aanspraak heeft op een WAO-uitkering en in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van de uitkering, toegekend ter zake van hetzelfde ontslag, met het hierna genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van

    65% tot 80%: 80%;

    55% tot 65%: 60%;

    45% tot 55%: 50%;

    35% tot 45%: 40%;

    25% tot 35%: 30%;

    15% tot 25%: 20%;

    minder dan 15%: 0%.

    De som van de in de eerste volzin bedoelde WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen en de verminderde uitkering bedraagt voorts niet meer dan de onverminderde uitkering die wordt genoten indien er geen sprake is van samenloop. Ingeval van overschrijding wordt het overschrijdende bedrag op de uitkering in mindering gebracht.

  • 2. Indien de betrokkene, bedoeld in het eerste lid, geen WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met de WAO-uitkering dan wel de uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering waarbij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer behoort.

  • 3. Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, bedoeld in het eerste lid, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht op deze uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit artikel steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

Artikel 11:24

Indien de betrokkene aanspraken krijgt op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of de Ziektewet, worden gedurende de termijn, waarover die aanspraken bestaan, de op grond van deze regeling toegekende uitkeringen niet uitbetaald.

Betaling

Artikel 11:25

  • 1. Het bedrag van de uitkering, over een jaar berekend, wordt naar boven tot een volle gulden afgerond en in dezelfde termijnen uitbetaald als de bezoldiging welke vóór de toekenning van de uitkering werd genoten.

  • 2. Met toestemming van de betrokkene kan de uitbetaling van de uitkering over langere termijnen geschieden.

Verval van uitkering

Artikel 11:26

  • 1. De uitkeringen kunnen geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard:

    • a.

      indien de betrokkene bedoeld in artikel 11:6, de opgave bedoeld in artikel 11:14, eerste en tweede lid, nalaat dan wel onjuist of onvolledig doet;

    • b.

      indien de betrokkene niet voldoet aan het bepaalde in artikel 11:21, tweede en derde lid, dan wel indien hij zonder toestemming van het college gedurende de tijd, waarin hij een uitkering geniet, de in evengenoemde leden bedoelde inschrijving teniet doet of nalaat deze op de door het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling bepaalde tijdstippen te doen verlengen;

    • c.

      indien de betrokkene enig op grond van artikel 11:21, vijfde lid, gegeven voorschrift niet nakomt, tenzij hem hiervan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt, dan wel indien er overigens gegronde reden is om aan te nemen dat hij niet ernstig tracht werk te vinden;

    • d.

      indien de betrokkene zich zonder toestemming van het college in het buitenland vestigt of geacht moet worden aldaar duurzaam te verblijven;

    • e.

      indien betrokkene niet voldoet aan de verplichtingen die bij of krachtens artikel 11:16, eerste en tweede lid, zijn gesteld;

    • f.

      indien de betrokkene zich zodanig gedraagt, dat hem ontslag zou zijn verleend als hij in dienst was gebleven;

    • g.

      indien achteraf blijkt, dat voor het aan de betrokkene verleende ontslag zich feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan die, zo deze eerder bekend waren, aanleiding zouden hebben gevormd hem als ambtenaar met toepassing van artikel 8:14 van deze regeling ontslag te verlenen;

    • h.

      indien de betrokkene niet ernstig tracht werk te vinden.

  • 2. Het voorgaande lid is, voor zover nodig, van overeenkomstige toepassing op een uitkering, bedoeld in artikel 11:17.

  • 3. Indien de betrokkene de verplichting bedoeld in artikel 11:21, eerste lid, niet nakomt dan wel indien hij als ingeschrevene bij het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling opzettelijk of door nalatigheid verzuimt gevolg te geven aan een oproeping of aanwijzing van het arbeidsbureau, welke kan leiden tot het verkrijgen van werk dat hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen of indien hij weigert dergelijk werk te aanvaarden, vervalt de uitkering voor het gedeelte waarmee deze tezamen met de verzuimde of verloren gegane inkomsten, de bezoldiging te boven zou zijn gegaan.

  • 4. Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht indien het niet nakomen van voorschriften, het weigeren of geen gebruik maken van een aangeboden betrekking of van een gelegenheid tot het verkrijgen van inkomsten geschiedt tijdens een staking of uitsluiting, behoudens het geval dat het naar het oordeel van het college noodzakelijk is dat de ambtenaar werkzaamheden verricht ter vervanging van stakers of uitgeslotenen of om werknemers behulpzaam te zijn, zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst.

Einde van het recht op uitkering

Artikel 11:27

  • 1. Het recht op uitkering eindigt:

    • a.

      met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;

    • b.

      met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is overleden;

    • c.

      indien het recht op uitkering geheel wordt afgekocht.

  • 2. Het recht op uitkering eindigt met ingang van de dag waarop de betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 11:6, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van deze uitkering de duur, voor zover deze wordt bepaald aan de hand van artikel 11:8, en de hoogte worden vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag.

  • 3. De voorgaande leden zijn, voor zover nodig van overeenkomstige toepassing op een uitkering, bedoeld in artikel 11:17.

Nadere voorschriften

Artikel 11:28

Ter uitvoering van dit hoofdstuk kan het college nadere voorschriften geven.

Overgangsbepalingen

Artikel 11:29

  • 1. Op de uitkeringen toegekend krachtens de bepalingen van de uitkeringsregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991, worden voor de resterende duur na 30 juli 1991, de bepalingen van de uitkeringsregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus 1991 toegepast, met dien verstande dat de hoogte, voor de reeds vastgestelde duur, nooit lager zal zijn dan op grond van de uitkeringsregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991.

  • 2. Ten aanzien van de uitkeringen, als bedoeld in het eerste lid, die voortduren na 30 juli 1991, wordt op basis van de desbetreffende bepalingen in de uitkeringsregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus 1991, de duur opnieuw berekend. Indien de aldus berekende duur van de toegekende uitkering langer is dan de oorspronkelijk vastgestelde duur, wordt deze laatstgenoemde duur verlengd met het verschil tussen beide.

  • 3. De betrokkene aan wie een uitkering was toegekend op grond van artikel 11, eerste lid, van de uitkeringsregeling, zoals deze luidde tot 1 augustus 1991, en welke als gevolg van beëindiging van de werkloosheid is vervallen, behoudt binnen de in artikel 13, tweede lid genoemde termijn en overeenkomstig de overige daarvoor genoemde voorwaarden het recht op opnieuw toekennen van de uitkering. Artikel 13, eerste lid van de uitkeringsregeling zoals deze luidde tot 1 augustus 1991, blijft van toepassing op een weder toegekende uitkering als bedoeld in de vorige volzin, met dien verstande dat de duur van de toegekende uitkering wordt herberekend op grond van het tweede lid.

Artikel 11:30

  • 1. Degene aan wie voor 1 januari 1995 een uitkering is toegekend op basis van de bepalingen van de uitkeringsverordening zoals deze luidde voor 1 januari 1995, en waarvan de duur doorloopt tot na 31 december 1994, behoudt wat betreft de hoogte van deze uitkering de aanspraken zoals deze zijn vastgelegd in evengenoemde verordening.

  • 2. Het voorgaande geldt eveneens ten aanzien van degene aan wie voor 1 januari 1995 een uitkering is toegekend op basis van dit hoofdstuk.

Artikel 11:31

Vervallen.

Slotbepaling

Artikel 11:32

  • 1. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later.

  • 2. Bij de verwijzing in dit hoofdstuk naar artikelen elders uit de CAR en/of UWO moet, voorzover niet anders is bepaald, worden uitgegaan van de tekst van deze artikelen zoals deze luidde op 31 december 2000.

Hoofdstuk 11a. Suppletie

Begripsomschrijvingen

Artikel 11a:1

  • 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a.

      arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

    • b.

      arbeidsongeschiktheidsuitkering: een periodieke uitkering, toegekend op grond van arbeidsongeschiktheid, die voortvloeit uit enig dienstverband van betrokkene;

    • c.

      WAO-uitkering: uitkering op grond van de WAO;

    • d.

      betrokkene: de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 van de WPA, aan wie op grond van artikel 8:5 ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte, en die ten tijde van dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt is, met uitzondering van degene die zijn resterende verdienvermogen volledig benut in een of meer aangehouden betrekkingen;

    • e.

      bestuursorgaan: Burgemeester en wethouders;

    • f.

      suppletie: de suppletie, bedoeld in artikel 11a:6;

    • g.

      dagloon: het dagloon in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, vermeerderd met het bedrag aan pensioenpremie, bedoeld in artikel 10 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, en in voorkomend geval verminderd met bijdragen strekkende tot betaling van de premie van een door of voor de betrokkene afgesloten particuliere ziektekostenverzekering als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit Algemene Dagloonregelen WAO;

    • h.

      berekeningsgrondslag van de suppletie: het dagloon van betrokkene op de dag voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem recht op suppletie wordt toegekend, voor zover dat betrekking heeft op het inkomen uit de betrekking waaraan het recht op suppletie wordt ontleend;

    • i.

      werkloosheidsuitkering: een periodieke uitkering ter zake van ontslag of werkloosheid, die voortvloeit uit enig dienstverband van betrokkene.

  • 2. Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht genomen.

Recht op suppletie

Artikel 11a:2

  • 1. Betrokkene heeft recht op suppletie vanaf het tijdstip dat aan hem ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het in dat lid bedoelde ontslag wordt verleend na het moment dat de ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte 90 maanden onafgebroken heeft geduurd. Voor het bepalen van genoemde periode van 90 maanden worden perioden van ziekte samengeteld indien die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

Artikel 11a:3

  • 1. Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op het recht op suppletie.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, omvat passende arbeid in de zin van de Werkloosheidswet voor de toepassing van de suppletie mede gangbare arbeid. Hierbij wordt onder gangbare arbeid verstaan: alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Artikel 11a:4

Het recht op suppletie komt niet tot uitbetaling voor zolang:

  • a)

    betrokkene een WAO-uitkering ontvangt, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;

  • b)

    betrokkene is herplaatst in een functie waaraan hij recht kan ontlenen op herplaatsingstoelage als bedoeld in hoofdstuk 12 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

Artikel 11a:5

Het recht op suppletie eindigt:

  • a)

    na ommekomst van de duur van de suppletie;

  • b)

    met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is overleden;

  • c)

    met ingang van de eerste dag van de maand waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt.

Suppletie

Artikel 11a:6

  • 1. De suppletie bedraagt een percentage van de berekeningsgrondslag van de suppletie.

  • 2. De berekeningsgrondslag van de suppletie wordt telkens aangepast aan de voor de sector Gemeenten geldende algemene bezoldigingswijziging.

  • 3. Het in het eerste lid bedoelde percentage bedraagt:

    • a.

      gedurende de eerste drieëndertig maanden 80%; en

    • b.

      gedurende de daaropvolgende drieëndertig maanden 70%.

Artikel 11a:7

  • 1. In afwijking van artikel 11a:6, derde lid, wordt, indien het in artikel 11a:2 bedoelde ontslag is verleend op een latere datum dan het moment waarop de ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte 24 maanden onafgebroken heeft geduurd, de in artikel 11a:6, derde lid, genoemde periode verminderd met de periode die gelegen is tussen de ontslagdatum en het moment waarop genoemde ongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd. Deze vermindering vindt plaats, te beginnen met de periode gedurende welke de betrokkene recht heeft op 80% van de berekeningsgrondslag van de suppletie.

  • 2. Voor het bepalen van de in het eerste lid bedoelde periode van 24 maanden worden perioden van ziekte samengeteld indien die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

Artikel 11a:8

  • 1. Indien de betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op suppletie, ter zake van de dienstbetrekking waaruit dat recht op suppletie is ontstaan, een werkloosheidsuitkering, een Waz-uitkering dan wel een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, wordt het bedrag van genoemde uitkering of uitkeringen in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen als overheidswerknemer recht heeft op een WAO-uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de eerste volzin, toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.

  • 2. Indien de betrokkene recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering die kan worden toegerekend aan een dienstbetrekking, waaruit hij is ontslagen op een datum, gelegen vóór de datum van ontslag uit de dienstbetrekking ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, welk recht voortduurt na laatstgenoemde datum, wordt, in geval van een verhoging van de mate van de arbeidsongeschiktheid waardoor het bedrag van die arbeidsongeschiktheidsuitkering verhoogd wordt, uitsluitend het bedrag van die verhoging van die arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen als overheidswerknemer recht heeft op een WAO-uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de vorige volzin toegerekend aan de in die volzin eerstgenoemde dienstbetrekking, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.

  • 3. Indien de toerekeningswijze, bedoeld in het tweede lid, in een individueel geval naar het oordeel van het bestuursorgaan leidt tot een kennelijk onredelijke uitkomst voor de betrokkene, kan het bestuursorgaan ten gunste van die betrokkene tot een wijze van toerekenen besluiten die met de strekking van dit artikel overeenkomt.

Artikel 11a:9

  • 1. Indien betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op suppletie inkomsten verwerft uit of in verband met arbeid of bedrijf, anders dan bedoeld in artikel 11a:8, wordt de berekeningsgrondslag van de suppletie verminderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf.

  • 2. Onder inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, bedoeld in het eerste lid, worden begrepen inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die zijn ontstaan:

    • a.

      met ingang van of na de dag waarop het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend, hem is aangezegd;

    • b.

      gedurende non-activiteit, vakantie of verlof onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend;

    • c.

      vóór de dag van het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend, anders dan bedoeld in onderdeel a en b, en artikel 11a:8, tweede lid, voor zover uit deze arbeid of dit bedrijf na die dag inkomsten of meer inkomsten worden genoten door de betrokkene, terwijl die inkomsten of die meerdere inkomsten of een gedeelte daarvan, het gevolg zijn van een verhoogde werkzaamheid dan wel verband houden met het ontslag.

  • 3. In bijzondere gevallen kan het bestuursorgaan ten gunste van betrokkene afwijken van het tweede lid.

Artikel 11a:10

Voor de toepassing van artikel 11a:8 en 11a:9 worden uitkeringen steeds geacht onverminderd door betrokkene te zijn genoten indien, als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, één of meer werkloosheidsuitkeringen, een Waz-uitkering, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht heeft:

  • a)

    vermindering ondergaan;

  • b)

    blijvend geheel geweigerd worden;

  • c)

    tijdelijk of blijvend gedeeltelijk geweigerd worden; dan wel

  • d)

    in uitkeringsduur beperkt worden.

Artikel 11a:11

  • 1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, aan wie een suppletie is toegekend, keert het bestuursorgaan een bedrag uit, gelijk aan de berekeningsgrondslag van de suppletie van betrokkene over een tijdvak van drie maanden.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt uitgekeerd:

    • a.

      aan de langstlevende der echtgeno(o)t(en) of geregistreerde partner(s) indien de overledene niet duurzaam van de andere echtgeno(o)t(en) of geregistreerde partner(s) gescheiden leefde;

    • b.

      bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon aan de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen;

    • c.

      bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid worden mede als echtgeno(o)t(en) of geregistreerde partner(s) aangemerkt niet gehuwde personen van verschillend of gelijk geslacht die duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij het betreft personen tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.

  • 4. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in het derde lid, kan slechts sprake zijn indien twee ongehuwde personen gezamenlijk voorzien in huisvesting en bovendien beiden een bijdrage leveren in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.

  • 5. Op het uit te keren bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een of meer werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht had.

Betaling van de suppletie

Artikel 11a:12

  • 1. Het bestuursorgaan stelt op aanvraag vast of er recht op suppletie bestaat.

  • 2. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het bestuursorgaan beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3. Het bestuursorgaan betaalt de suppletie zo spoedig mogelijk uit, doch uiterlijk binnen een maand nadat het het recht op die suppletie heeft vastgesteld. Het bestuursorgaan betaalt de suppletie in de regel per maand achteraf.

  • 4. De suppletie die niet in ontvangst is genomen of is ingevorderd binnen 3 maanden na de dag van betaalbaarstelling, wordt niet meer betaald. Het bestuursorgaan kan in bijzondere gevallen ten gunste van betrokkene afwijken van de eerste volzin.

Artikel 11a:13

  • 1. Het bestuursorgaan betaalt ambtshalve een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op een suppletie indien uitsluitend onzekerheid bestaat omtrent de hoogte van de suppletie, omtrent het van de suppletie aan de betrokkene te betalen bedrag of omtrent het nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 11a:3.

  • 2. Het bestuursorgaan kan op verzoek van de betrokkene een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op een suppletie betalen indien onzekerheid bestaat omtrent het recht op suppletie.

  • 3. Een voorschot, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt beschouwd als een suppletie.

Scholing, opleiding en onbeloonde activiteiten

Artikel 11a:14

  • 1. Het bestuursorgaan kan regels stellen op grond waarvan in bij die regels aan te geven gevallen en met inachtneming van bij die regels te stellen beperkingen de betrokkene bevoegd is deel te nemen aan een opleiding of scholing in dagonderwijs.

  • 2. Indien de betrokkene die recht heeft op suppletie gaat deelnemen aan een voor hem naar het oordeel van het bestuursorgaan noodzakelijke opleiding of scholing, blijft volgens door het bestuursorgaan te stellen regels het recht op suppletie bestaan totdat die opleiding of scholing is geëindigd.

  • 3. In de door het bestuursorgaan te stellen regels, bedoeld in het tweede lid, worden in ieder geval voorschriften en beperkingen gegeven met betrekking tot de aard, de omvang en de duur van de in het tweede lid bedoelde opleiding of scholing.

Artikel 11a:15

  • 1. De betrokkene die onbeloonde activiteiten verricht, is verplicht daarvan mededeling te doen aan het bestuursorgaan.

  • 2. De betrokkene heeft voor het verrichten van bijzondere vormen van onbeloonde activiteiten voorafgaande toestemming van het bestuursorgaan nodig.

Uitvoeringsvoorschriften

Artikel 11a:16

  • 1. Het bestuursorgaan stelt nadere regels vast met betrekking tot:

    • a.

      de wijze waarop de controle van betrokkene plaatsvindt;

    • b.

      het genieten van vakantie tijdens de duur van de suppletie.

  • 2. Het bestuursorgaan kan nadere regels stellen met betrekking tot artikel 11a:15.

Uitvoeringsvoorschriften suppletieregeling

Artikel 11a:16:1:1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    suppletieregeling: de suppletieregeling die is opgenomen in hoofdstuk 11a van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Middelburg;

  • b.

    suppletie: de suppletie, bedoeld in artikel 11a:6 van de suppletieregeling;

  • c.

    betrokkene: de betrokkene, bedoeld in artikel 11a:1, lid 1, onder d, van de suppletieregeling;

  • d.

    Raet: Raet B.V. aan wie het bevoegd gezag belast met de uitvoering van de Suppletieregeling, de werkzaamheden, verbonden aan de uitvoering van de Suppletieregeling, heeft opgedragen;

  • e.

    Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering (UWV), genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Artikel 11a:16:1:2

  • 1. De artikelen 1 tot en met 6 van het Uitkeringsreglement Werkloosheidswet 2002 gelden voor zoveel mogelijk als uitvoeringsvoorschriften ten behoeve van een doelmatige controle van betrokkenen en als uitvoeringsvoorschriften met betrekking tot het genieten van vakantie tijdens de duur van de suppletie, met dien verstande dat voor de hierna te noemen begrippen uit het uitkeringsreglement moet worden gelezen:

    • a.

      werknemer: betrokkene;

    • b.

      werkgever: burgemeester en wethouders;

    • c.

      uitkering: suppletie.

  • 2. Met betrekking tot het genieten van vakantie tijdens de duur van de suppletie gelden als uitvoeringsvoorschriften de regels vermeld in de Regeling betreffende het begrip vakantie en de perioden van vakantie met behoud van recht op uitkering, vastgesteld bij besluit van de toenmalige Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 4 december 2003 (Stcrt. 2003, 242) op grond van artikel 19, vijfde lid, van de Werkloosheidswet, met dien verstande dat voor uitkering dient te worden gelezen: suppletie.

  • 3. Wijzigingen in het in het eerste lid genoemde uitkeringsreglement onderscheidenlijk de in het tweede lid genoemde Regeling, gelden, voor zover deze als uitvoeringsvoorschriften van de suppletieregeling zijn aangeduid, als wijzigingen van deze Uitvoeringsvoorschriften.

Artikel 11a:16:1:3

Betrokkene is verplicht om met inachtneming van de nadere aanwijzingen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het ontstaan van de ziekte als gevolg waarvan hij verhinderd is arbeid te verrichten, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te melden, alsook zijn herstel daarvan.

Artikel 11a:16:1:4

Het recht op suppletie van de betrokkene die gaat deelnemen aan een voor hem naar het oordeel van de uitvoeringsinstelling noodzakelijke opleiding of scholing, blijft bestaan totdat die opleiding of scholing is beëindigd, indien:

  • a.

    de opleiding of scholing arbeidsmarktgericht is, deel uitmaakt van het reïntegratieplan dat door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in samenspraak met betrokkene is vastgesteld en naar aard en omvang niet meer omvat dan in het reïntegratieplan is vastgesteld; of

  • b.

    de opleiding of scholing arbeidsmarktgericht is en, wanneer er geen reïntegratieplan is, zoals bedoeld in onderdeel a, het Uitvoeringvoeringsinstituut werknemersverzekeringen daarvoor toestemming geeft.

Artikel 11a:16:1:5

In afwijking van artikel 4 blijft het recht op suppletie van de betrokkene die gaat deelnemen aan een voor hem naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen noodzakelijke opleiding of scholing, na afloop van de ingevolge de artikelen 11a:2, 11a:6 en 11a:7, onderscheidenlijk artikel 11a:17 van de Suppletieregeling vastgestelde reguliere duur van de suppletie niet bestaan totdat die opleiding of scholing is beëindigd, indien:

  • a.

    tijdens de opleiding of scholing ter zake van die opleiding of scholing recht bestaat op een voorziening in de derving van de inkomsten;

  • b.

    de opleiding of scholing de strekking heeft om na afloop daarvan werkzaamheden bij één bepaalde onderneming of één bepaald bestuursorgaan te gaan verrichten;

  • c.

    de opleiding of scholing langer duurt dan één jaar;

  • d.

    tijdens de opleiding of scholing sprake is van productieve werkzaamheden.

Artikel 11a:16:1:6

De betrokkene kan de in artikel 11a:15 van de suppletieregeling bedoelde onbeloonde activiteiten verrichten met behoud van suppletie, indien naar het oordeel van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen:

  • a.

    de betreffende activiteiten van de betrokkene geen bedrijfsmatig karakter hebben;

  • b.

    de betreffende activiteiten van de betrokkene in de gegeven situatie doorgaans niet door een betaalde kracht zullen of kunnen worden verricht; en

  • c.

    de instelling die of het bestuursorgaan dat de niet betaalde werkzaamheden organiseert, geen subsidie heeft verkregen of kan verkrijgen wat de loonkosten betreft.

Conversie herplaatsingswachtgeld en bezoldiging of uitkering wegens ziekte

Artikel 11a:17

  • 1. Degene die op 31 december 1995 uit hoofde van een ontslag uit de sector gemeenten recht heeft op een herplaatsingwachtgeld als bedoeld in artikel K 4, tweede lid, juncto artikel K 6 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die wet luidde op die datum, en waarvan de duur op 1 januari 1996 nog niet is verstreken, heeft recht op suppletie.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde recht op suppletie bedraagt bij een op 31 december 1995 genoten recht op herplaatsingwachtgeld van:

    1 maand

    gedurende de eerste 27 maanden

    80%

    vervolgens 33 maanden

    70%

    2 maanden

    - - - 26 -

    80%

    - 33 -

    70%

    3 maanden

    - - - 25 -

    80%

    - 33 -

    70%

    4 maanden

    - - - 24 -

    80%

    - 33 -

    70%

    5 maanden

    - - - 22 -

    80%

    - 33 -

    70%

    6 maanden

    - - - 21 -

    80%

    - 33 -

    70%

    7 maanden

    - - - 20 -

    80%

    - 33 -

    70%

    8 maanden

    - - - 19 -

    80%

    - 33 -

    70%

    9 maanden

    - - - 18 -

    80%

    - 33 -

    70%

    10 maanden

    - - - 17 -

    80%

    - 33 -

    70%

    11 maanden

    - - - 16 -

    80%

    - 33 -

    70%

    12 maanden

    - - - 15 -

    80%

    - 33 -

    70%

    13 maanden

    - - - 14 -

    80%

    - 33 -

    70%

    14 maanden

    - - - 13 -

    80%

    - 33 -

    70%

    15 maanden

    - - - 12 -

    80%

    - 33 -

    70%

    16 maanden

    - - - 11 -

    80%

    - 33 -

    70%

    17 maanden

    - - - 10 -

    80%

    - 33 -

    70%

    18 maanden

    - - - 9 -

    80%

    - 33 -

    70%

    19 maanden

    - - - 9 -

    80%

    - 33 -

    70%

    20 maanden

    - - - 8 -

    80%

    - 33 -

    70%

    21 maanden

    - - - 7 -

    80%

    - 33 -

    70%

    22 maanden

    - - - 6 -

    80%

    - 33 -

    70%

    23 maanden

    - - - 5 -

    80%

    - 33 -

    70%

    24 maanden

    - - - 4 -

    80%

    - 33 -

    70%

    25 maanden

    - - - 3 -

    80%

    - 33 -

    70%

    26 maanden

    - - - 2 -

    80%

    - 33 -

    70%

    27 maanden

    gedurende de eerste maand

    80%

    - 33 -

    70%

    28 maanden

    gedurende 33 maanden

    70%

    29 maanden

    - 32 -

    70%

    30 maanden

    - 31 -

    70%

    31 maanden

    - 30 -

    70%

    32 maanden

    - 29 -

    70%

    33 maanden

    - 28 -

    70%

    34 maanden

    - 27 -

    70%

    35 maanden

    - 26 -

    70%

    36 maanden

    - 25 -

    70%

    37 maanden

    - 24 -

    70%

    38 maanden

    - 23 -

    70%

    39 maanden

    - 22 -

    70%

    40 maanden

    - 21 -

    70%

    41 maanden

    - 20 -

    70%

    42 maanden

    - 19 -

    70%

    43 maanden

    - 18 -

    70%

    44 maanden

    - 17 -

    70%

    45 maanden

    - 16 -

    70%

    46 maanden

    - 15 -

    70%

    47 maanden

    - 14 -

    70%

    48 maanden

    - 13 -

    70%

    49 maanden

    - 11 -

    70%

    50 maanden

    - 10 -

    70%

    51 maanden

    - 9 -

    70%

    52 maanden

    - 8 -

    70%

    53 maanden

    - 7 -

    70%

    54 maanden

    - 6 -

    70%

    55 maanden

    - 5 -

    70%

    56 maanden

    - 4 -

    70%

    57 maanden

    - 3 -

    70%

    58 maanden

    - 2 -

    70%

    59 maanden

    gedurende 1 maand

    70%

  • 3. De artikelen 11a:3 tot en met 11a:5, 11a:6, tweede lid, 11a:7 tot en met 11a:11, alsmede artikel 11a:12, derde lid tot en met 11a:16 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het bestuursorgaan stelt ambtshalve van iedere overheidswerknemer als bedoeld in het eerste lid, het recht op suppletie vast met inachtneming van het in dit artikel bepaalde.

  • 5. Artikel 11a:6, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag voor de betrokkene als dagloon geldt het dagloon zoals bepaald in artikel 42, derde en vierde lid, van de WPA, zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

  • 6. Bij de bepaling op 1 januari 1996 van de periode waarover herplaatsingwachtgeld is genoten, wordt deze periode naar beneden afgerond op een hele maand.

Artikel 11a:18

Indien de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 van de WPA, op 1 januari 1996 gedurende een periode van 52 weken of langer onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest in de zin van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de mate van zijn algemene invaliditeit op grond van het pensioenreglement is vastgesteld op ten minste 15 procent dan wel de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de ministeriële regeling op grond van artikel 8, derde lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet is vastgesteld op ten minste 25 procent, binnen een periode van zes maanden is aan te merken als betrokkene, geldt voor hem als dagloon het dagloon zoals bepaald in artikel 39, vierde en vijfde lid, van de WPA, zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

Overige en slotbepalingen

Artikel 11a:19

Indien het niveau van de WAO-conforme uitkering als bedoeld in paragraaf 9 van de WPA een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging, tenzij de LOGA-partners anders overeenkomen, binnen zes maanden na de datum van het Staatsblad, waarin de maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de suppletie doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan zes maanden na de datum van het Staatsblad.

Artikel 11a:20

Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

Artikel 11a:21

  • 1. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 8:5, is gelegen op of na 1 januari 2004 en die op of na 1 januari 2007 op grond van artikel 8:5 is ontslagen, met uitzondering van de ambtenaar die op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering.

  • 2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 8:5, is gelegen op of na 1 januari 2004 en die tussen 1 juli 2006 en 1 januari 2007 op grond van artikel 8:5 is ontslagen en volledig arbeidsongeschikt is, met uitzondering van de ambtenaar die op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering.

Hoofdstuk 12. Overleg met organisaties van overheidspersoneel

Algemene bepalingen

Artikel 12:1

  • 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a.

      de commissie: de in artikel 12:2 bedoelde commissie voor georganiseerd overleg;

    • b.

      de ambtenaren: de ambtenaren in de zin van de collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en de werknemers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst;

    • c.

      de organisaties: de plaatselijk werkende groeperingen van de landelijke verenigingen van overheidspersoneel, aangesloten bij de centrales welke zijn toegelaten tot het centraal overleg met het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

  • 2. Er is een commissie voor georganiseerd overleg, die is samengesteld uit een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en een vertegenwoordiging van de toegelaten organisaties.

  • 3. Onder toegelaten organisaties worden verstaan: de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP), de Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijzend Personeel (CCOOP) en de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij overheid, onderwijs, bedrijven en instellingen (CMHF), dan wel een van de bij deze centrales aangesloten bonden, voorzover deze centrales, respectievelijk bonden voldoende representatief geacht kunnen worden.

  • 4. De leden van de ABVAKABO en NOVON die op 1 juli 1998 zitting hebben in de commissie namens ACOP of Ambtenarencentrum, dan wel namens ABVAKABO of NOVON, behouden hun zetels als vertegenwoordigers van ACOP dan wel ABVAKABO FNV/NOVON.

    Indien deze leden ophouden lid van de commissie te zijn, worden ze niet vervangen totdat het aantal leden namens ACOP dan wel ABVAKABO FNV/NOVON in overeenstemming is met het aantal als genoemd in de bepaling van de samenstelling van de commissie.

    Uiterlijk op 1 juli 2002 wordt het aantal leden in overeenstemming gebracht met de hier geldende bepalingen.

  • 5. Andere vakorganisaties dan bedoeld in het derde lid kunnen toegelaten worden indien ze representatief geacht kunnen worden. Een desbetreffend verzoek wordt in het georganiseerd overleg besproken.

  • 6. Organisaties die tot het georganiseerd overleg zijn toegelaten, verliezen hun toegang tot dit overleg zodra zij niet meer voldoende representatief geacht worden.

Samenstelling

Artikel 12:1:1

  • 1. Voor de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur in de commissie, bedoeld in artikel 12:1, wijst het college uit zijn midden een of meer vertegenwoordigers en hun plaatsvervangers aan. De aanwijzing geschiedt bij elke nieuwe zittingsperiode van de raad en voorts telkens ter vervanging van hen die ophouden lid van het college te zijn.

  • 2. Voor de vertegenwoordiging van de toegelaten organisaties in de commissie, bedoeld in artikel 12:1, worden per centrale, bedoeld in artikel 12:1, derde lid, twee leden en hun plaatsvervangers aangewezen. Deze aanwijzing geschiedt door en uit de organisaties, welke tenminste 3% van de ambtenaren tot haar leden tellen. Indien verschillende organisaties deel uitmaken van een zelfde centrale, geldt het in de vorige zin bepaalde voor deze organisaties gezamenlijk.

Artikel 12:1:2

  • 1. Uiterlijk 1 februari van elk jaar doet elke organisatie, bedoeld in artikel 12:1:1, tweede lid, aan het college opgaaf van:

    • a.

      het aantal der op 1 januari van dat jaar bij haar aangesloten ambtenaren.

    • b.

      de namen en adressen der ambtenaren, die ingevolge artikel 12:1:1, tweede lid als leden en plaatsvervangers zijn aangewezen.

  • 2. Degene, die als lid of als plaatsvervanger door een organisatie is aangewezen, houdt op dit te zijn zodra hij geen lid van de organisatie of geen ambtenaar meer is, alsmede indien de organisatie schriftelijk aan het college doet weten dat zijn aanwijzing als vertegenwoordiger of plaatsvervanger is ingetrokken. In deze gevallen wordt zo spoedig mogelijk een opvolger aangewezen.

Artikel 12:1:3

  • 1. Voorzitter van de commissie is de door het college aangewezen vertegenwoordiger of bij afwezigheid zijn plaatsvervanger.

  • 2. Burgemeester en wethouders wijzen een ambtenaar, niet behorende tot de vertegenwoordiging van de organisaties, tot secretaris van de commissie aan, alsmede diens plaatsvervanger. Zo nodig stellen burgemeester en wethouders verder personeel voor het secretariaat ter beschikking.

  • 3. De secretaris kan aan de besprekingen deelnemen.

Artikel 12:1:4

  • 1. Ingeval het LOGA tussen het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van overheidspersoneel leidt tot overeenstemming, als gevolg waarvan de tekst van de CAR wijzigt, doet het college daarvan mededeling aan de commissie voor georganiseerd overleg.

  • 2. Wordt over een onderwerp een regeling getroffen overeenkomstig de uitkomsten in het LOGA dan doen het college daarvan mededeling doet aan de commissie voor georganiseerd overleg.

Artikel 12:1:5

  • 1. Indien door het bevoegde bestuursorgaan wordt voorgesteld verandering te brengen in de inrichting van enig dienstonderdeel, wijziging in de behoefte aan arbeidskrachten daaronder begrepen, stelt het college het overleg als bedoeld in artikel 12:2 hiervan op de hoogte.

  • 2. Het college stelt in geval van een ingrijpende verandering in de inrichting van enig dienstonderdeel regels vast betreffende:

    • a.

      de fase waarin ter zake van die verandering het overleg als bedoeld in artikel 12:2 wordt gevoerd;

    • b.

      de wijze waarop en de fase waarin de bij die verandering betrokken ambtenaren worden gehoord;

    • c.

      de personele gevolgen van die verandering.

  • 3. Over het voornemen al dan niet regels, bedoeld in het vorig lid, vast te stellen wordt overleg gevoerd als bedoeld in artikel 12:2.

Taak en bevoegdheden

Artikel 12:2

  • 1. De commissie voert overleg over alle aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd. De commissie kan niet overleggen over onderwerpen die voorbehouden zijn aan het LOGA tussen het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van overheidspersoneel.

  • 2. Er worden nadere regels gesteld over de werkwijze van de commissie voor georganiseerd overleg.

  • 3. De nadere regels, bedoeld in het tweede lid, bevatten een bepaling hoe moet worden gehandeld indien een geschil niet tot overeenstemming leidt.

Artikel 12:2:1

Besluiten omtrent de onderwerpen, bedoeld in artikel 12:2, eerste lid, worden door het college en de raad niet genomen, noch voorstellen daaromtrent gedaan, dan nadat de commissie haar gevoelen over de concept-besluiten, respectievelijk voorstellen heeft kenbaar gemaakt.

Artikel 12:2:2

  • 1. De commissie, alsmede de vertegenwoordiging van de organisaties, is bevoegd aangaande de in artikel 12:2, eerste lid, bedoelde onderwerpen voorstellen te doen aan het college.

  • 2. Heeft een voorstel betrekking op onderwerpen, behorende tot de bevoegdheid van het college, dan neemt het college daaromtrent een beslissing. Behoort het voorstel tot de bevoegdheid van de raad, dan legt het college het voorstel voorzien van zijn advies ter besluitvorming voor aan de raad.

  • 3. De besluiten, welke worden genomen naar aanleiding van voorstellen van de commissie, worden meegedeeld aan de vertegenwoordiging van de organisaties en aan de hoofdbesturen van de vertegenwoordigde organisaties.

Artikel 12:2:3

  • 1. De commissie kan een subcommissie instellen, bestaande uit door haar aan te wijzen voorzitter en leden, indien dit voor de behandeling van een bepaald onderwerp nodig wordt geacht.

  • 2. De secretaris van de commissie is tevens secretaris van de subcommissie. Hij kan zich doen bijstaan of vervangen door degenen die ingevolge artikel 12:1:3, tweede lid, ter beschikking staan.

  • 3. Het bepaalde in artikel 12:2:7 is van overeenkomstige toepassing.

Vergaderingen

Artikel 12:2:4

  • 1. De commissie vergadert indien de voorzitter dit nodig oordeelt op door hem te bepalen tijdstippen.

  • 2. Voorts belegt de voorzitter een vergadering indien ten minste drie leden van de commissie hem dit schriftelijk met opgaaf van redenen verzoeken en wel uiterlijk binnen één maand na ontvangst van het verzoek.

Artikel 12:2:5

  • 1. De commissie wordt tijdig, in de regel 14 dagen van tevoren, ter vergadering opgeroepen. De oproepingsbrief vermeldt zoveel mogelijk de te behandelen onderwerpen.

  • 2. Een vergadering kan slechts plaatshebben indien de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur aanwezig is en tenminste de helft van de organisaties is vertegenwoordigd. Wanneer de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur bestaat uit twee of meer leden van het college kan de vergadering slechts plaatshebben indien tenminste de helft van de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur aanwezig is en tenminste de helft van de organisaties is vertegenwoordigd.

  • 3. Indien wegens onvoltalligheid in de zin van het tweede lid een vergadering niet kan plaatshebben, worden de aan de orde zijnde onderwerpen door de voorzitter geplaatst op de agenda van een binnen 14 dagen te houden nieuwe vergadering, in welke vergadering die onderwerpen in elk geval kunnen worden behandeld.

Artikel 12:2:6

Elk lid heeft het recht onderwerpen ter behandeling aanhangig te maken door deze schriftelijk op te geven aan de voorzitter. Deze stelt die onderwerpen zoveel mogelijk in de eerstvolgende vergadering aan de orde.

Artikel 12:2:7

  • 1. De vergaderingen zijn niet openbaar.

  • 2. De voorzitter kan hoofden van dienst of andere ambtenaren de vergadering laten bijwonen. Deze kunnen aan de besprekingen deelnemen.

  • 3. De vertegenwoordigers van de organisaties kunnen zich laten bijstaan door een vertegenwoordiger van het hoofdbestuur van hun organisatie; zij zijn voorts bevoegd de onderwerpen van de agenda binnen de grenzen van een doelmatige en vertrouwelijke behandeling van zaken aan voorbespreking in eigen kring te onderwerpen.

  • 4. De voorzitter kan omtrent het in de vergadering behandelde en omtrent de inhoud van aan de commissie overgelegde stukken geheimhouding opleggen. Deze geheimhouding geldt niet ten opzichte van het college en van de raad, alsmede niet tegenover de hoofdbesturen van de vertegenwoordigende organisaties.

Artikel 12:2:8

De voorzitter kan op verzoek van ten minste twee leden of zo dikwijls hij dit nodig acht, de vergadering schorsen voor een door hem te bepalen tijd.

Artikel 12:2:9

  • 1. Indien in de vergadering moet worden gestemd brengt elke vertegenwoordiging, bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, één stem uit.

  • 2. De stem van de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur wordt bepaald door hoofdelijke stemming van de aanwezige leden in of buiten de vergadering. Bij staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter.

  • 3. De stem van de vertegenwoordiging van de organisaties wordt bepaald door stemming per vertegenwoordigende organisatie, waarbij voor elke organisatie zoveel stemmen worden uitgebracht als ambtenaren bij haar zijn aangesloten op de eerste dag van het lopende jaar, met dien verstande dat voor een organisatie niet meer stemmen in aanmerking komen dan het totaal aantal stemmen dat door de andere organisaties gezamenlijk wordt uitgebracht. Bij staking van stemmen wordt de vertegenwoordiging geacht tegen te hebben gestemd.

  • 4. Indien een organisatie in de loop van het jaar wordt vertegenwoordigd, geldt voor de toepassing van het derde lid het aantal aangesloten ambtenaren op dat tijdstip.

Artikel 12:2:10

Het in de vergadering behandelde wordt zakelijk weergegeven in de notulen, welke zo spoedig mogelijk in afschrift aan de leden worden gezonden, tenzij in het reglement, bedoeld in artikel 12:2:11, anders is bepaald.

Artikel 12:2:11

Indien door de commissie een reglement van orde voor de vergaderingen wordt vastgesteld, behoeft dit de goedkeuring van het college.

Advies- en arbitragecommissie

Artikel 12:3:1

De artikelen 12:3:2 tot en met 12:3:8 zijn slechts van toepassing zolang de gemeente is aangesloten bij de advies- en arbitragecommissie.

Artikel 12:3:2

Voor de toepassing van de artikelen 12:3:4 tot en met 12:3:8 wordt verstaan onder:

  • a)

    deelnemers aan het overleg: de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de vertegenwoordigers van de organisaties genoemd in artikel 12:1, derde lid;

  • b)

    advies- en arbitragecommissie: de advies- en arbitragecommissie ingesteld door het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

Artikel 12:3:3

De artikelen 12:3:4 tot en met 12:3:8 zijn slechts van toepassing op geschillen inzake aangelegenheden, bedoeld in artikel 12:2, eerste lid, voor zover die aangelegenheden uitsluitend de rechtstoestand van ambtenaren betreffen, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd.

Artikel 12:3:4

Indien een of meer van de deelnemers aan het overleg tijdens het overleg tot het oordeel komen dat dit overleg niet zal leiden tot een uitkomst die de instemming van alle deelnemers aan het overleg zal hebben, brengen zij dat oordeel binnen zes dagen, nadat zij daarvan in het overleg blijk hebben gegeven, schriftelijk ter kennis van de overige deelnemers aan het overleg.

Artikel 12:3:5

  • 1. Binnen tien dagen na de kennisgeving, bedoeld in artikel 12:3:4, schrijft de voorzitter een vergadering uit van de commissie voor georganiseerd overleg. De vergadering moet worden gehouden binnen zeven dagen nadat deze is uitgeschreven.

  • 2. Tenzij door de commissie, bedoeld in het eerste lid, wordt besloten het overleg voort te zetten dan wel te beëindigen, wordt in de vergadering nagegaan of overeenstemming bestaat over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is en of een oplossing van dat geschil zal worden gezocht door middel van voortzetting van het overleg nadat het advies is ingewonnen van de advies- en arbitragecommissie dan wel door onderwerping van het geschil aan een arbitrale uitspraak van die commissie.

  • 3. Tot het inwinnen van advies zijn - ieder voor zich - de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en een meerderheid van alle toegelaten organisaties, als bedoeld in artikel 12:1, derde en vierde lid, bevoegd.

  • 4. Voor onderwerping van het geschil aan arbitrage is overeenstemming vereist tussen de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de toegelaten organisaties, als bedoeld in artikel 12:1, derde en vierde lid. Het bepaalde in artikel 12:2:9 is hierbij onverkort van toepassing.

Artikel 12:3:6

  • 1. Binnen zes dagen na de vergadering, bedoeld in artikel 12:3:5, wordt het verzoek om advies ter kennis gebracht van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie.

    Het verzoek wordt ondertekend door de deelnemers aan het overleg die zich voor inwinning van het advies hebben uitgesproken en bevat ten minste het onderwerp en de inhoud van het geschil.

    Indien in de vergadering bedoeld in artikel 12:3:5 geen overeenstemming is bereikt tussen alle deelnemers aan het overleg over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is, brengen de overige deelnemers aan het overleg hun visie op het onderwerp en de inhoud van het geschil eveneens binnen zes dagen na eerdergenoemde vergadering ter kennis van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie.

  • 2. Binnen zes dagen na de vergadering bedoeld in artikel 12:3:5 wordt het verzoek om arbitrage ter kennis gebracht van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie.

    Het verzoek daartoe wordt ondertekend door alle deelnemers aan het overleg en dient ten minste te bevatten:

    • a.

      het onderwerp en de inhoud van het geschil;

    • b.

      de standpunten van alle deelnemers aan het overleg omtrent onderwerp en inhoud van het geschil.

Artikel 12:3:7

Binnen twee weken na ontvangst van het advies wordt het overleg over het geschil voortgezet.

Artikel 12:3:8

De arbitrale uitspraak van de advies- en arbitragecommissie heeft bindende kracht.

Artikel 12:3:9

In de gevallen, waarin dit hoofdstuk niet voorziet, beslist het college, na overleg met de commissie van georganiseerd overleg.

Artikel 12:3:10

  • 1. Dit hoofdstuk kan niet worden gewijzigd dan nadat het voorstel tot wijziging in de commissie is behandeld.

  • 2. De commissie heeft het recht voorstellen omtrent de wijziging voor te leggen aan burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk 13. Overgangs- en slotbepaling CAR

Artikel

Hetgeen in dit hoofdstuk moet worden overgenomen is vermeld in Hoofdstuk 25.

Hoofdstuk 14. Reglement ondernemingsraad gemeente Middelburg

-

Artikel 14:1

Aan het begin van iedere zittingsperiode van de OR sluiten de ondernemer en de (centrale) ondernemingsraad een convenant over de benodigde inzet voor het OR-werk, de compensatie daarvoor en het (maximum) aantal zittingstermijnen.

Artikel 14:1:1

Gelet op het bepaalde in artikel 5a, eerste lid van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) zijn gemeenten voor hun onderneming of onderdelen daarvan als bedoeld in artikel 4 van de WOR, verplicht een ondernemingsraad in te stellen indien en voor zolang in hun onderneming ten minste 35 personen werkzaam zijn als bedoeld in artikel 1, tweede en derde lid, van de WOR.

Begripsbepalingen

Artikel 14:1:1:1

Dit reglement verstaat onder:

  • -

    ondernemer: de gemeente Middelburg als rechtspersoon;

  • -

    onderneming: de ambtelijke organisatie van de gemeente Middelburg met uitzondering van de organisatie van de raadsgriffie;

  • -

    wet: de Wet op de ondernemingsraden;

  • -

    bedrijfscommissie: de Bedrijfscommissie voor de Overheid;

  • -

    bestuurder: de gemeentesecretaris;

  • -

    medewerker: de in de onderneming werkzame persoon als bedoeld in artikel 1, tweede, derde en vierde lid van de wet;

  • -

    werknemersorganisaties: de verenigingen van werknemers bedoeld in artikel 9, lid 2, onder a, van de wet.

Samenstelling en zittingsduur

Artikel 14:1:1:2

  • 1. De ondernemingsraad bestaat uit 11 leden, die door en uit de onderneming worden gekozen.

  • 2. De ondernemingsraad kiest uit zijn midden een voorzitter en een plaatsvervangende voorzitter.

  • 3. De voorzitter, of bij diens verhindering de plaatsvervangende voorzitter, vertegenwoordigt de ondernemingsraad in rechte.

Artikel 14:1:1:3

  • 1. De leden van de ondernemingsraad treden tegelijk om de 3 jaar af.

  • 2. De aftredende leden zijn terstond herkiesbaar.

Voorbereiding van de verkiezing, actief en passief kiesrecht, kandidaatstelling

Artikel 14:1:1:4

  • 1. De organisatie van de verkiezing van de leden van de ondernemingsraad berust bij de ondernemingsraad.

  • 2. De ondernemingsraad kan de organisatie van de verkiezing opdragen aan een verkiezingscommissie.

Artikel 14:1:1:5

  • 1. Kiesgerechtigd zijn de medewerkers die gedurende ten minste zes maanden voorafgaand aan verkiezingsdatum in de onderneming werkzaam zijn. Uitzondering hierop vormen de medewerkers, die vanwege een samenwerking of reorganisatie vanuit een andere gemeente, bij de gemeente in dienst zijn getreden. Deze medewerkers hebben stemrecht, ook als zij minder dan zes maanden in dienst van de gemeente Middelburg zijn.

  • 2. Verkiesbaar tot lid van de ondernemingsraad zijn de medewerkers die gedurende ten minste zes maanden bij de onderneming werkzaam zijn. Uitzondering hierop vormen de medewerkers, die vanwege een samenwerking of reorganisatie vanuit een andere gemeente, bij de gemeente in dienst zijn getreden. Deze medewerkers mogen zich verkiesbaar stellen, ook als zij minder dan zes maanden in dienst van de gemeente Middelburg zijn.

Artikel 14:1:1:6

  • 1. De ondernemingsraad bepaalt na overleg met de ondernemer de datum van de verkiezingen alsmede de tijdstippen van aanvang en einde van de stemming. De ambtelijk secretaris van de ondernemingsraad doet van een en ander mededeling aan de ondernemer, aan de in de onderneming werkzame personen en aan de werknemersorganisaties. Tussen het doen van deze mededeling en de datum waarop de verkiezing wordt gehouden, liggen ten minste 15 weken.

  • 2. De datum van de verkiezing ligt niet eerder dan 4 weken en niet later dan 2 weken voor de afloop van de zittingsperiode van de aftredende leden van de ondernemingsraad.

  • 3. De ondernemingsraad of de door hem ingestelde verkiezingscommissie kan zich bij de verkiezingen laten bijstaan door een of meer stembureaus, die elk bestaan uit ten hoogste 3 in de onderneming werkzame personen.

Artikel 14:1:1:7

  • 1. Uiterlijk 12 weken voor de verkiezingen stelt de ondernemingsraad een lijst op van de in onderneming, bedoeld in artikel 2, eerste lid onder b, werkzame medewerkers, die op de verkiezingsdatum verkiesbaar en/of kiesgerechtigd zijn, en maakt deze lijst in de onderneming bekend.

  • 2. Kandidaatstelling geschiedt door indiening van een lijst van een of meer kandidaten bij de secretaris van de ondernemingsraad. Deze verstrekt een gedagtekend bewijs van ontvangst, gesteld ten name van degene die de lijst heeft ingediend.

  • 3. Tot uiterlijk 6 weken voor de verkiezingsdatum kunnen werknemersorganisaties kandidatenlijsten indienen.

  • 4. Tot uiterlijk zes weken voor de verkiezingsdatum kan ieder in de onderneming werkzame kiesgerechtigde persoon of groep van personen, niet zijnde lid van een werknemersorganisatie, een kandidatenlijst indienen.

  • 5. Tot uiterlijk 3 weken voor de verkiezingsdatum kunnen de in lid 4 bedoelde kandidatenlijsten bij de ambtelijk secretaris van de ondernemingsraad worden ingediend.

  • 6. Bij elke kandidatenlijst wordt van iedere daarop voorkomende kandidaat de schriftelijke verklaring overgelegd inhoudende dat hij de kandidatuur aanvaardt.

  • 7. De naam van een kandidaat mag slechts op één kandidatenlijst voorkomen.

Artikel 14:1:1:8

  • 1. De ondernemingsraad onderzoekt of de ingediende kandidatenlijsten en de daarop voorkomende kandidaten voldoen aan de vereisten van de wet en van dit reglement.

  • 2. De ondernemingsraad verklaart een kandidatenlijst die niet aan de in het vorige lid bedoelde vereisten voldoet, ongeldig en deelt dit onverwijld schriftelijk en met opgave van redenen mede aan degene(n) die de lijst heeft (hebben) ingediend. Gedurende één week na deze mededeling bestaat de gelegenheid de lijst aan de gestelde vereisten aan te passen.

  • 3. De kandidatenlijsten worden uiterlijk 2 weken voor de verkiezingsdatum door de ondernemingsraad aan de in de onderneming werkzame personen bekend gemaakt.

Artikel 14:1:1:9

Indien er niet meer kandidaten zijn gesteld dan er voor de onderneming plaatsen zijn te vervullen, vinden er in de onderneming geen verkiezingen plaats en worden die gestelde kandidaten geacht te zijn verkozen.

Wijze van stemmen bij verkiezingen

Artikel 14:1:1:10

  • 1. De verkiezing geschiedt bij geheime schriftelijke stemming.

  • 2. Door of namens de ondernemingsraad wordt op de verkiezingsdatum op de daartoe door de ondernemingsraad aangewezen plaatsen aan iedere kiesgerechtigde medewerker een gewaarmerkt stembiljet uitgereikt. Op het stembiljet staan de kandidaten voor de onderneming vermeld.

    Dadelijk na invulling doet de kiesgerechtigde medewerker het stembiljet in een daartoe bestemde bus.

  • 3. Iedere kiesgerechtigde medewerker kan voor ten hoogste twee andere kiesgerechtigde medewerkers een stembiljet invullen, mits hij door deze medewerkers schriftelijk daartoe is gemachtigd.

Artikel 14:1:1:11

Iedere kiesgerechtigde medewerker brengt één stem per stembiljet uit.

Artikel 14:1:1:12

  • 1. Na het einde van de stemming stelt de ondernemingsraad het aantal geldige stemmen vast dat op elke kandidatenlijst en elke daarop voorkomende kandidaat is uitgebracht.

  • 2. Ongeldig zijn de stembiljetten:

    • a.

      die niet door of namens de ondernemingsraad zijn gewaarmerkt;

    • b.

      waaruit niet duidelijk de keuze van de stemgerechtigde blijkt;

    • c.

      waarop meer dan één stem is uitgebracht;

    • d.

      waarop andere aantekeningen voorkomen dan de aanwijzing van de verkozen kandidaat en kandidatenlijst.

Artikel 14:1:1:13

  • 1. Ter bepaling van de uitslag van de verkiezing berekent de ondernemingsraad in de eerste plaats de kiesdeler door het aantal geldig uitgebrachte stemmen te delen door het aantal te bezetten zetels in de ondernemingsraad. Vervolgens worden aan iedere kandidatenlijst zoveel zetels toegewezen als de kiesdeler begrepen is in het aantal op die lijst uitgebrachte geldige stemmen. De daarbij overblijvende stemmen alsmede de stemmen uitgebracht op een lijst die de kiesdeler niet haalde, gelden als overschotstemmen.

    Zetels die op deze wijze niet kunnen worden vervuld, worden als restzetel achtereenvolgens toegekend aan de lijsten met de grootste stemmenoverschotten.

    Bij een gelijk stemmenoverschot van twee of meer lijsten beslist het lot welke lijst het eerst een restzetel krijgt. De aan een lijst toegevallen zetels worden toegewezen aan de daarop staande kandidaten in de volgorde waarop zij op de lijst voorkomen, met dien verstande dat een kandidaat die persoonlijk de kiesdeler heeft gehaald, in ieder geval is gekozen.

  • 2. De uitslag van de verkiezing wordt door de ondernemingsraad vastgesteld en volledig bekend gemaakt aan de ondernemer, aan de in de onderneming werkzame personen, en aan de werknemersorganisaties die de kandidatenlijsten hebben ingediend.

Artikel 14:1:1:14

De gebruikte stembiljetten worden door de ambtelijk secretaris van de ondernemingsraad in een of meer gesloten enveloppen ten minste drie maanden bewaard.

Voorziening in tussentijdse vacatures

Artikel 14:1:1:15

  • 1. In geval van een tussentijdse vacature in de ondernemingsraad wijst de ondernemingsraad tot opvolger van het betrokken lid aan de kandidaat die blijkens de uitslag van de laatstgehouden verkiezing daarvoor als eerste in aanmerking komt.

  • 2. De aanwijzing geschiedt binnen een maand na het ontstaan van de vacature. Artikel 13 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Indien er geen opvolger als bedoeld in het eerste lid aanwezig is, wordt in de vacature voorzien door het houden van een tussentijdse verkiezing, tenzij binnen zes maanden een algemene verkiezing plaatsvindt.

Bezwarenregeling

Artikel 14:1:1:16

  • 1. Tegen een besluit van een ondernemingsraad met betrekking tot:

    • a.

      de bepaling van de datum van de verkiezing en de tijdstippen van het begin en einde van de stemming (artikel 6, eerste lid);

    • b.

      de opstelling van de lijst van kiesgerechtigde en verkiesbare medewerkers (artikel 7, eerste lid);

    • c.

      de vaststelling van het aantal handtekeningen dat nodig is voor de indiening van een kandidatenlijst door degenen die geen lid zijn van een werknemersorganisatie welke een kandidatenlijst heeft ingediend (artikel 7, vierde lid);

    • d.

      de geldigheid van een kandidatenlijst (artikel 8);

    • e.

      de vaststelling van de uitslag van de verkiezing (artikel 13, eerste lid);

    • f.

      de voorziening in een tussentijdse vacature (artikel 15);

    kan iedere belanghebbende binnen een week na de bekendmaking van het besluit bezwaar maken bij de ondernemingsraad.

  • 2. De ondernemingsraad beslist onverwijld op het bezwaar en treft daarbij zo nodig de noodzakelijke voorzieningen.

Werkwijze en secretariaat

Artikel 14:1:1:17

  • 1. De ondernemingsraad komt in vergadering bijeen in de navolgende gevallen:

    • a.

      op verzoek van de voorzitter;

    • b.

      op gemotiveerd verzoek van ten minste 3 leden.

  • 2. De voorzitter bepaalt tijd en plaats van de vergadering. Een vergadering op verzoek van leden van de ondernemingsraad wordt gehouden binnen 14 dagen nadat hun verzoek daartoe bij de voorzitter is ingekomen.

  • 3. De bijeenroeping geschiedt door de secretaris, door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de leden. De bijeenroeping geschiedt ten minste 7 dagen vóór de te houden vergadering, behoudens in spoedeisende gevallen.

  • 4. Een vergadering kan slechts plaatsvinden indien de meerderheid van de leden van de ondernemingsraad aanwezig is.

  • 5. Bij ontstentenis van de voorzitter en van diens plaatsvervanger kiest de ondernemingsraad uit de aanwezige leden een voorzitter voor de vergadering.

Artikel 14:1:1:18

  • 1. De ondernemingsraad wordt ondersteund door een door de ondernemer benoemde ambtelijk secretaris.

  • 2. De ambtelijk secretaris is belast met het bijeenroepen van de ondernemingsraad, het opmaken van de agenda, het opstellen van het verslag van de vergadering, alsmede met het voeren van de briefwisseling en het beheren van de voor de ondernemingsraad bestemde en van de ondernemingsraad uitgaande stukken.

Artikel 14:1:1:19

  • 1. De ambtelijk secretaris maakt in overleg met de voorzitter voor iedere vergadering een agenda op. Ieder lid van de ondernemingsraad kan bij de ambtelijk secretaris een voorstel indienen voor plaatsing van een onderwerp op de agenda.

  • 2. De ambtelijk secretaris maakt de agenda bekend aan de leden van de ondernemingsraad, aan de ondernemer en aan de in de onderneming werkzame personen. Behoudens in spoedeisende gevallen geschiedt de bekendmaking ten minste 7 dagen vóór de vergadering van de ondernemingsraad.

Artikel 14:1:1:20

  • 1. De ondernemingsraad beslist bij gewone meerderheid van stemmen. Ter bepaling of aan dit voorschrift wordt voldaan tellen blanco stemmen niet mee.

  • 2. Over zaken wordt mondeling en over personen wordt schriftelijk gestemd.

  • 3. Indien bij een besluit met betrekking tot de benoeming van een persoon geen van de kandidaten bij de eerste stemming de gewone meerderheid haalt, vindt herstemming plaats tussen de twee kandidaten die bij de eerste stemming de meeste stemmen kregen. Bij deze herstemming is diegene gekozen, die alsdan de meeste stemmen op zich heeft verenigd. Indien de stemmen staken beslist het lot.

  • 4. Bij staking van stemmen over een voorstel tot een door de ondernemingsraad te nemen besluit dat geen betrekking heeft op een te benoemen persoon, wordt dit voorstel op de eerstvolgende vergadering opnieuw aan de orde gesteld. Indien dan wederom de stemmen staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

Artikel 14:1:1:21

  • 1. Zo spoedig mogelijk na iedere vergadering van de ondernemingsraad maakt de ambtelijk secretaris een verslag van die vergadering op en zendt het toe aan de leden van de ondernemingsraad.

  • 2. De ambtelijk secretaris maakt na het verstrijken van 7 dagen na de toezending het verslag bekend aan de in de onderneming werkzame personen en aan de ondernemer, tenzij binnen die termijn een lid van de ondernemingsraad een met redenen toegelicht bezwaar heeft gemaakt tegen de inhoud van het verslag. Het aan de in de onderneming werkzame personen bekend te maken verslag bevat geen gegevens waaromtrent geheimhouding moet worden betracht ingevolge het bepaalde in artikel 20 van de wet.

  • 3. Indien een bezwaar als bedoeld in het vorige lid is gemaakt, maakt de ambtelijk secretaris het verslag eerst bekend nadat de ondernemingsraad over het verslag heeft beslist.

Artikel 14:1:1:22

  • 1. De ambtelijk secretaris maakt jaarlijks vóór 1 april een verslag op van de werkzaamheden van de ondernemingsraad in het afgelopen jaar. Dit verslag behoeft de goedkeuring van de ondernemingsraad.

  • 2. De ambtelijk secretaris maakt het jaarverslag zo spoedig mogelijk na de goedkeuring bekend aan de ondernemer en aan de in de onderneming werkzame personen.

Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 14:1:1:23

  • 1. Dit reglement kan worden gewijzigd en aangevuld bij besluit van de ondernemingsraad.

  • 2. Alvorens de wijziging of aanvulling vast te stellen, stelt de ondernemingsraad de ondernemer in de gelegenheid daarover zijn standpunt kenbaar te maken.

  • 3. In de vergadering waarin wordt besloten het reglement te wijzigen of aan te vullen dienen ten minste tweederde van de leden van de ondernemingsraad aanwezig te zijn.

  • 4. Een zodanig besluit behoeft ten minste een meerderheid van tweederde der uitgebrachte stemmen. Ter bepaling of aan dit voorschrift is voldaan tellen blanco stemmen niet mee.

  • 5. De ondernemingsraad verstrekt onverwijld een exemplaar van de wijziging of aanvulling aan de ondernemer en aan de bedrijfscommissie.

  • 6. Dit reglement treedt in werking op de zevende dag na die waarop het is vastgesteld. Op dat moment vervalt het Reglement ondernemingsraad gemeente Middelburg zoals dat is vastgesteld door de Ondernemingsraad op 3 juni 1999.

Hoofdstuk 15. Overige rechten en verplichtingen

Verplichtingen

Artikel 15:1

De ambtenaar is gehouden zijn functie nauwgezet en ijverig te vervullen en zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.

Artikel 15:1:1:1

Het college heeft een gedragscode voor ambtenaren van de gemeente Middelburg vastgesteld.

Gedragscode voor ambtenaren van de Gemeente Middelburg

Algemeen

Deze gedragscode beschrijft de regels waaraan alle medewerkers van de gemeente Middelburg zich moeten houden. Hieronder staat beschreven welk gedrag het college van de medewerker verwacht en welk gedrag niet acceptabel is. Dit ongeacht de beleving van de medewerker met betrekking tot bepaald gedrag. Het gaat hierbij zowel om gedrag tijdens als om gedragingen buiten werktijd. Het niet nakomen van de regels uit de gedragscode kan worden beschouwd als plichtsverzuim en (disciplinair) bestraft worden.

Geen ambtenaar, wel werkzaam voor Middelburg

Behalve ambtenaren zijn er ook andere mensen werkzaam voor de gemeente, bijvoorbeeld als stagiair, als uitzendkracht of als extern ingehuurde opdrachtnemer. Het zal voor een burger niet duidelijk zijn en ook niet uitmaken of hij te maken heeft met een ambtenaar, of met een externe tijdelijke opdrachtnemer die de overheid op dat moment toevallig vertegenwoordigt. Daarom ondertekenen externen een integriteits- en geheimhoudingsverklaring en moet de gedragscode ook bij hen nadrukkelijk onder de aandacht worden gebracht.

1. Goed ambtenaarschap

U beseft dat u onderdeel bent van de overheid. U dient het algemeen belang en probeert met uw handelen het vertrouwen in de overheid te versterken. U houdt zich aan de wettelijke voorschriften en aan algemeen aanvaarde gedragsregels. U treedt correct op tegen burgers en bedrijven. U verleent geen voorkeursbehandelingen. U voert uw werk op een professionele manier uit. U geeft de ambtelijke leiding en het bestuur juiste, relevante en volledige informatie. Situaties waarin u niet volgens uw professionele normen kunt werken stelt u intern aan de orde. U gaat respectvol met uw collega’s om. U houdt er rekening mee dat normen en waarden onderling kunnen verschillen. U bent aanspreekbaar op uw gedrag. U gaat verantwoord om met middelen van de gemeente (gelden, diensten, goederen, kennis). U vermijdt het maken van onnodige kosten. U draagt verantwoordelijkheid voor uw eigen handelen. U kunt de keuzes die u binnen uw werk maakt verantwoorden. U ondersteunt de verantwoordelijkheid van uw leidinggevende door hem of haar waar nodig te informeren.

U discrimineert niet. U maakt dus zowel ten opzichte van derden als ten opzichte van uw collega's geen direct of indirect onderscheid op grond van afkomst, geslacht, seksuele geaardheid, leeftijd, handicap of chronische aandoening, politieke gezindheid, arbeidsrelatie (parttime of fulltime) , arbeidscontract (vast of tijdelijk), burgerlijke staat, nationaliteit, godsdienst en levensbeschouwing. U realiseert zich, dat discriminatie zich ook kan uiten in andere gedragingen, zoals bijvoorbeeld pesten, uitsluiten, negeren en intimideren. U bent zich ervan bewust, dat discriminatie ertoe kan leiden, dat anderen last krijgen van stress, zich buitengesloten voelen, gedemotiveerd raken en minder gaan presteren. Discriminatie kan zelfs leiden tot psychische en fysieke klachten, en uiteindelijk tot uitval. U realiseert zich, dat u door de ander juridisch kan worden aangesproken wanneer u zich schuldig maakt aan discriminatie.

2. Vertrouwelijk omgaan met gevoelige informatie

U gaat binnen en buiten uw werk zorgvuldig om met persoonlijke gegevens van burgers, gegevens van bedrijven en instellingen, politiek gevoelige informatie en andere informatie die in handen van buitenstaanders de belangen van de gemeente kan schaden. U gaat functioneel om met gevoelige informatie. U respecteert de privacy van cliënten, zakelijke relaties en collega’s. U gebruikt financiële informatie en voorkennis van beleid voor de uitoefening van uw functie en niet voor andere doeleinden. U ‘lekt’ geen vertrouwelijke informatie vanuit de gemeente naar buiten. U laat niet uit slordigheid buitenstaanders meeluisteren naar een gesprek over het werk of meekijken naar interne stukken. U verstrekt geen informatie aan media zonder overleg met /medeweten van de communicatiemedewerkers van de afdeling Wijk en Bestuur. U zorgt ervoor dat stukken met vertrouwelijke gegevens veilig zijn opgeborgen als u uw werkplek verlaat en dat uw computer is afgesloten. Informatie waarover het bestuur een geheimhoudingsplicht heeft opgelegd houdt u geheim.

3. Nevenfuncties en andere privé-activiteiten

U bent zich ervan bewust dat activiteiten die u naast uw werk verricht het functioneren van de gemeente op een of andere manier kunnen raken. Voorbeelden van nevenactiviteiten zijn bestuursfuncties, commissariaten, vrijwilligerswerk, een eigen bedrijfje en vennoot- of aandeelhouderschap. U meldt een (voorgenomen) nevenactiviteit bij het college van B&W. U realiseert zich dat ook het oordeel van de buitenwereld van belang is. U kunt uw ‘petten’ misschien zonder probleem scheiden, maar als uw nevenactiviteit de schijn van belangenverstrengeling wekt, is dit ook schadelijk voor het vertrouwen in de overheid. Ook financiële belangen in de privé-sfeer (bijvoorbeeld het hebben van aandelen) kunnen een onafhankelijke besluitvorming in de weg staan of de schijn daarvan hebben. Als de organisatie niets weet van uw financiële belangen, bent u de enige die kan inschatten of dat belang zich verdraagt met uw functie-uitoefening. Hebt u in uw functie een relatie met een bedrijf waar u persoonlijk een financieel belang in heeft, vermijdt dan risico’s en bespreek dit met uw leidinggevende.

4. Geschenken, aanbiedingen en incidentele vergoedingen

U accepteert een geschenk alleen als uw onafhankelijke opstelling ten opzichte van de gever daardoor niet beïnvloed wordt. U gaat na of acceptatie van het geschenk verplichtingen schept voor de toekomst. U bedenkt ook hoe de buitenwereld zou kunnen aankijken tegen het aannemen van een geschenk. In veel gevallen levert dit geen probleem op. Denk aan een fles wijn voor een door u verrichte presentatie, een ceremonieel aan u overhandigd rapport van een bureau of aan bedrijfsattenties, zoals kalenders en pennen. Dergelijke geschenken zijn bedoeld als blijk van waardering voor uw specifieke inspanning of de goede samenwerkingsrelatie. Een geschenk van een derde dat u in verband met uw werk hebt gekregen is in principe eigendom van de gemeente. Geschenken die u accepteert meldt u bij uw leidinggevende. Geschenken die naar uw idee meer dan € 50 waard zijn accepteert u niet. U meldt ook aangeboden geschenken die u niet hebt geaccepteerd en in het vooruitzicht gestelde geschenken. Bedrijfsattenties, zoals agenda’s, kalenders, pennen, muismatten en hebbedingetjes, hoeft u niet te melden. Aanbiedingen voor privé-werkzaamheden, kortingen op privé-goederen en andere gunsten accepteert u niet. Geschenken die op uw huisadres worden aangeboden accepteert u niet. Indien een geschenk toch thuis is afgeleverd, bespreekt u de bestemming daarvan met uw leidinggevende. Geschenken die u worden aangeboden door een relatie die nog iets van u ‘nodig’ heeft (een opdracht, vergunning, subsidie, beslissing in bezwaarprocedure), accepteert u niet. U accepteert geen geldbedragen. Als afgesproken is dat een derde betaalt voor uw verrichtingen, gebeurt dat door middel van een factuur aan de gemeente. Vanzelfsprekend vraagt u nooit gunsten voor uzelf aan derden.

5. Uitnodigingen voor reizen, congressen, evenementen en diners

U beoordeelt of een uitnodiging relevant is voor de gemeente. U bespreekt alle uitnodigingen met uw leidinggevende. U reist niet op kosten van derden. Als deelname aan een reis functioneel is, dan is er sprake van een dienstreis en gelden de algemene regels: er is toestemming nodig van de leidinggevende en de kosten zijn voor de gemeente. U neemt uw verantwoordelijkheid bij informele contacten met derden, zoals recepties en etentjes waar alcohol wordt geschonken. Zorg dat u ‘nee’ kunt blijven zeggen als het ‘nee’ moet zijn. U bent ervoor verantwoordelijk dat de leiding op de hoogte is van het reilen en zeilen binnen uw functie-uitoefening. Blijkt achteraf een uitnodiging meer te hebben omvat dan ingeschat, laat dit dan aan uw leidinggevende weten.

6. Verantwoord omgaan met gemeentelijke voorzieningen en personeelsregelingen

U houdt privé-gebruik van e-mailsysteem, internet, (mobiele) telefoon, kopieerapparaat en dergelijke beperkt. U zorgt ervoor dat dit uw dagelijkse werkzaamheden niet hindert. U laat uw privé-gebruik van gemeentelijke apparatuur openlijk zijn, zodat u erop kunt worden aangesproken. Uw leidinggevende of collega kan een andere opvatting hebben van ‘beperkt gebruik’ dan u. U neemt geen gemeentelijke eigendommen mee naar huis. Het lenen van eigendommen voor privé-gebruik is alleen mogelijk als u daarvoor toestemming van uw leidinggevende hebt gekregen. U doet geen privé-bestellingen via de gemeente. U verzendt geen ongefrankeerde privé-post via de postkamer. U declareert alleen kosten die u hebt gemaakt. U maakt eerlijk gebruik van regelingen voor het personeel, zoals de aanschaf van een fiets. Verantwoord gebruik van gemeentemiddelen betekent ook: naleven van de werktijden en de regels bij ziekteverzuim.

7. Belangen van familieleden, vrienden en ex-collega’s

U bent alert op situaties in uw werk waarin u met privé-relaties te maken krijgt. U licht uw leidinggevende in over aanvragen en offertes van vrienden, familieleden of bedrijven waarin familie of vrienden werkzaam zijn. U voorkomt de schijn van vriendjespolitiek en behandelt dergelijke aanvragen niet zelf. U bent terughoudend met het geven van adviezen aan bekenden in de privé-sfeer. U bent bedacht op botsing van belangen. U let bij het inhuren van ex-collega’s goed op het volgen van de juiste procedure van inhuur en aanbesteding. U kunt motiveren waarom de inhuur van een ex-ambtenaar als zelfstandige nodig en verantwoord is. U realiseert zich hoe dat kan overkomen op de buitenwereld die geen achtergrondinformatie heeft. U bespreekt de risico’s met uw leidinggevende.

8. Reageren op niet-integere zaken

U bespreekt twijfels over de integriteit van collega’s zo veel mogelijk met henzelf. Is dit niet mogelijk of leidt dit niet tot resultaat, dan licht u de leidinggevende, de vertrouwenspersoon, de burgemeester of een wethouder in. U bent ook zelf aanspreekbaar op uw handelen en uw uitlatingen. Collega’s en burgers kunnen uw werkwijze en uw woorden anders ervaren dan u bedoelt. U meldt een vermoeden van fraude of corruptie bij de leidinggevende, het bestuur of de vertrouwenspersoon. Bij vermoedens van een strafbaar feit, fraude, schending van regelgeving of beleidsregels, het misleiden van justitie dan wel gevaar voor de volksgezondheid, de veiligheid of het milieu, of het bewust achterhouden van informatie over deze feiten, maar ook bij andere twijfelachtige zaken, kunt u gebruikmaken van de Regeling Klokkenluiders De gemeente is verplicht om een reactie te geven op uw melding. Wilt u dat niet bekend wordt dat u de misstand aankaart, dan kunt u via de vertrouwenspersoon een melding te doen. Alleen de vertrouwenspersoon is dan op de hoogte van uw identiteit.

9. De leidinggevende draagt het integriteitbeleid uit

Als leidinggevende geeft u het goede voorbeeld. U bent open over uw manier van werken. U bent aanspreekbaar op uw werkwijze en uw houding naar medewerkers. Bij twijfel en vragen over de juiste handelwijze kunnen medewerkers bij u terecht. U bespreekt twijfels en vragen over integriteit in werkverband en stimuleert medewerkers hetzelfde te doen. U bent alert op risicogevoelige situaties waarin medewerkers terecht kunnen komen en draagt bij aan hun weerbaarheid daartegen. U spreekt medewerkers aan op dubieus gedrag, maakt afspraken en treft zonodig maatregelen.

Toelichting Gedragscode voor ambtenaren

1. Toelichting goed ambtenaarschap

De term ‘goed ambtenaarschap’ verwijst naar de verplichting zich te gedragen ‘zoals een goed ambtenaar betaamt’. Deze verplichting is neergelegd in artikel 15:1:1 van de collectieve rechtspositieregeling voor gemeentepersoneel, de CAR-UWO. Het niet nakomen van verplichtingen kan worden beschouwd als plichtsverzuim en bestraft worden.

In dit verband zijn ook van belang de gemeentelijke regelingen over ongewenst gedrag, seksuele intimidatie en discriminatie. Als ambtenaar vertoont u geen ongewenste omgangsvormen en ongewenst gedrag naar anderen. Bij ongewenst gedrag kunt u onder andere denken aan grensoverschrijdend gedrag, zoals verbaal of fysiek geweld, pesten en seksuele intimidatie. Ook discriminatie in de zin van het werkelijk achterstellen van iemand vanwege afkomst, geslacht, seksuele geaardheid, leeftijd, handicap of chronische aandoening, politieke gezindheid, arbeidsrelatie (parttime of fulltime), arbeidscontract (vast of tijdelijk), burgerlijke staat, nationaliteit, godsdienst en levensbeschouwing is ongewenst gedrag. "Anderen" betekent iedereen waar u vanuit uw functie contact mee hebt. Dat kunnen collega's zijn, maar ook politici, burgers, leveranciers en andere samenwerkingspartners. Wie het ook betreft, vertonen van ongewenst gedrag is altijd een overtreding van de gedragscode en kan leiden tot disciplinaire maatregelen. Derden hebben zich jegens u correct te gedragen. Dit staat nader omschreven in onze huisregels.

2. Toelichting vertrouwelijk omgaan met gevoelige informatie

Het vertrouwelijk omgaan met gevoelige informatie waarborgt de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de overheid. De samenleving moet erop kunnen vertrouwen dat een ambtenaar de privacy van burgers respecteert. Ook uw privacy als ambtenaar dient door de organisatie gerespecteerd te worden. Daarom gebruikt de overheid informatie alleen voor het doel waarvoor deze verkregen is. De Ambtenarenwet verplicht de ambtenaar om geheimhouding te bewaren over bepaalde zaken die hij in zijn functie komt te weten (artikel 125a derde lid). De rechtspositie verbiedt oneigenlijk gebruik van kennis die ambtenaren in hun functie hebben opgedaan (artikel 15:1:3 CAR-UWO). Een voorbeeld daarvan is het doorgeven van informatie over een gemeentelijk budget voor een bouwproject, zodat aanbieders daar in een offerte rekening mee kunnen houden. Bij indiensttreding kan men verplicht worden een geheimhoudingsverklaring te ondertekenen.

3. Toelichting nevenfuncties en andere privé-activiteiten

Een ambtenaar dient het algemeen belang en werkt onpartijdig. Dat wil zeggen dat geen vermenging optreedt met oneigenlijke belangen en dat ook de schijn van vermenging wordt vermeden. Raakvlakken tussen functionele taken en privé-activiteiten van ambtenaren kunnen leiden tot botsing of verstrengeling van belangen. Daardoor kan een onafhankelijke beoordeling in gevaar komen of kan de schijn daarvan ontstaan. Dergelijke nevenactiviteiten kunnen verboden worden (artikel 15:1:6 CAR-UWO).

Ambtenaren zijn verplicht om nevenactiviteiten die een raakvlak met hun werk (kunnen) hebben te melden. De meldingen worden door de gemeente geregistreerd. Een voorbeeld is het in de vrije tijd voeren van acties tegen een nieuwe rijksweg, terwijl men als planoloog bij de plannen tot aanleg betrokken is. De begrippen nevenfunctie, nevenwerkzaamheid, nevenactiviteit en privé-activiteit zijn hier op één lijn gesteld. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen betaalde en onbetaalde activiteiten. Veel vormen van vrijetijdsbesteding beïnvloeden het werk bij de gemeente overigens niet. Bijvoorbeeld bestuurlijke activiteiten binnen een politieke partij of een bestuursfunctie bij een sportvereniging of in het culturele leven. Als er geen enkele relatie bestaat met de functie, hoeft de activiteit niet gemeld te worden. Een ambtenaar heeft de vrijheid om te kiezen welke activiteiten hij buiten zijn werk wil verrichten. Daarmee heeft hij dus ook de verantwoordelijkheid om af te wegen of deze activiteit te combineren is met zijn functie bij de gemeente. Dat is niet altijd eenvoudig te beoordelen. Belangenverstrengeling kan zich op allerlei manieren voordoen. Bij de beoordeling van de risico’s van nevenwerkzaamheden kunnen enkele vragen behulpzaam zijn.

Men moet erop bedacht zijn dat belangen elkaar in de loop van de tijd kunnen gaan raken door verandering in omstandigheden, bijvoorbeeld in de functie of in de relatie tussen gemeente en privé-activiteit. Sommige privé-activiteiten hoeven geen relatie te hebben met de inhoud van uw werk, maar zitten toch in de gevarenzone. Zo kan een bijbaan in de avonduren en weekeinden zo veel van een ambtenaar vergen dat zijn normale werk er door in het gedrang komt. Maar ook maatschappelijke afkeurenswaardige activiteiten van ambtenaren kunnen schade toebrengen aan ‘het aanzien van het ambt’. Nevenactiviteiten met (mogelijk) schadelijke gevolgen voor de gemeente kunnen verboden worden.

Na melding van de activiteit toetst de organisatie of er voor de gemeente risico’s kunnen kleven aan de privé-activiteiten. In sommige gevallen zullen risico’s ondervangen kunnen worden door afspraken tussen ambtenaar en leidinggevende. Zo’n afspraak kan zijn dat in de functie geen werkzaamheden verricht worden in relatie tot de organisatie of het bedrijf waar men privé bij betrokken is. Is dat niet mogelijk, dan is ook denkbaar dat men een geheel andere functie binnen de gemeente gaat uitoefenen. Een afspraak kan ook zijn dat alleen in de weekenden als muzikant opgetreden wordt. Of dat de werkzaamheden als zelfstandige alleen in andere regio’s uitgeoefend worden. Als de risico’s niet te beperken of te ondervangen zijn, dan zal de gemeente de nevenwerkzaamheden (kunnen) verbieden.

 

Het belang van de gemeente gaat niet altijd boven het privé-belang van een ambtenaar. De uitoefening van bepaalde grondrechten heeft voorrang op het belang van de werkgever. Een voorbeeld daarvan is het als burger bezwaar maken tegen een OZB-aanslag door een ambtenaar van de afdeling Planning en Control. Zijn werkinhoud mag er niet toe leiden dat hij zijn recht op bezwaar en beroep tegen overheidsbeslissingen niet kan uitoefenen. Wel zal hij op kantoor werk en privé gescheiden moeten houden en kan hij dus niet belast worden met de behandeling van zijn eigen bezwaarschrift.

 

Nevenactiviteiten kunnen positieve gevolgen hebben voor de functie-uitoefening. Het schrijven van artikelen in een vakblad kan gunstig zijn voor de professionele uitstraling van de gemeente en voor de kennisverdieping van de ambtenaar. Wel moeten er afspraken worden gemaakt over de vraag of op eigen titel dan wel als gemeenteambtenaar wordt gepubliceerd, over de inhoud van de artikelen in relatie tot het politieke beleid, in wiens tijd het werk verricht wordt en of een eventuele beloning behouden mag worden.

 

Een ambtenaar mag niet als zelfstandige ingehuurd worden door de gemeente waarbij hij in dienst is. De CAR-UWO (artikel 15:1:8) verbiedt de ambtenaar direct of indirect werk aan te nemen of diensten/goederen te leveren ten behoeve van de gemeente. Het is dus niet toegestaan om voor een deel van de week als ambtenaar werkzaam te zijn en voor een ander deel in het kader van een eigen bedrijf werkzaamheden uit te voeren voor de gemeente.

Voor politieke nevenfuncties, zoals wethouder of raadslid, gelden aparte regels. Men kan bijvoorbeeld niet tegelijkertijd ambtenaar en bestuurder zijn in dezelfde gemeente. Ook geldt er een aparte regeling voor verlof of non-activiteit. Vakbondsactiviteiten nemen een bijzondere plaats in. Er geldt een verlofregeling ten behoeve van vakbondsactiviteiten tijdens werktijd (artikel 6:4:2 CAR-UWO).

 

De Ambtenarenwet (artikel 125 lid 2) bepaalt dat in de rechtspositie geregeld moet worden dat ambtenaren in risicovolle functies verplicht worden hun financiële belangen te melden. Deze meldplicht is vastgelegd in artikel 15:1e van de arbeidsvoorwaardenregeling.

 

4. Toelichting geschenken, aanbiedingen en incidentele vergoedingen

Een ambtenaar handelt onafhankelijk en onpartijdig. Burgers en organisaties worden op gelijke wijze bejegend. Een ambtenaar geeft geen voorkeursbehandelingen en vermijdt ook de schijn daarvan. Het Wetboek van Strafrecht (artikelen 362 en 363) stelt het aannemen van giften, beloften of diensten door een ambtenaar strafbaar als deze hem zijn gegeven met de bedoeling in zijn werk iets te doen of na te laten. De CAR-UWO verbiedt het aannemen van steekpenningen. De CAR-UWO verbiedt ook het verzoeken om en aannemen van geschenken of beloften zonder toestemming van het college (artikel 15:1:4).

Voor alle geschenken en voordelen geldt: bedenk wat de achterliggende bedoeling van de gever kan zijn. De bedoeling van de gever kan blijken uit de aard van het geschenk. Er is een verschil tussen een bedrijfskalender en een persoonlijk cadeautje, zoals een zeldzame postzegel die nog aan de collectie van een ambtenaar ontbreekt. Een duur cadeau (meer dan € 50) mag in geen geval geaccepteerd worden. Ook het tijdstip waarop een geschenk wordt aangeboden is van belang. Een jaarlijkse attentie met de kerst is een gebruikelijk gebaar in zakelijke relaties. Een cadeaubon voor de technische ondersteuning van een medewerker bij een congres kan beschouwd worden als gebaar van dank dat geen verplichtingen voor de toekomst schept. Dat ligt anders als een medewerker een blijk van waardering ontvangt terwijl het werk nog niet beëindigd is. Dan zal een geschenk bedoeld kunnen zijn om hem te ‘paaien’ of op zijn minst die indruk wekken. Daarom mag in een onderhandelingsfase of voorafgaand aan andere handelingen die beslissend zijn voor de gever, geen geschenk geaccepteerd worden. De omstandigheid dat een geschenk in het openbaar wordt aangeboden of juist zonder dat anderen het zien, werpt ook een licht op de bedoeling van de gever. Geschenken die bij het huisadres worden aangeboden wekken de schijn van beïnvloeding en mogen niet aanvaard worden.

Door het melden van aanbiedingen en geschenken krijgt de organisatie zicht op de aard van relaties met derden en de handelwijze van het personeel. Zinvolle vragen zijn bijvoorbeeld of het geschenk een incidenteel geval is of dat de betrokken ambtenaar vaker iets ontvangt van dezelfde relatie. En of ook andere ambtenaren van dezelfde relatie regelmatig iets aangeboden krijgen en accepteren. Inzicht in het gedrag geeft het management de mogelijkheid om bij te sturen indien dat nodig is. Zo kan een relatie die een waardevol geschenk heeft aangeboden op de hoogte worden gebracht van het gemeentelijk beleid, bijvoorbeeld door de gedragscode bekend te maken. Geschenken die een ambtenaar van derden krijgt in verband met zijn functie zijn eigendom van de gemeente.

 

5. Toelichting uitnodigingen voor reizen, congressen, evenementen en diners

De aanwezigheid van medewerkers bij bijeenkomsten en evenementen zal doorgaans een directe functionele betekenis hebben voor de gemeente: het profileren van een gemeenteonderdeel, het delen van ervaringen, het opdoen van kennis, de mogelijkheid waardevolle contacten te leggen of te onderhouden. Ontbreekt die betekenis, dan wordt de uitnodiging afgeslagen. Als een ambtenaar wordt uitgenodigd om bijvoorbeeld een spreekbeurt te houden op een symposium zullen er, net als bij nevenactiviteiten, afspraken moeten worden gemaakt over de vraag of dat namens de gemeente dan wel op persoonlijke titel gebeurt en of het tijdens dan wel buiten werktijd plaatsvindt. Voor een lezing op persoonlijke titel onder werktijd moet verlof gevraagd worden. Voor een lezing namens de gemeente mag de ambtenaar geen geldelijke beloning aanvaarden. Uitnodigingen voor ontspannende activiteiten kunnen tegelijkertijd functioneel zijn. Een etentje ter afsluiting van een goed verlopen project bestendigt de relatie tussen partijen. Tijdens het onderhandelingsproces kan een gezamenlijke lunch of diner met een relatie zinvol zijn. Dit dient de ambtenaar samen met de leidinggevende te beoordelen. Er kunnen tegelijkertijd risico’s aan vastzitten. Een overdadig diner met attracties op kosten van een derde kan een sfeer van verplichtingen scheppen. Een uitnodiging moet daarom kritisch bekeken worden. Een ambtenaar moet vermijden dat hij meer dan eens door een zakelijke relatie op een lunch getrakteerd wordt maar zelf niet op kosten van de gemeente iets aanbiedt.

6. Toelichting verantwoord omgaan met gemeentelijke voorzieningen en personeelsregelingen

Alle zaken binnen het gemeentehuis worden bekostigd met gemeenschapsgeld. Ze zijn dus bestemd voor gemeentelijke doeleinden. Dat geldt van internetaansluiting tot suikerzakje. In de CAR-UWO (artikel 15:1:3) is bepaald dat een ambtenaar zonder toestemming privé geen gebruik mag maken van interne diensten en eigendommen van de gemeente. In dit verband zijn van belang de gemeentelijke regelingen over e-mail- en internetgebruik, mobiele telefoons, gemeentelijke eigendommen, werktijden en het ziekteverzuimprotocol.

 

7. Toelichting belangen van familieleden, vrienden en ex-collega’s

De CAR-UWO kent geen bepaling die een ex-ambtenaar verbiedt om tegen beloning werkzaamheden voor de gemeente te verrichten. De Gemeentewet  (en de gedragscode voor bestuurders) kent wel zo’n verbod voor oud-bestuurders. In gemeentelijke gunnings- en aanbestedingsregels kunnen voorschriften zijn opgenomen over de positie van voormalig personeelsleden. Het inhuren van een ex-collega heeft voor de gemeente praktische voordelen, maar ook nadelen. Voormalig ambtenaren kunnen oneigenlijk gebruikmaken van hun kennis en contacten die ze hebben opgedaan in hun ambtelijke functie. Soms worden bij uitdiensttreding van een collega die voor zichzelf begint afspraken gemaakt over toekomstige opdrachten. Deze praktijken zijn concurrentievervalsend en kunnen de geloofwaardigheid en integriteit van de overheid aantasten.

 

8. Toelichting reageren op niet-integere zaken

Voor de integriteit van een organisatie is het belangrijk dat medewerkers zich vrij voelen om misstanden intern aan te kaarten. Het begrip ‘misstand’ is breed: het kan gaan om fraude, diefstal van kantoormeubilair, het bevoordelen van vrienden bij het verlenen van een vergunning, het achterhouden van relevante informatie door een wethouder, het door een manager onderhands regelen van vacaturevervulling etc. Er mag in principe niet ‘gelekt’ worden naar de pers. Vermoedens van misstanden in de organisatie zijn interne aangelegenheden waarmee vertrouwelijk omgegaan moet worden. Er zijn echter omstandigheden denkbaar dat het naar buiten brengen van vertrouwelijke informatie door een ambtenaar terecht is, bijvoorbeeld als de organisatie niet adequaat reageert bij een acuut gevaar voor de volksgezondheid. Het Wetboek van Strafvordering (artikel 162) verplicht een ambtenaar aangifte te doen als hij kennis heeft van een ambtsmisdrijf.  In dit verband is verder het bestaan van een gemeentelijke vertrouwenspersoon van belang, alsmede de Klokkenluiderregeling en eventuele overige richtlijnen voor het omgaan met integriteitaantastingen.

 

9. Toelichting de manager draagt het integriteitbeleid uit

Iedere medewerker is verantwoordelijk voor zijn individuele gedrag. De leidinggevende heeft daarnaast een verantwoordelijkheid voor de omgeving waarin de medewerkers hun werk doen. Een omgeving waarin grote openheid heerst, werkt remmend op ‘gesjoemel’ en ander ongewenst gedrag. De leidinggevende bevordert de bewustwording van de medewerkers en ondersteunt hen in het omgaan met gevoelige en risicovolle situaties. De leidinggevende maakt ongewenst gedrag van een medewerker bespreekbaar, corrigeert en treft zonodig strafmaatregelen.

Bijlage bij punt 6 van de Gedragscode voor ambtenaren (art. 15:1:1:1)

PROTOCOL ELEKTRONISCHE COMMUNICATIE

Burgemeester en Wethouders van de gemeente Middelburg stellen aan degene die bij de gemeente Middelburg werkzaam zijn elektronische communicatiemiddelen ter beschikking om met hulp daarvan hun functie uit te oefenen.

 

Burgemeester en Wethouders treden hierbij op als eigenaar van de hardware, licentiehouder van de software en als Internet-provider.

 

Burgemeester en Wethouders gaan er vanuit dat van de ter beschikking gestelde communicatiemiddelen zakelijk en professioneel gebruik wordt gemaakt op een zodanige wijze, dat onder de naam en verantwoordelijkheid van de gemeente Middelburg, zorgvuldig en integer wordt gehandeld.

 

Om voor een ieder die de beschikking heeft over elektronische communicatiemiddelen die mogelijkheid te bieden kennis te nemen van de manier waarop deze middelen gebruikt dienen te worden, is een aantal gebruiksregels en verbodsbepalingen opgesteld in dit Protocol Elektronische Communicatie.

 

Met het protocol is ingestemd door de ondernemingsraad in zijn vergadering van maart 2000 en het maakt een geïntegreerd onderdeel uit van de arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Middelburg.

1.   Definities

Dit protocol is van toepassing op de gebruikers van elektronische communicatiemiddelen bij de gemeente Middelburg.

 

Onder gebruikers dienen in dit Protocol te worden verstaan:

Allen die gebruik maken van door of namens de gemeente Middelburg ter beschikking gestelde elektronische communicatiemiddelen, waardoor onder meer, doch niet uitsluitend, worden verstaan:

  • *

    Werknemers van de gemeente Middelburg.

  • *

    Stagiaires, inleenkrachten en uitzendkrachten bij de gemeente Middelburg.

 

Onder elektronische communicatiemiddelen dienen in dit Potocol onder andere te worden verstaan:

Het gehele complex van ICT-infrastructuur en de daarop aangesloten diensten, waaronder onder meer:

  • *

    telefoon

  • *

    telefax

  • *

    computersystemen en de daarop geïnstalleerde software

 

Voormelde opsomming is niet limitatief (verder in dit Protocol aangeduid met de term: communicatiemiddelen) 

2.   Zakelijk

Burgemeester en Wethouders stellen aan de gebruikers voor zakelijke doeleinden communicatiemiddelen ter beschikking ten behoeve van de uitoefening van hun functie. 

De communicatiemiddelen die ter beschikking zijn gesteld, zijn in het bezit van en in licentie bij de gemeente Middelburg; de gemeente Middelburg treedt zelf op als Internet-provider.

 

Burgemeester en Wethouders gaan er vanuit dat de gebruikers op een zakelijke, redelijke en zorgvuldige wijze werkzaamheden in het kader van hun functie bij de gemeente Middelburg uitvoeren. Voor de uitvoering van hun werkzaamheden kunnen de gebruikers zich bedienen van communicatiemiddelen, met inachtneming van wet- en regelgeving (strafrechtelijke bepalingen, privacybescherming etc.) en op een professionele en ethisch verantwoorde wijze, passend binnen de werkorganisatie van de gemeente Middelburg.

 

De gebruikers dragen zelf de verantwoordelijkheid voor het juiste gebruik van de communicatiemiddelen. Het gebruik kan onderwerp van onderzoek zijn in een civiel- en/of strafrechtelijke procedure. Gebruikers zijn ermee bekend dat testsituaties met betrekking tot, registratie van en controle op het gebruik van de communicatiemiddelen voor of namens de Burgemeester en Wethouders kunnen plaatsvinden.

 

Gebruikers zijn ervan op de hoogte dat het verwijderen van berichten/ gebruikers-historie niet betekent dat die bestanden dan ook in het geheel uit het geheugen van de computer/voicemail zijn verwijderd: het netwerk waarop gebruikers dan wel ontvanger zijn aangesloten, kent back-up/geheugensystemen.

 

Ten allen tijde zal bij het gebruik van deze communicatiemiddelen zorgvuldigheid betracht moeten worden en de integriteit en goede naam van de gemeente Middelburg gewaarborgd moeten blijven.

 

Gebruikers dienen zich ervan bewust te zijn dat ontwikkelingen op het gebied van moderne communicatiemiddelen, Burgemeester en Wethouders ertoe kunnen bewegen veranderingen in bestaande gebruikersmogelijkheden door te voeren.

3.   Gebruiksregels

Naast hetgeen hiervoor is gesteld, zal door de gebruikers bij het gebruik van communicatiemiddelen een aantal te hanteren regels in acht genomen moeten worden. Gebruikers worden verplicht kennis te nemen van de inhoud van dit Protocol en worden geacht overeenkomstig te handelen.

 

De individuele gebruiker kan ten behoeve van het gebruik van bepaalde communicatiemiddelen een (individueel)password toegekend worden. De gebruiker dient in te staan voor de veiligheid/bescherming van dat password en is verantwoordelijk voor al het gebruik van communicatiemiddelen dat onder dat password wordt gemaakt.

Verzending en ontvangst van berichten geschiedt onder de verantwoordelijkheid van de gebruiker

 

Zodra een gebruiker vermoedt dat bepaalde door hem/haar ontvangen berichten strijdig zijn met wet- en regelgeving, niet van gepaste aard zijn dan wel integriteit en goede naam van de gemeente Middelburg en/of gebruikers zouden kunnen schaden, dient de gebruiker van deze berichten de systeembeheerder van de afd. P.O.A/sectie O en A te informeren.

 

Van door de gebruikers ontvangen gegevens worden slechts die gegevens door de gebruikers behouden en eventueel opgeslagen, welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering van werkzaamheden, dan wel conform gebruik, voorschrift of wet- en regelgeving (bijvoorbeeld bewaartermijnen etc.)bewaard dienen te worden.

 

De gebruikers dienen verzending van vertrouwelijke informatie via communicatiemiddelen tot een minimum te beperken en slechts op verzoek en na schriftelijke toestemming voor rekening en risico van de opdrachtgever/ontvanger/geadresseerde, na diens acceptatie van deze voorwaarden, te verzenden.

 

In aanvulling op het onder 2 bepaalde is incidenteel gebruik voor persoonlijke doeleinden van communicatiemiddelen toegestaan. Ook bij dit gebruik dienen de regels van zorgvuldigheid, integriteit en goede naam in acht te worden genomen.

De gebruikers zijn zich echter bewust van, en stemmen in met algemene controles en registratie, zoals deze van het gebruik plaatsvinden.

Deze registratie en controle vinden in het bijzonder plaats ingeval van vermoedens van gebruik in strijd met wet- en regelgeving, de integriteit en goede naam van de gemeente Middelburg en ten behoeve van het opsporen van meer dan incidenteel gebruik voor andere dan zakelijke doeleinden

4.   Verboden

Naast de hiervoor beschreven regels voor gebruik, is het verboden communicatiemiddelen op een dusdanige wijze te gebruiken dat dit resulteert in:

  • *

    schade bij de gebruikers;

  • *

    strafbare feiten;

  • *

    schade aan derden(cliënten, andere gebruikers etc.);

  • *

    schade aan de gemeente Middelburg.

 

Voorts is het niet toegestaan:

  • *

    ongeautoriseerd gebruik te maken van password van andere gebruikers of anderszins ongeautoriseerd toegang te verkrijgen tot informatie/communicatiemiddelen;

  • *

    gebruik te maken van communicatiemiddelen ten behoeve van het ongeautoriseerd inkijken van communicatiemiddelen/files/correspondentie/communicaties van andere gebruikers.

    Dit verbod geldt voor alle gebruikers inclusief die werkzaam zijn bij de automatiseringseenheid van de gemeente Middelburg;

  • *

    Elk ander gebruik dan in het zakelijk verkeer uit hoofde van de functie binnen de gemeente Middelburg behoudens incidenteel gebruik voor persoonlijke doeleinden;

  • *

    Gebruik te maken van de communicatiemiddelen voor persoonlijke doeleinden zonder aan de ontvanger duidelijk te maken dat het uitsluitend privé-communicatie betreft en derhalve niet namens of voor rekening van de gemeente Middelburg;

  • *

    Het openen, verzenden, doorzenden, herverdelen en/of beantwoorden van kettingbrieven;

  • *

    Ongeautoriseerde fondswerving van welke aard dan ook;

  • *

    Doen van aankopen of bestellingen voor privé-doeleinden;

  • *

    Deel te nemen aan communicatie dat strijd met wet- en regelgeving, aantasting van de integriteit of goede naam van de gemeente Middelburg kan opleveren, waar onder andere(maar niet gelimiteerd)is begrepen lasterlijke, onzedelijke, oneervolle communicatie;

  • *

    Via de communicatiemiddelen aan de orde stellen, bepleiten, propaganderen van onderwerpen, zaken of organisaties welke van politieke en/of persoonlijke aard zijn en niet kunnen worden gekwalificeerd als bedrijfsbelang en/of verenigbaar met de integriteit en de goede naam van de gemeente Middelburg; 

  • *

    Gegevens die beschermd worden door copyright, trademark, patent of wetgeving te kopiëren, wijzigen, veranderen etc;

  • *

    Gebruik te maken van communicatiemiddelen zonder geactiveerde en up-to-date geïnstalleerde gemeente Middelburg standaard anti-virus software;

  • *

    Bewust een computervirus in te brengen in communicatiesystemen van de gemeente Middelburg;

 

Ook andere, hierboven niet specifiek genoemde, wijzen van gebruik kunnen worden aangemerkt als verboden gebruik.

 

Voorts dient men nog het volgende in acht te nemen:

  • *

    Gegevens waarop vermoedelijk auteursrechten berusten en die men download vanaf het Internet op bedrijfs- of persoonlijke databases, kan een overtreding van de auteurswetgeving betekenen: gebruik in strijd met wet- en regelgeving is in zijn algemeenheid verboden.

 

5.   Overtreding

In geval van overtreding van het bepaalde in dit Protocol, zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd de werknemers van de gemeente Middelburg een disciplinaire straf op te leggen als genoemd in artikel 8:13 en hoofdstuk 16 van de arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Middelburg

Voor andere gebruikers kunnen andere gepaste maatregelen worden genomen.

 

6.   Intellectuele eigendomsrechten

Een gebruiker kan eigenaar worden van een intellectueel eigendomsrecht(bijv. Auteursrecht)op hetgeen hij/zij heeft vervaardigd op elektronische communicatiemiddelen die door de gemeente Middelburg ter beschikking zijn gesteld.

De gebruiker is op verzoek van de gemeente Middelburg verplicht, om niet alleen voorzover het betreft zaken die betrekking hebben op de uitoefening van de functie binnen de gemeente Middelburg, mee te werken aan de overdracht van de volle, vrije en onbezwaarde eigendom van het intellectueel eigendomsrecht aan de gemeente Middelburg en alle daartoe  eventueel benodigde formaliteiten te verrichten.

 

 

Vastgesteld op 29 mei 2000

Raad Gemeente Middelburg.