Beleid van regio Rivierenland voor het verbranden van resthout in de open lucht

Geldend van 01-09-2007 t/m heden

Intitulé

Beleid van regio Rivierenland voor het verbranden van resthout in de open lucht

Beleid van regio Rivierenland voor het verbranden van resthout in de open lucht.

Hoofdstuk 1 Aanleiding

Artikel 1.1 Inleiding

Op 23 mei 2003 is de Wet milieubeheer (Wet milieubeheer) zodanig gewijzigd dat naast het storten van afvalstoffen nu ook het verbranden van afvalstoffen buiten de inrichtingen verboden is (Wet milieubeheer artikel 10.2).

In artikel 10.63 Wet milieubeheer wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om een ontheffing te verlenen van dit gestelde verbod. Het verlenen van een ontheffing is echter alleen mogelijk wanneer een gemeente hier beleid op heeft gemaakt. De gemeenten in regio Rivierenland, te weten Buren, Culemborg, Geldermalsen, Lingewaal, Maasdriel, Neder-Betuwe, Neerijnen, Tiel en Zaltbommel, hebben het eerder vastgestelde Regionale beleidsregels voor het stoken van resthout in de open lucht’ opgeschort. Deze notitie ‘Resthout beheerst verbranden’ dient ter vervanging van het opgeschorte beleid in bovengenoemde gemeenten. In deze notitie wordt onder resthout verstaan; stammen, stobben, stronken, takken en bladeren. Resthout ontstaat bij het productieproces van boomkwekers en fruittelers, bij het onderhoud van cultuurlandschappen en bij het beheer van tuinen en boomgaarden door particulieren. Ook snoeihout valt onder de genoemde omschrijving van resthout.

Onder snoeihout wordt verstaan: alle takken en bladeren die van bomen en struiken worden gehaald in het kader van duurzaam onderhoud. Aanpassingen gedaan in versie 3: De belangrijkste aanpassingen in versie 3 ten opzichte van versie 2 zijn:

- De indieningstermijnen van 1 september en 1 maart zijn vervallen, er geldt een standaard indieningstermijn van 8 weken.

- In de beleidsregel is de term cultuurlandschap vervangen door karakteristieke landschapselementen.

- De definitie en toelichting voor gerooid hout is aangepast. Gerooid hout zijn de gerooide bomen, deze bomen worden in principe in z’n geheel gerooid en vervolgens verbrand.

- Het beoogde toekomstbeeld en de weg daar naar toe zijn concreter uitgewerkt.

- In de toelichting bij de beleidsregel zijn erfbeplanting en besmettelijk ziek hout nader toegelicht.

Artikel 1.2 Apv / Wet Milieubeheer

Op dit moment is het in de Algemene Plaatselijke Verordening (Apv) verboden om in de open lucht vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

Naast deze Apv-ontheffing is het sinds 23 mei 2003 ook noodzakelijk om een ontheffing van het verbod op het verbranden van afvalstoffen op grond van de Wet milieubeheer aan te vragen. De ontheffing op grond van de Apv en de ontheffing op grond van de wet Milieubeheer dienen apart van elkaar, doch wel tegelijkertijd, te worden verleend. De grondslag van de ontheffingen zijn verschillend waardoor er na de ontheffingverlening twee verschillende rechtsgangen ontstaan. Alleen als beide ontheffingen zijn verleend mag er gestookt worden!

Artikel 1.3 Doelstelling beleid

De doelstelling van het beleid van de gemeenten in regio Rivierenland voor het verbranden van resthout in de open lucht komt neer op het voeren van een enigszins terughoudend ontheffingenbeleid dat door zijn praktische uitvoerbaarheid door alle actoren gedragen wordt.

De voorschriften voortkomend uit het beleid, die aan de ontheffing gekoppeld kunnen worden dienen te worden nageleefd en de handhaafbaarheid (controle op de naleving van de voorwaarden) dient gegarandeerd te zijn.

Bij het ontheffingenbeleid wordt de gezondheid en de veiligheid voor de omwonenden alsmede de milieuaspecten zoveel mogelijk beschermd.

Hoofdstuk 2 WETGEVING

Artikel 2.1 Inleiding

Het verbod op het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen, en daarmee dus ook het verbod op het verbranden van resthout in de open lucht, is sinds 23 mei 2003 geregeld in de Wet milieubeheer en voor wat betreft de openbare orde en veiligheid geregeld in de Apv. De betreffende artikelen worden in paragraaf 2.2 en paragraaf 2.3 nader beschreven.

Artikel 2.2 Wet milieubeheer

Artikel 10.2 van de Wet milieubeheer is op 23 mei 2003 uitgebreid met een verbod op het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer kwam naar voren dat het wenselijk werd geacht dat het college (burgemeester en wethouders) de bevoegdheid moest hebben om van het landelijke verbrandingsverbod (voortkomend uit de Wet milieubeheer) af te wijken door op gemeentelijk niveau een ontheffing te kunnen verlenen. Hiertoe is artikel 10.63 van de Wet milieubeheer opgenomen. De artikelen luiden als volgt:

Artikel 10.2

1. Het is verboden zich van afvalstoffen te ontdoen door deze – al dan niet in verpakking – buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden;

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen verzet, voor daarbij aangegeven categorieën van gevallen vrijstelling (ontheffing) worden verleend van het verbod, bedoeld in het eerste lid. Artikel 10.63

1. Burgemeester en wethouders (het college) kunnen (kan), indien het belang van een doelmatig beheer van afvalwater zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het in artikel 10.30, eerste lid, gestelde verbod;

2. Burgemeester en wethouders (het college) kunnen (kan), indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het in artikel 10.2 eerste lid, gestelde verbod om zich van afvalstoffen te ontdoen door deze buiten een inrichting te verbranden, voor zover het geen gevaarlijke afvalstoffen betreft. Artikel 10.64

1. De artikelen 8.5 tot en met 8.25 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het verlenen, weigeren, wijzigen en intrekken van een ontheffing als bedoeld in artikel 10.63, met dien verstande dat - behalve ten aanzien van een ontheffing van de in artikel 10.2, eerste lid, en artikel 10.54, eerste lid, gestelde verboden -, voor die toepassing het belang van de bescherming van het milieu wordt beperkt tot het belang van een doelmatig beheer van de betrokken categorie van afvalstoffen, dan wel – indien het een ontheffing betreft van krachtens artikel 10.15, 10.17 en 10.18 gestelde regels - het door dat artikel beoogde belang.

2. Bij een algemene maatregel van bestuur krachtens de artikelen 10.15, 10.17 en 10.18 kan - in afwijking van het eerste lid - worden bepaald dat in daarbij aangegeven categorieën van gevallen afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is.

3. In afwijking van het eerste lid is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op een ontheffing als bedoeld in artikel 10.63, tweede lid. Met de woorden “indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet” wordt bedoeld dat gemeenten bij een aanvraag voor het verbranden van resthout eerst dienen te onderzoeken of een hoogwaardigere verwerkingsmethode, zoals versnipperen of composteren mogelijk is (De ladder van Lansink). Ontheffingsprocedure

Op grond van artikel 10.64 van de Wet milieubeheer (Wet milieubeheer) zijn de artikelen 8.5 tot en met 8.25 Wet milieubeheer van toepassing op het verlenen van een ontheffing van het verbrandingsverbod. Op grond van artikel 10.64, derde lid van de Wet milieubeheer is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (zijnde de "Uniforme openbare voorbereidingsprocedure") niet van toepassing op een ontheffing als bedoeld in artikel 10.63, tweede lid. Zie bovenstaand in tekst artikel 10.64.

Op grond van het bepaalde in art. 20.3 van de Wm treedt een stookontheffing in werking de dag na afloop van de bezwarentermijn (6 weken gerekend vanaf de dag na verzending van de stookontheffing). De mogelijkheid bestaat om de stookontheffing terstond van kracht te

verklaren (zie daartoe artikel 20.5 Wm). Als van deze laatste mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, dan moet dat expliciet in de stookontheffing worden vermeld. Met het terstond van kracht verklaren kan de procedure tot ontheffingverlening worden bekort. Indien gemeenten hier gebruik van willen maken, dient wel in overweging genomen te worden dat de mogelijkheid voor belanghebbenden om bezwaar te maken, bemoeilijkt wordt.

Artikel 2.3 Algemene plaatselijke verordening (Apv)

Artikel 5.5.1 van de Apv regelt het stoken van vuur in de open lucht. Er geldt een algemeen verbod, waarvan het college (burgemeester en wethouders) ontheffing kan verlenen. Door de wijziging van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer heeft artikel 5.5.1 van de Apv een andere functie en betekenis gekregen. Immers, het milieuhygienische belang is nu exclusief geregeld in de Wet milieubeheer. Aan de Apv-ontheffing ligt nu een ander motief ten grondslag, te weten het belang van openbare orde en veiligheid, de bescherming van de woon- en leefomgeving (gezondheid) en de bescherming van flora en fauna. Dit betekent dat artikel 5.5.1 van de Apv door de wijziging van de Wet milieubeheer niet vervallen is, maar een aanvullende werking op de Wet milieubeheer heeft gekregen. Ook bij de strafbaarstelling is het onderscheid tussen Wet milieubeheer-ontheffing en Apv-ontheffing van belang (misdrijf versus overtreding).

Wijziging model-Apv vast te stellen door de gemeenteraad:

Om artikel 5.5.1 van de Apv beter te laten aansluiten op de gewijzigde artikelen 10.2 en 10.63 van de Wet milieubeheer, heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten voorgesteld om het artikel in de model-Apv als volgt te wijzigen: Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

Het is verboden in de open lucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

1. Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

c. vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

2. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

3. De ontheffing kan worden geweigerd:

a. in het belang van de openbare orde en veiligheid;

b. ter bescherming van de woon en leefomgeving;

c. ter bescherming van de flora en de fauna;

4. Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening Gelderland.

Artikel 2.4 Twee verschillende ontheffingen / verschillende voorschriften

Ontheffing op grond van Wet milieubeheer Ontheffing op grond van Apv - ontheffing voor bepaalde tijd/tijdelijke ontheffing;

- voorschriften ter bescherming van het milieu. - voorschriften ter bescherming van openbare orde en veiligheid, woon- en leefomgeving, flora en fauna. Wanneer de gestelde voorschriften in de ontheffing op grond van de Wet milieubeheer niet worden nageleefd, overtreedt men hoofdstuk 18 van de Wet Milieubeheer en kan er handhavend opgetreden worden op grond van de artikelen 18.1 t/m 18.18 (Bestuurlijke sancties: dwangsom, bestuursdwang, bestuurlijke boete, intrekking ontheffing). De overtreding is tevens een economisch delict, strafbaarstelling is geregeld in de Wet op de economische delicten. Daarnaast is er een mogelijkheid voor het toepassen van bestuursdwang op grond van het artikel 125 gemeentewet, subsidiair afdeling 5.3, 5.4 Awb. Bij het niet naleven van de voorschriften en beperkingen van de Apv-ontheffing (artikel 5.5.1) is de strafbepaling van artikel 6.1 van de Apv van toepassing (geldboete van de eerste categorie; artikel 23 wetboek van strafrecht). Daarnaast is op grond van artikel 1.6 Apv intrekking of wijziging van de ontheffing mogelijk onder bepaalde voorwaarden.

Hoofdstuk 3 MILIEU

Artikel 3.1 Inleiding

Zelfs bij een goed brandende stapel resthout, waarbij eigenlijk niets aan de hand lijkt, ontstaan schadelijke stoffen. Het hout, dat bestaat uit koolstofketens, wordt bij het verbranden omgezet in koolstofdioxide en water. Daar blijft het echter niet bij. Tijdens en na het verbrandingsproces ontstaan er ook stoffen die een schadelijk effect hebben op het milieu, de gezondheid van mensen en de kwaliteit van ecosystemen. Het gaat hierbij met name om stikstofoxiden, vluchtige organische stoffen, fijn stof, dioxine, ozon, peroxyacetylnitraten, koolmonoxide en polycyclische aromatische koolwaterstoffen. In de praktijk worden bij het aansteken en onderhouden van het vuur soms vloeibare stoffen gebruikt, zoals afgewerkte olie, benzine, petroleum en dergelijke. Als deze stoffen op de bodem komen, vormen ze een bedreiging voor de bodemkwaliteit. Ook komt het in de praktijk voor dat er bij het verbranden van resthout ander afval wordt toegevoegd. Hierdoor ontstaat een aanzienlijke toename van de emissie van schadelijke stoffen.

Artikel 3.2 Schadelijke stoffen

Bij het verbranden van resthout zijn er voornamelijk emissies van schadelijke stoffen naar de lucht en naar de bodem. Bij emissies naar de lucht gaat het vooral om stikstofoxiden, vluchtige organische stoffen, fijn stof, dioxine en koolmonoxide. Vervolgens kunnen door fotochemische omzettingen hoge concentraties peroxyacetynlnitraten (PAN) en ozon ontstaan in de onderste lagen van de atmosfeer. Bij emissies naar de bodem gaat het vooral om verontreiniging met polycyclische aromatische koolwaterstoffen. Stikstofoxiden (NOx)

Tijdens het verbrandingsproces ontstaat NOx door oxidatie van organisch gebonden stikstof uit het resthout. Het is niet waarschijnlijk dat daarnaast ook rechtstreeks stikstof en zuurstof uit de omgevingslucht met elkaar reageren tot NOx. De temperatuur van het vuur is hiervoor over het algemeen te laag.

Vluchtige organische stoffen (VOS)

De condities waaronder resthout in de open lucht wordt verbrand zijn niet optimaal. Als gevolg hiervan verloopt de verbranding van het resthout niet volledig. Het resultaat is een relatief hoge emissie van vluchtige organische stoffen. Fijn stof (PM10)

Bij het verbranden van resthout wordt fijn stof gevormd. Fijn stof is een verzamelnaam voor allerlei kleine deeltjes in de lucht. De kleinste deeltjes zijn het gevaarlijkst voor de gezondheid. Dat komt omdat ze diep ingeademd kunnen worden en zich verzamelen in de diepere luchtwegen. Daardoor ontstaan luchtwegaandoeningen of hart- en vaatziekten waardoor mensen eerder kunnen overlijden. Dioxine

In 2002 is door de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) een onderzoek uitgevoerd naar het verbranden van snoeihout in de open lucht. Uit het onderzoek blijkt dat bij het verbranden van schoon en droog snoeihout de Europese emissiegrenswaarde van dioxine voor verbrandingsinstallaties wordt overschreden. Bij nat hout liep de overschrijding zelfs op tot een factor dertig. Verder blijkt uit het onderzoek dat een geringe hoeveelheid huishoudelijke afval in het vuur een enorme verhoging van de dioxine-emissie veroorzaakt. Dioxines behoren tot de groep persistente organische polluenten (POP’s). POP’s zijn giftig, slecht afbreekbare stoffen die over grote afstand kunnen worden verspreid. Dioxines stapelen zich op in organismen. Bij mensen kan dit effecten hebben op het immuunsysteem, de hormoonhuishouding, de voortplanting en de neurologische ontwikkeling. Ozon (O3)

Bij het verbranden van resthout komen stikstofoxiden en vluchtige organische stoffen vrij. Onder invloed van zonlicht reageren deze stoffen verder onder vorming van ozon. De concentraties van ozon zijn het hoogst in de zomer, en dan vooral aan het eind van de middag. Ozon kan leiden tot luchtwegklachten en longproblemen en heeft een schadelijk effect op gewassen en natuurlijke vegetatie. Peroxyacetylnitraat (PAN)

Bij de fotochemische omzetting van stikstofoxiden en vluchtige organische stoffen worden naast ozon ook peroxyacetylnitraten (PAN) gevormd. Van PAN is bekend dat het in hogere concentraties soortgelijke effecten als ozon kan veroorzaken, zoals irritaties aan het ademhalingssysteem en bladschade. Koolmonoxide (CO)

Bij onvolledige verbranding ontstaat koolmonoxide (CO). Koolmonoxide kan de zuurstofvoorziening in het lichaam negatief beïnvloeden en daardoor bij hoge concentraties een risico vormen voor mensen met hart- en vaatziekten. Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s)

Tijdens de verbranding van resthout worden PAK’s gevormd die op de bodem van de brandplaats achter blijven. Zoals alle koolwaterstoffen bestaan ze uit koolstof (C) en waterstof (H). PAK’s zijn teerachtige stoffen die ontstaan bij onvolledige verbranding van koolstofhoudende stoffen zoals hout en bladeren. Er zijn honderden PAK’s. De meeste PAK’s zijn giftig en kankerverwekkend. PAK’s worden in de natuur slechts langzaam afgebroken.

Hoofdstuk 4 ALTERNATIEVEN VOOR HET VERBRANDEN VAN RESTHOUT

Artikel 4.1 Inleiding

Een aantal activiteiten heeft het ontstaan van resthout tot gevolg. Zo ontstaat resthout bij het productieproces van boomkwekers en fruittelers, bij het onderhoud van cultuurlandschappen en bij het beheer van tuinen en boomgaarden door particulieren. Maar ook bij de bestrijding van boomziekten ontstaat resthout. In dit hoofdstuk wordt voor elk van deze categorieën ingegaan op de mogelijke alternatieven voor het verbranden van resthout in de open lucht.

Artikel 4.2 Fruittelers en boomkwekers

In regio Rivierenland zijn veel fruittelers en boomkwekers werkzaam. Zij produceren een behoorlijke hoeveelheid resthout. Het is gebruikelijk dat fruittelers binnen 10 jaar hun oude fruitbomen rooien en weer nieuwe bomen planten. De gerooide bomen worden op grote stapels geschoven en in brand gestoken. Fruitbomen worden gemiddeld een keer per jaar gesnoeid. Het snoeihout wordt meestal verklepeld en blijft vervolgens liggen in de boomgaard. Voor boomkwekers geldt een ander verhaal. In de meeste gevallen zoekt een klant zelf zijn bomen uit door ze ter plaatse aan te wijzen. Deze bomen worden verkocht. Uiteindelijk blijven bomen achter die om wat voor reden dan ook niet goed genoeg waren. Ook deze bomen worden gerooid, op grote stapels geschoven en in brand gestoken. De gemeenteraden van regio Rivierenland hebben alle ingestemd met de doelstelling 10% duurzame energie in 2020. Als één van de kansen werd genoemd het verbranden van resthout van boomkwekers en fruittelers in een biomassacentrale. Bij het verbranden van resthout in een biomassacentrale wordt energie omgezet in elektriciteit en warmte. Hiermee worden fossiele brandstoffen uitgespaard en naar verwachting levert dit een positieve bijdrage aan het voorkomen van de mondiale klimaatverandering. Deze verbrandingsvorm draagt ook bij aan een verbetering van de luchtkwaliteit in ons land. Een ander goed alternatief is het composteren van resthout. Simpelweg komt het proces erop neer dat resthout in kleine stukjes wordt gehakt en op vloeistofdichte betonnen platen wordt gestort. Na verloop van tijd ontstaat dan door natuurlijke processen hoogwaardige compost. Met name voor snoeihout zijn alternatieven zoals versnipperen en verklepelen beschikbaar en worden deze alternatieven in de praktijk ook al toegepast. Daarnaast behoren het verbranden in afvalverbrandingsinstallaties of bijstoken in reguliere elektriciteitscentrales tot de mogelijkheden. Uiteraard zijn aan al deze alternatieven kosten verbonden. De feitelijke kosten van deze alternatieve methodes zijn moeilijk in te schatten omdat ze sterk afhankelijk zijn van hoeveelheden, verwerkingsmethode, mogelijke subsidies en dergelijke.

Artikel 4.3 Onderhoud van karakteristieke landschapselementen en erfbeplanting

Bij het onderhoud van karakteristieke landschapselementen kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het knotten van wilgen. Het onderhoud is van groot belang voor het in stand houden van bepaalde typen landschappen. In sommige gevallen is het niet goed mogelijk om het snoeihout dat hierbij ontstaat af te voeren en is de locatie niet bereikbaar voor een houtversnipperaar. In die gevallen wordt het snoeihout verbrand of opgestapeld tot houtwallen. Vanuit het perspectief van natuurontwikkeling verdient het laatste de voorkeur. In het natuur- en landschapsbeleid van de provincie Gelderland worden houtwallen genoemd als onderdeel van ecologische verbindingszones.

Vanuit landschappelijk oogpunt worden bedrijven en particulieren in het buitengebied gestimuleerd om erfbeplanting te realiseren om hun schuren om zo het aanzicht in het buitengebied te verfraaien. Alleen als er geen alternatieven beschikbaar zijn kan voor snoeihout afkomstig van erfbeplanting een ontheffing verleend worden.

Artikel 4.4 Particulieren

Ook bij het beheer van tuinen of boomgaarden door particulieren komt snoeihout vrij. Het is niet toegestaan om dit resthout in de open lucht te verbranden. In plaats daarvan kunnen particulieren hun resthout afvoeren naar een locatie van Afvalverwerking Rivierenland (AVRI) of hun resthout aanbieden aan composteerbedrijven.

Artikel 4.5 Boomziekten

Het kan gebeuren dat bomen ziek worden. Een aantal boomziekten is zeer besmettelijk. In die gevallen is het noodzakelijk om zo snel als mogelijk de zieke bomen te rooien en te verbranden. Dit is de beste manier om te voorkomen dat de boomziekten zich verder verspreiden. Voor het verbranden van besmettelijk ziek hout zijn geen goede alternatieven.

Vóór het verbranden dient een telefonische melding te worden gedaan bij de gemeente. De gemeente beoordeelt de telefonische melding binnen 4 uur. Indien bij de gemeente twijfel over de melding bestaat, dient de betrokkene de Plantenziektekundige Dienst in te schakelen om aan te tonen dat er inderdaad sprake is van een besmettelijke boomziekte.

Hoofdstuk 5 BELEIDSLIJN

Artikel 5.1 Inleiding

In deze notitie is het verbranden van resthout in de open lucht beschreven vanuit meerdere perspectieven, namelijk:

- wetgeving;

- milieu;

- alternatieven;

- handhaafbaarheid.

Bij elkaar vormen deze onderdelen het afwegingskader op basis waarvan in dit hoofdstuk een beleidslijn wordt geformuleerd.

Artikel 5.2 Wetgeving

Op grond van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer geldt een landelijk verbod op het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen. Dit verbod geldt ook voor het verbranden van resthout in de open lucht. In artikel 10.63 van de Wet milieubeheer is geregeld dat gemeenten ontheffing kunnen verlenen van dit verbod. Uit de toelichting van de minister blijkt dat de ontheffingsbevoegdheid is bedoeld voor het onderhoud van cultuurlandschappen. De minister gaat ervan uit dat gemeenten terughoudend zullen zijn bij het verlenen van een ontheffing. Uitgangspunt blijft dat er eerst wordt onderzocht of er een hoogwaardigere verwerkingsmethode mogelijk is (ladder van Lansink).

Artikel 5.3 Milieu

Tijdens het verbrandingsproces ontstaan veel schadelijke stoffen die voornamelijk worden uitgestoten naar de lucht of achterblijven op de bodem. Het gaat hierbij voornamelijk om stikstofoxiden, vluchtige organische stoffen, fijn stof, dioxine, koolmonoxide, peroxyacetylnitraten en polycyclische aromatische koolwaterstoffen. Al deze stoffen verontreinigen het milieu en hebben een schadelijk effect op de gezondheid van mensen en de kwaliteit van ecosystemen.

Artikel 5.4 Alternatieven

Het is niet in alle gevallen “noodzakelijk” om resthout in de open lucht te verbranden. Zo zijn er zeker voor snoeihout alternatieven aanwezig als versnipperen en verklepelen, die ook mogelijk zijn voor de boomkwekers en fruittelers. Daarnaast kan het resthout worden gecomposteerd of worden verbrand in een biomassacentrale. Bij het onderhoud van cultuurlandschappen zijn nog andere alternatieven denkbaar zoals het opstapelen tot houtwallen.

Voor particulieren geldt dat zij hun resthout kunnen afvoeren naar een locatie van Afvalverwijdering Rivierenland of kunnen aanbieden aan composteerbedrijven elders. Alleen in het geval van besmettelijke boomziekten is er geen andere mogelijkheid dan het zieke hout in de open lucht te verbranden.

Artikel 5.5 Handhaafbaarheid

Vanuit oogpunt van de handhaafbaarheid is het noodzakelijk om aan de tijd en plaats waar het resthout verbrand mag worden regels te stellen. Zo wordt het verbranden op zaterdag en zondag niet toegestaan en wordt de periode dat gestookt mag worden, beperkt van november tot juni. Tevens dient de vergunninghouder het precieze tijdstip van verbranden aan de gemeente door te geven.

Artikel 5.6 Beleidslijn

De gemeenten in regio Rivierenland hanteren een enigszins terughoudend ontheffingenbeleid voor het verbranden van afvalstoffen buiten de inrichtingen. Aan het ontheffingenbeleid wordt zodanig invulling gegeven dat er door het college van burgemeester en wethouders ontheffing kan worden verleend voor het verbranden van:

1. gerooid hout, met uitzondering van stamhout met een doorsnede van meer dan 25cm;

2. snoeihout dat ontstaat bij het onderhoud van karakteristieke landschapselementen en erfbeplanting indien geen alternatieven beschikbaar zijn;

3. besmettelijk ziek hout.

Dus géén ontheffing voor nagenoeg al het snoeihout. 4. Het verbranden van hout genoemd onder de punten 1 en 2 is alleen toegestaan gedurende de periode van 1 november – 1 juni.

5. De ontheffingsaanvraag dient, gezien de wettelijke voorbereidingsprocedure, bij voorkeur vóór 1 september, maar uiterlijk 8 weken vóór de boogde stookdatum te zijn ingediend.

6. De ontheffing wordt gekoppeld aan een concreet aan te geven perceel en de verbranding dient plaats te vinden op hetzelfde perceel waar gerooid is;

7. De ontheffing voor het stoken is voor maximaal twee aaneengesloten dagen geldig binnen het genoemde stookseizoen, waaraan gekoppeld dat bij gebruikmaking van de ontheffing een telefonische melding vooraf dient te gaan;

8. Het is verboden te stoken op zaterdagen en zon- en feestdagen (met uitzondering van ziek hout);

9. Er gelden voorschriften met betrekking tot het aanleggen en omvang van het vuur. Verder dient het vuur vóór zonsondergang uit te zijn.

10. De beleidsregel geldt vanaf 1 september 2007. Half juni 2008 vindt wederom evaluatie plaats met alle betrokken partijen.

11. Last but not least; de gemeenten zetten zich sámen met de branche in op de ontwikkeling van alternatieven. Zo is de branche bereid om mee te doen in proefprojecten. Het doel hiervan is om in de toekomst het verbranden van resthout verder te verminderen.

Artikel 5.7 Afstemming met de branche

De branche kan zich vinden in de beleidslijn zoals geschetst in 5.6. De gemeenten en de branche zien het als een gezamenlijke verantwoordelijkheid dat het verbranden van resthout geen overlast oplevert en dat het milieu niet onnodig wordt belast. Op 27 januari 2006 is met vertegenwoordigers van de LTO, NFO en Nederlandse Bond van Boomkwekers afgesproken dat er jaarlijks een gesprek plaatsvindt met de branche. Enerzijds om ervaringen uit te wisselen over de uitvoering van de beleidsregel in de praktijk. Anderzijds om de ontwikkeling van alternatieven met elkaar te bespreken met als doel om in de toekomst het verbranden van resthout verder te verminderen. Resultaten evaluatie stookbeleid

Na 1 jaar uitvoering heeft in mei-juni 2007 de evaluatie van het uniforme stookbeleid plaatsgevonden. Zowel de branche als de gemeenten zijn van mening dat in algemene zin het huidige stookbeleid voldoet. Het wordt als positief ervaren dat er een uniform beleid is. Wel is het zo dat het huidige stookbeleid een compromis is. Hierdoor is de uitvoering, voor zowel burgers, bedrijven als gemeenten, niet altijd gemakkelijk, daardoor treden er in de uitvoering verschillen op. De gemeenten hebben geconstateerd dat er relatief veel opmerkingen over het stookbeleid afkomstig waren van particulieren. Dit betrof met name de weigering om snoeihout te mogen verbranden. De gemeenten hebben in het portefeuilleberaad Milieu van 21 juni jl. daarom besloten om particulieren beter te informeren over alternatieven en meer te ondersteunen.

Samengevat kunnen de betrokken partijen, op enkele praktische aanpassingen na, uit de voeten met het huidige stookbeleid. Toekomstbeeld

De gemeenten hebben opnieuw aangegeven er aan te hechten dat er alternatieven voor het verbranden van het resthout ontwikkeld worden. Als richtpunt hebben de gemeenten voor ogen dat vanaf 1 januari 2010 het verbranden van resthout tot een minimum beperkt kan worden en dat alleen besmettelijk ziek hout nog verbrand mag worden.

De gemeenten zullen komend jaar een werkgroep starten om de kennis bundelen en betrokken partijen, waaronder de branche en bio-energieproducenten, bij elkaar te brengen. De branche staat hier positief tegenover. Deze werkgroep moet duidelijk maken wat er nodig is om te zorgen dat het resthout opgewerkt kan worden tot een geschikte grondstof voor de bio-energie markt. Als dit tegen beperkte meerkosten lukt, is een redelijk alternatief voor het verbranden van het resthout voorhanden. Er kunnen dan in overleg met de branche concrete stappen worden gezet om het verbranden van resthout verder te beperken.

Hoofdstuk 6 BELEIDSREGEL

Artikel 6.1 Inleiding

Onder een beleidsregel wordt verstaan een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan. Artikel 10.2 van de Wet milieubeheer bepaalt dat het verboden is om afvalstoffen buiten een inrichting te verbranden. Op grond van artikel 10.63 van de Wet milieubeheer hebben gemeenten de bevoegdheid om ontheffing te verlenen van dit verbod. Artikel 5.5.1 van de Apv bepaalt dat het verboden is afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken.

Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen. De Apv-ontheffing heeft een ander motief dan de Wet milieubeheer-ontheffing. In hoofdstuk 5 van deze notitie is in een algemene beleidslijn de ontheffingsbevoegdheid nader ingevuld. In dit hoofdstuk wordt de beleidslijn vertaald in een beleidsregel.

Artikel 6.2 Beleidsregel Resthout met beleid verbranden

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

College : burgemeester en wethouders

Snoeihout : alle takken en bladeren die van bomen en struiken worden gehaald in het kader van duurzaam onderhoud;

Gerooid hout : gerooide bomen, inclusief de stammen, stobben, stronken, takken en bladeren;

Stookontheffing : een ontheffing op grond de Wet milieubeheer samen met een ontheffing op grond van de Apv zoals hierboven vernoemd. Artikel 2. Gerooid hout

1. Het college kan ontheffing verlenen voor het verbranden van gerooid hout met uitzondering van stamhout met een doorsnede van meer dan 25cm;

2. Aan een ontheffing voor het verbranden van gerooid hout zijn voorschriften verbonden. Artikel 3. Onderhoud van karakteristieke landschapselementen en erfbeplanting

1. Het college kan ontheffing verlenen voor het verbranden van maximaal 30 m3 snoeihout dat ontstaat bij het onderhoud van karakteristieke landschapselementen en erfbeplanting;

2. Een ontheffing als bedoeld in artikel 3, lid 1 wordt alleen verleend indien er geen hoogwaardigere verwerkingsmogelijkheid is, zoals opstapelen van houtwallen, versnipperen of verklepelen;

3. Aan een ontheffing voor het verbranden van snoeihout zijn voorschriften verbonden.

Artikel 4. Boomziekten

1. Het college kan ontheffing verlenen voor het verbranden van ziek hout;

2. Een ontheffing wordt alleen verleend indien er sprake is van een besmettelijke boomziekte;

3. Aan een ontheffing voor het verbranden van ziek hout zijn voorschriften verbonden. Artikel 5. Andere gevallen

Het college verleent in principe geen ontheffing in andere gevallen dan bedoeld in artikel 2, artikel 3 en artikel 4 van deze Beleidsregel. Artikel 6. Ontheffing

1. Een aanvraag voor een ontheffing voor het verbranden van gerooid hout of snoeihout dat ontstaat bij het onderhoud van karakteristieke landschapselementen en erfbeplanting dient uiterlijk 8 weken voor de beoogde stookdatum schriftelijk bij het college te worden ingediend;

2. Een aanvraag voor een ontheffing voor het verbranden van ziek hout moet minimaal 4 uur voor het aansteken van het vuur telefonisch bij de gemeente gemeld worden. Bij twijfel dient de betrokkene een verklaring van de Plantenziektekundige Dienst (Wageningen) in te dienen, waarmee wordt aangetoond dat het om een besmettelijke boomziekte gaat;

3. Een ontheffing wordt, met uitzondering bij ziek hout, altijd schriftelijk verleend;

4. Een ontheffing is voor maximaal twee aaneengesloten dagen geldig;

5. Een ontheffing is geldig voor één perceel of aaneengesloten percelen;

6. Uiterlijk 24 uur voor aanvang van het stoken dient degene aan wie de ontheffing is verleend dit aan de gemeente te melden;

7. Indien het door weersomstandigheden of andere redenen niet mogelijk is om op de aangegeven datum te stoken, blijft de ontheffing gedurende het stookseizoen van kracht. Van uitstel dient de gemeente in kennis te worden gesteld;

8. Voor het stoken van een vuur binnen de bebouwde kom of in een bodembeschermings-gebied wordt geen ontheffing verleend. Artikel 7. Inwerkingtreding Deze beleidsregel treedt in werking op 1 september 2007.

Hoofdstuk 7 VOORSCHRIFTEN

Artikel 7.1 Inleiding

Aan de Wet milieubeheer-ontheffing en de Apv-ontheffing zijn voorschriften verbonden. Deze voorschriften worden in paragraaf 7.2 beschreven.

Artikel 7.2 Stookvoorschriften

Melden verbranden:

1. De aanvrager dient minimaal 24 uur voor aanvang van het stoken dit te melden bij de gemeente. Bij ziek hout minimaal 4 uur.

Locatie:

2. De stookplaats dient zodanig te worden gekozen dat de afstand van de rand van de stookplaats tot de volgende objecten tenminste bedraagt:

a. 10 meter tot een oppervlaktewater;

b. 10 meter van houtopstanden;

c. 50 meter in een andere richting dan de windrichting tot een gebouw of opstal, een houtwal, een opstapeling van oogstproducten, een opslag van brandbare stoffen, een openbare weg of een bos of bosschage;

d. 200 meter in de windrichting tot gebouw, opstal of ander bouwwerk;

e. 100 meter in de windrichting tot een houtwal, een opstapeling van oogstproducten, een opslag van brandbare stoffen, een openbare weg of een bos of bosschage.

Voorwaarden:

3. Het stoken mag geen overlast (rook, roet, stof, walm of geur en dergelijke) of gevaar voor de omgeving opleveren.

4. De maximaal toegestane hoeveelheid is 30 m3 bij een ontheffing voor snoeihout.

5. Stamhout met een doorsnede van meer dan 25 cm mag niet worden verbrand.

6. De brandstapel is maximaal 75 m3 voor gerooid hout.

7. Het verbranden is niet toegestaan:

a. in de periode 1 juni tot 1 november, dit is niet van toepassing voor ziek hout;

b. tussen zonsondergang en zonsopgang;

c. op een zaterdag, zon- of feestdag;

d. tijdens waarschuwingsfase voor verhoogde concentraties luchtverontreiniging;

e. bij mist of neerslag;

f. bij een windkracht kleiner dan één of groter dan vijf Beaufort.

Stoken:

8. Bij het aansteken van het vuur mag geen gebruik gemaakt worden van aanmaakstoffen zoals afgewerkte olie, benzine, petroleum, autobanden en dergelijke. Wel toegestaan zijn schoon onbehandeld hout en papier. Het aansteken met een gasbrander is een bruikbaar alternatief.

9. Het vuur mag niet met bladeren, houtwol, hooi, stro of dergelijke gemakkelijk opstijgende brandstof worden onderhouden.

10. Er mag geen gerooid hout afkomstig van andere percelen worden toegevoegd.

11. Tijdens het stoken dient een toezichthouder aanwezig te zijn van 18 jaar of ouder. Deze dient tijdens de verbranding voortdurend ter plaatse aanwezig te zijn en zorg te dragen voor een goed brandend vuur, zodat geen vonken opstijgen en zo min mogelijk rookontwikkeling optreedt.

12. De toezichthouder dient een afschrift van de stookontheffing met bijbehorende voorschriften bij zich te hebben.

13. Aan het vuur mag geen ander afval of ander materiaal dan waarvoor ontheffing is verleend worden toegevoegd.

14. Alle aanwijzingen en bevelen die door of namens de commandant van de brandweer, opsporingsambtenaren van politie of toezichthouders van de gemeente worden gegeven, dienen steeds stipt en onmiddellijk te worden opgevolgd.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 06-03-2006.

Nota-toelichting

Artikel 1

De fruitboompaaltjes, die meestal zijn behandeld met creosoot of wolmanzouten, vallen niet onder de definitie van gerooid hout en dienen apart verwijderd te worden. Gerooid hout zijn de gerooide bomen. Het is gebruikelijk dat bomen in zijn geheel gerooid en verbrand worden. Alleen bij bomen met stamhout met doorsnede groter dan 25 cm. dient dit stamhout verwijderd te worden alvorens het resthout verbrand mag worden. Stamhout met een doorsnede groter dan 25 cm. komt met name voor bij perenbomen. Artikel 2

Onder karakteristieke landschapselementen worden in dit verband verstaan knotwilgen. Alleen voor locaties waar het toepassen van alternatieven niet mogelijk is, bijvoorbeeld op drassige grond, afgelegen locaties kan een aanvraag voor het verbranden van het snoeihout worden ingediend. Onder karakteristieke landschapselementen worden niet verstaan de bedrijfsmatige fruitboomgaarden en bomenteelt.

Onder erfbeplanting wordt verstaan de beplanting om gebouwen in het buitengebied, bedoeld om het landschap te verfraaien. Artikel 3

Het gaat hier om besmettelijk ziek hout, waarbij direct handelen noodzakelijk is om verdere verspreiding te voorkomen, voorbeeld hiervan is bacterievuur (= perenvuur).

De aanwezigheid van een besmettelijke ziekte wordt door de fruittelers en boomkwekers goed in de gaten gehouden. Dat betekent dat de aanvraag voor het verbranden van ziek hout in de regel betrekking heeft op een beperkt aantal bomen. Alleen bij een aanvraag voor het verbranden van een groot aantal zieke bomen en bij andere gevallen waar twijfel bestaat, kan de gemeente vragen om een verklaring van de Plantenziektekundige Dienst. Artikel 6

De ontheffing dient bij voorkeur vóór 1 september te worden aangevraagd. De uiterste indieningsdatum is 8 weken vóór de beoogde stookdatum. Voorschriften

De afstandeis van 200 meter in de windrichting tot gebouw, opstal of ander bouwwerk is o.a. gesteld om overlast te voorkomen. Onder ander bouwwerk valt bijvoorbeeld een hoogspanningsmast. De brandstapel gerooid hout is gesteld op maximaal 75 m3 om te zorgen dat de verbranding beheersbaar blijft. In de praktijk wordt een kleinere hoeveelheid hout aangestoken en wordt het vuur continu gevoed met hout. Met deze werkwijze is de verbranding goed beheersbaar en kan er voor gezorgd worden dat de houtstapel voor zonsondergang uitgebrand is.