Verordening regelende het verlenen van wachtgeld en pensioen aan de wethouders der gemeente 's-Gravenhage, alsmede het verzekeren van een pensioen aan hun weduwen en wezen

Geldend van 08-09-1954 t/m heden

Intitulé

Verordening regelende het verlenen van wachtgeld en pensioen aan de wethouders der gemeente 's-Gravenhage, alsmede het verzekeren van een pensioen aan hun weduwen en wezen.

I. WACHTGELD

Artikel 1

Hij, die ophoudt wethouder te zijn, heeft met ingang van de datum van aftreding als zodanig, aanspraak op wachtgeld ten laste van de Gemeente.

Artikel 2

Geen wachtgeld wordt verleend aan hem:

  • a.

    die bij zijn aftreden aanspraak kan maken op pensioen krachtens deze verordening,

  • b.

    die ingevolge de artikelen 28 of 95 der gemeentewet van het raadslidmaatschap, onderscheidenlijk van het wethouderschap is vervallen verklaard;

  • c.

    die het wethouderschap tijdelijk heeft waargenomen.

Artikel 3

  • 1. Het wachtgeld wordt genoten gedurende een tijdvak gelijk aan de diensttijd, tot een maximum van 3 jaar.

  • 2. Voor de berekening van dit tijdvak blijft buiten aanmerking de tijd, gedurende welke de wethouder anders dan wegens ziekte afwezig is geweest, zo die afwezigheid langer dan 6 achtereenvolgende maanden heeft geduurd.

Artikel 4

Het wachtgeld bedraagt, zolang het krachtens het bepaalde in artikel 3 wordt genoten, in het eerste jaar 75 pct., in het tweede jaar 50 pct. en in het derde jaar 25 pct. van de laatstelijk genoten wedde.

Artikel 5

Het wachtgeld vervalt, wanneer de gewezen wethouder in de termen valt om pensioen te genieten krachtens deze verordening.

Artikel 6

  • 1. Het wachtgeld vervalt, indien een gewezen wethouder opnieuw als wethouder dezer Gemeente optreedt.

  • 2. Voor een zodanig hernieuwd wethouderschap wordt, overeenkomstig de bepalingen dezer verordening, wederom wachtgeld toegekend. Voor de berekening van de duur van dit wachtgeld wordt de diensttijd, in een vroegere zittingsperiode als wethouder dezer Gemeente vervuld, mede in aanmerking genomen, tot een maximum van 3 jaren verminderd met het tijdvak, waarover ter zake van die vroegere diensttijd reeds wachtgeld werd genoten.

Artikel 7

Indien een gewezen wethouder, die wachtgeld geniet op grond van deze verordening, inkomsten gaat genieten uit of in verband met een ambt of betrekking, in dienst van een der lichamen, genoemd in art. 3 en art. 4 der Pensioenwet 1922 (Staatsblad no .240), uit het bekleden van een wethouder-schap of van een lidmaatschap van Gedeputeerde Staten of van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, met ingang van of na de dag van aftreding als wethouder ter hand genomen of aanvaard, dan wordt, indien over enig kalenderjaar het wachtgeld, vermeerderd met die inkomsten de laatstelijk genoten wedde zou overschrijden, het wachtgeld met het bedrag dier overschrijding verminderd.

II. WETHOUDERSPENSIOEN

Artikel 8

  • 1. recht op pensioen heeft hij, die:

    • a.

      op het tijdstip van aftreden als wethouder de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;

    • b.

      na opgehouden te hebben wethouder te zijn, de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.

  • 2. Het pensioen gaat in met de dag, waarop het recht op pensioen is ontstaan.

Artikel 9

Geen pensioen wordt verleend:

  • a.

    aan de wethouder, die ingevolge de artikelen 28 en 95 der gemeentewet van het raadslidmaatschap, onderscheidenlijk van het wethouderschap is vervallen verklaard;

  • b.

    aan hem, die het wethouderschap tijdelijk heeft waargenomen.

Artikel 10

  • 1. Het pensioen bedraagt voor elk vol tijdvak van drie maanden, gedurende welk het ambt van wethouders is bekleed, één achtenveertigste deel van de laatstelijk genoten wedde.

  • 2. Het maximum-pensioen bedraagt niet meer dan de helft der laatstelijk genoten wedde en ten hoogste f 4.800,00.

  • 3. Bij de berekening van het pensioen komt de tijd, gedurende welke het wethouderschap tijdelijk is waargenomen, niet in aanmerking.

  • 4. Evenzeer blijft buiten aanmerking de tijd, gedurende welke de wethouder anders dan wegens ziekte afwezig is geweest, zo die afwezigheid langer dan 6 achtereenvolgende maanden heeft geduurd.

  • 5. Het pensioen vervalt, wanneer de rechthebbende weder als wethouder dezer Gemeente optreedt.

Artikel 11

  • 1. Het ingevolge deze verordening toegekende of toe te kennen pensioen als gewezen wethouder, aan wie een eigen pensioen wordt toegekend, onderscheidenlijk is toegekend op grond van een andere regeling ten laste van het Rijk, van de Republiek Indonesië, van Suriname, van de Nederlandse Antillen, van Nieuw-Guinea, van een publiekrechtelijk lichaam in een dezer gebieden of van een door het openbaar gezag in een dezer gebieden ingesteld fonds, wordt op de voet van het bepaalde in het derde lid beperkt, indien het totaal zijner pensioenen meer zou bedragen dan f 4.800,00 of komt hem een pensioen als gewezen Minister toe, dan f 6.000,00 dan wel, indien het op de voet van artikel 69 der Pensioenwet 1922 (S. no. 240) berekende grensbedrag hoger is dan f 4.800,00, onderscheidenlijk f 6.000,00, dan dit grensbedrag.

  • 2. Voor de berekening van het totaal der pensioenen, bedoeld in het eerste lid, blijven buiten beschouwing de pensioenverhogingen, gegrond op de artikelen 17, 18 en 19 der Pensioenwetten voor de zee- en landmacht 1922 en der Pensioenwetten voor het personeel der Koninklijke marine-reserve en het reserve personeel der landmacht 1923 en daarmede overeenkomende bepalingen in andere wetten.

  • 3. Het in het eerste lid bedoelde, ingevolge deze verordening toegekende dan wel toe te kennen pensioen wordt beperkt tot een zodanig gedeelte van f 4.800,00, onderscheidenlijk f 6.000,00, dan wel van het grensbedrag, bedoeld aan het slot van dat lid, als evenredig is aan de verhouding, waarin dat pensioen staat tot het totaal der pensioenen, bedoeld in het eerste lid.

III. WEDUWEN- EN WEZENPENSIOEN.

Artikel 12

  • 1. De weduwe en wezen van een wethouder hebben recht op pensioen overeenkomstig de volgende artikelen, indien de wethouder binnen een maand na zijn ambtsaanvaarding - of, indien hij op dat ogenblik ongehuwd is en geen minderjarige kinderen uit een vroeger huwelijk bezit, binnen een maand, nadat hij in het huwelijk getreden is - schriftelijk verklaart, dat hij aan zijn echtgenote en kinderen uitzicht op pensioen wil openen.

  • 2. De Gemeente sluit verzekeringen tot dekking van het risico, uit de aanspraken der weduwen en wezen voortvloeiende.

Artikel 13

  • 1. Recht op weduwenpensioen heeft:

    • a.

      de weduwe, wier echtgenoot op het tijdstip van overlijden wethouder was;

    • b.

      de weduwe, wier echtgenoot op het tijdstip van overlijden pensioen als wethouder volgens deze verordening genoot, of daarop aanspraak of uitzicht volgens deze verordening had, tenzij het huwelijk was gesloten nadat de overledene had opgehouden wethouder te zijn, of nadat hij de leeftijd van 65 jaar had bereikt.

  • 2. Geen recht op weduwenpensioen heeft de weduwe van een tijdelijk wethouder.

Artikel 14

  • 1. Recht op wezenpensioen hebben:

    • a.

      de minderjarige wettige of gewettigde kinderen van een overleden mannelijk wethouder, of van een mannelijk wethouder, die pensioen volgens deze verordening genoot of daar aanspraak of uitzicht kon doen gelden, tenzij zij geboren zijn uit huwelijken, gesloten na het tijdstip, waarop hij ophield wethouder te zijn of uit huwelijken, na het bereiken van de 65-jarige leeftijd gesloten;

    • b.

      de minderjarige wettige of gewettigde ouderloze kinderen van een overleden vrouwelijk wethouder of van een vrouwelijk wethouder, die pensioen volgens deze verordening genoot of daarop aanspraak of uitzicht kon doen gelden, tenzij zij geboren zijn uit huwelijken, gesloten na het tijdstip, waarop zij ophield wethouder te zijn.

  • 2. Geen recht op wezenpensioen hebben de wezen van een tijdelijk wethouder.

Artikel 15

  • 1. Het weduwenpensioen bedraagt ten hoogste de helft van het pensioen, dat de wethouder of gewezen wethouder na pensionering, zonder toepassing van artikel 11 dezer verordening, zou hebben genoten of genoot, tot een maximum van f 2.200,00.

  • 2. Het wezenpensioen bedraagt voor volle wezen ten hoogste twintig percent en voor halve wezen ten hoogste tien percent van het pensioen, dat de wethouder of gewezen wethouder na pensionering zonder toepassing van artikel 11 dezer verordening zou hebben genoten of genoot.

  • 3. Het gezamenlijk bedrag van pensioen, dat ingevolge het eerste en tweede lid van dit artikel kan worden genoten door de weduwe en de wezen of alleen door de wezen van een overleden wethouder of gewezen wethouder, bedraagt niet meer dan het dubbele van het weduwenpensioen tot een maximum van f 4.000,00.

Artikel 16

  • 1. Het weduwen- en (of) het wezenpensioen gaat in met de dag, volgende op die, tot en met welke de jaarwedde, het wachtgeld of het pensioen van de overleden wethouder is uitbetaald en anders met de dag, volgende op die van het overlijden.

  • 2. Het weduwenpensioen vervalt bij het aangaan van een volgend huwelijk der weduwe en wel met het einde van het kwartaal, waarin het huwelijk plaats had.

  • 3. Wordt dat huwelijk door overlijden van de echtgenoot of bij rechtelijk vonnis ontbonden, dan wordt aan de weduwe weder haar vroeger pensioen toegekend.

  • 4. Het wezenpensioen eindigt met het einde van het kwartaal, waarin de rechthebbende meerderjarig wordt.

Artikel 17

  • 1. Voor het weduwen- en wezenpensioen betaald de wethouder als bijdrage de helft van de premie, welke de Gemeente verschuldigd zal zijn wegens de door haar te sluiten verzekering tot dekking van het risico, dat uit de aanspraken op pensioen van de weduwen en wezen voortvloeit. Indien deze premie meer dan f 1.000,00 bedraagt, wordt een bijdrage geheven, gelijk aan het premiebedrag verminderd met f 500,00.

  • 2. Ook na zijn aftreden blijft de gewezen wethouder een bijdrage verschuldigd. Zij is gelijk aan de laatstelijk voor hem betaalde premie.

  • 3. Indien een wethouder of gewezen wethouder daartoe de wens te kennen geeft, kan het weduwen- en wezenpensioen te allen tijde op een lager bedrag gesteld worden dan het krachtens artikel 15 toegelaten maximum. De bijdrage voor dit lagere pensioen wordt berekend op de voet van de vorige leden van dit artikel.

  • 4. Zolang de wethouder of gewezen wethouder in het genot van wedde, wachtgeld of pensioen ter zake van het wethouderschap is, wordt de bijdrage daarmede verrekend.

  • 5. Het uitzicht op weduwen- en wezenpensioen vervalt, indien betaling van de bijdrage gedurende meer dan een jaar achterwege gebleven is.

VI. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 18

  • 1. Toekenning van wachtgeld of pensioen geschiedt op schriftelijk verzoek van de belanghebbenden of hun wettelijke vertegenwoordigers aan burgemeester en wethouders. Is de aanvrage om wachtgeld of pensioen ingediend later dan zes maanden na het tijdstip, waarop het recht op wachtgeld of pensioen is ontstaan, dan gaat het in met de eerste der maand volgende op die, waarin de aanvrage is ingekomen.

  • 2. Wachtgeld, aangevraagd later dan zes maanden na de datum van aftreding, eindigt op het tijdstip, waarop het bij tijdige aanvrage zou zijn geëindigd.

Artikel 19

De wachtgelden en de pensioenen worden naar boven in guldens afgerond.

Artikel 20

  • 1. De wachtgelden en de pensioenen worden uitbetaald in de laatste week van het kalenderkwartaal, waarover of over een deel waarvan zij verschuldigd zijn.

  • 2. Indien het wachtgeld wegens het overlijden van de gewezen wethouder vervalt, geschiedt de uitbetaling aan de rechtverkrijgenden over het gehele lopende kwartaal, of - indien de wachtgeldtermijn in de loop van dat kwartaal mocht verstrijken - over zodanig deel daarvan, als waarop de overledene aanspraak had kunnen maken.

  • 3. Indien het pensioen wegens het overlijden van de rechthebbende vervalt, geschiedt de uitbetaling aan zijn rechtverkrijgenden over het gehele lopende kwartaal.

Artikel 21.

  • 1. De termijnen van een wachtgeld of een pensioen, welke niet binnen een jaar na de dag der betaalbaarstelling zijn ingevorderd, worden niet meer uitbetaald.

  • 2. Een wachtgeld of pensioen vervalt, wanneer de invordering gedurende 5 achtereenvolgende jaren, na betaalbaarstelling van de eerste termijn, achterwege is gebleven.

  • 3. Een op grond van het tweede lid vervallen wachtgeld of pensioen kan door de Gemeenteraad aan de belanghebbende op dienst verzoek opnieuw worden verleend. Dit wachtgeld of pensioen gaat in met de eerste der maand, volgende op die, waarin het besluit tot wedertoekenning is genomen.

Artikel 22

Onder wedde wordt in deze verordening verstaan de jaarwedde, bedoeld in art. 100, 1e lid, der gemeentewet.

Artikel 23

  • 1. Over de te verlenen wachtgelden en pensioenen en over de te sluiten verzekeringen wordt de Commissie van Bijstand voor Arbeidszaken gehoord.

  • 2. Van het verlenen van een wachtgeld of een pensioen of van het sluiten ener verzekering doen burgemeester en wethouders mededeling aan de Gemeenteraad.

V. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 24

  • 1. De voorgaande artikelen dezer verordening - met uitzondering van de bepalingen in zake weduwen- en wezenpensioen - zijn niet van toepassing:

    • a.

      op hem, die op 1 april 1936 in het genot was van een wethouderspensioen ten laste dezer gemeente;

    • b.

      op hem, die op 13 juni 1935 het wethouderschap bekleedde en voor wie de bekleding van dat ambt daarna niet werkelijk is onderbroken;

    • c.

      op hem, die op 13 juni 1935 in het genot was van wethouderspensioen ten laste deze Gemeente en sindsdien doch vóór 19 november 1935 opnieuw als wethouder dezer Gemeente is opgetreden.

  • 2. Te hunnen aanzien blijven van toepassing de "Wethouderspensioenverordening 1931" (Verz. 1931, no. 26) en de bij artikel 12 dier verordening gehandhaafde vroegere verordeningen, voor zover deze in verband met de tijdsomstandigheden niet zullen worden gewijzigd, echter met dien verstande, dat, indien een afgetreden wethouder krachtens een der in dit lid bedoelde verordeningen in het genot is van een pensioen en hij opnieuw het wethouderschap aanvaardt, het pensioen met ingang van de dag van het aanvaarden van dit wethouderschap vervalt.

  • 3. Voor wethouders, afgetreden vóór of in functie op de dag, waarop deze verordening door Gedeputeerde Staten wordt goedgekeurd, vangt de in artikel 12, 1e lid, bedoelde termijn van een maand aan met de dag, volgende op die, waarop hun deze goedkeuring is medegedeeld.

Artikel 25

Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden 1 april 1936, met ingang van welke datum vervallen de verordeningen no. 26 van 1931 en de bij artikel 12 dier verordening gehandhaafde vroegere regelingen, behoudens het bepaalde in artikel 24, 2e lid.

Artikel 26

Deze verordening kan worden aangehaald als "Wethouderspensioenverordening 1936".