Regeling vervallen per 04-11-2015

Gedragscode bestuurders

Geldend van 28-05-2004 t/m 03-11-2015

Intitulé

Gedragscode bestuurders

1. Algemene bepalingen

  • 1.1.

    Onder het college wordt verstaan: het college van burgemeester en wethouders.

  • 1.2.

    Onder bestuurder(s) wordt verstaan: raadsleden en leden van het college.

  • 1.3.

    Deze gedragscode geldt voor de raadsleden en alle leden van het college.

  • 1.4.

    In gevallen waarin de code niet voorziet of waarbij de toepassing niet eenduidig is, vindt bespreking plaats in het college of het Seniorenconvent.

  • 1.5.

    De code is openbaar en door derden te raadplegen.

  • 1.6.

    De leden van het college en de leden van de raad ontvangen bij hun aantreden een exemplaar van de code.

2. Belangenverstrengeling en aanbesteding

  • 2.1.

    Een bestuurder doet opgave van zijn financiële belangen in ondernemingen en organisaties waarmee de gemeente zakelijke betrekkingen onderhoudt. De opgave is openbaar en door derden te raadplegen.

  • 2.2.

    Bij privaat-publieke samenwerkingsrelaties voorkomt de bestuurder (de schijn van) bevoordeling in strijd met eerlijke concurrentieverhoudingen.

  • 2.3.

    Een oud-bestuurder wordt het eerste jaar na de beëindiging van zijn ambtstermijn uitgesloten van het tegen beloning verrichten van werkzaamheden voor de gemeente.

  • 2.4.

    Een bestuurder die familie- of vriendschapsbetrekkingen of anderszins persoonlijke betrekkingen heeft met een aanbieder van diensten aan de gemeente onthoudt zich van deelname aan de besluitvorming over de betreffende opdracht.

  • 2.5.

    Een bestuurder neemt van een aanbieder van diensten aan de gemeente geen faciliteiten of diensten aan die zijn onafhankelijke positie ten opzichte van de aanbieder kan beïnvloeden.

3. Nevenfuncties

  • 3.1.

    Een bestuurder vervult geen nevenfuncties waarbij strijdigheid is of kan zijn met het belang van de gemeente.

  • 3.2.

    Een bestuurder maakt melding van al zijn nevenfuncties waarbij tevens wordt aangegeven of de functie wel of niet bezoldigd is. Deze gegevens worden openbaar gemaakt.

  • 3.3.

    De kosten die een bestuurder maakt in verband met een nevenfunctie uit hoofde van het ambt (q.q.-nevenfunctie), worden vergoed door de instantie waar de nevenfunctie wordt uitgeoefend.

  • 3.4.

    Een bestuurder, niet zijnde raadslid, die een nevenfunctie wil vervullen anders dan uit hoofde van het ambt bespreekt dit voornemen in het college. Daarbij komt tevens aan de orde hoe wordt gehandeld met betrekking tot eventuele vergoedingen en de te maken kosten.

  • 3.5.

    Een bestuurder maakt geen gebruik van ambtelijke capaciteit voor het uitoefenen van een nevenfunctie, tenzij hierover in het college afspraken zijn gemaakt.

4. Informatie

  • 4.1.

    Een bestuurder gaat zorgvuldig en correct om met informatie waarover hij uit hoofde van zijn ambt beschikt. Hij verstrekt geen geheime informatie.

  • 4.2.

    Een bestuurder houdt geen informatie achter, tenzij deze geheim of vertrouwelijk is en het niet geven van informatie mogelijk is op grond van artikel 10 van de Wet Openbaarheid van Bestuur.

  • 4.3.

    Een bestuurder maakt niet ten eigen bate of van zijn persoonlijke betrekkingen gebruik van de in de uitoefening van het ambt verkregen informatie.

5. Aannemen en weigeren van geschenken en uitnodigingen

  • 5.1.

    Geschenken en giften die een bestuurder uit hoofde van zijn functie bij een officieel optreden ontvangt, worden aangemeld als gemeente-eigendom. Er wordt een gemeentelijke bestemming voor gezocht.

  • 5.2.

    Indien een bestuurder als zodanig geschenken of giften ontvangt die een geringe(re) waarde vertegenwoordigen, kunnen deze in afwijking van het bovenstaande worden behouden. Zij worden gemeld via het daarvoor beschikbaar gestelde meldingsformulier.

  • 5.3.

    Geschenken en giften worden niet op het huisadres ontvangen. Indien dit toch is gebeurd, wordt dit gemeld in het college waar een besluit over de bestemming van het geschenk wordt genomen. Als de waarde van geringe(re) omvang is, is punt 5.2 van overeenkomstige toepassing.

6. Ambtelijke uitgaven

  • 6.1.

    Uitgaven worden uitsluitend vergoed als de hoogte en de functionaliteit ervan kunnen worden aangetoond.

  • 6.2.

    Ter bepaling van de functionaliteit van bestuurlijke uitgaven worden de volgende criteria gehanteerd:

    • -

      Met de uitgave is het belang van de gemeente gediend en

    • -

      De uitgave vloeit voort uit de functie.

7. Declaraties

  • 7.1.

    De bestuurder declareert geen kosten die reeds op andere wijze worden vergoed.

  • 7.2.

    Declaraties worden afgewikkeld volgens een daartoe vastgestelde administratieve procedure.

  • 7.3.

    Een declaratie wordt ingediend door middel van een daartoe vastgesteld formulier. Bij het formulier wordt een betalingsbewijs gevoegd en op het formulier wordt de functionaliteit van de uitgave vermeld.

  • 7.4.

    Gemaakte kosten worden binnen een maand gedeclareerd. Eventuele voorschotten worden voor zover mogelijk binnen een maand afgerekend.

  • 7.5.

    De gemeentesecretaris, respectievelijk de griffier, is verantwoordelijk voor een deugdelijke administratieve afhandeling en registratie van declaraties. Declaraties van bestuurders worden administratief afgehandeld door een daartoe aangewezen ambtenaar.

  • 7.6.

    In geval van twijfel omtrent een declaratie, wordt deze voorgelegd aan de burgemeester. Zonodig wordt de declaratie ter besluitvorming aan het college voorgelegd.

8. Creditcards

  • 8.1.

    Bestuurders maken geen gebruik van gemeentelijke creditcards.

9. Gebruik van gemeentelijke voorzieningen

  • 9.1.

    Gebruik van gemeentelijke eigendommen of voorzieningen voor privé-doeleinden is niet toegestaan, tenzij het college van burgemeester en wethouders daarvoor toestemming heeft verleend. Eventuele schade komt voor rekening van de gebruiker.

  • 9.2.

    Bestuurders kunnen, in het geval de noodzaak hiervoor is aangetoond, op basis van een overeenkomst ter zake voor zakelijk gebruik een fax, mobiele telefoon en computer in bruikleen ter beschikking krijgen.

  • 9.3.

    Als het belang van de gemeente daarmee is gediend kan het college besluiten dat bestuurders, niet zijnde raadsleden, voor hun dienstreizen gebruik maken van een dienst- of huurauto met of zonder chauffeur. Het gebruik van deze voorziening wordt geregistreerd via het daarvoor beschikbaar gestelde meldingsformulier. Het college kan bepalen dat in bijzondere gevallen van een huurauto gebruik kan worden gemaakt voor de uitoefening van q.q.-nevenfuncties.

10. Reizen buitenland

  • 10.1.

    Een bestuurder, niet zijnde raadslid, die het voornemen heeft als zodanig een buitenlandse reis te maken, heeft toestemming nodig van het college. De gemeenteraad wordt van het besluit op de hoogte gesteld.

  • 10.2.

    Een bestuurder, niet zijnde raadslid, die het voornemen van een reis meldt, verschaft informatie over het doel van de reis, de bijbehorende beleidsoverwegingen, de samenstelling van het gezelschap en de geraamde kosten.

  • 10.3.

    Uitnodigingen voor reizen, werkbezoeken en dergelijke op kosten van derden worden altijd besproken in het college en onder meer getoetst op het risico van belangenverstrengeling. Het gemeentelijk belang van de reis is doorslaggevend voor de besluitvorming.

  • 10.4.

    Van de reis wordt een verslag opgesteld. Buitenlandse reizen worden vermeld in een jaarverslag.

  • 10.5.

    Het ten laste van de gemeente meereizen van de partner van een bestuurder, niet zijnde raadslid, is uitsluitend toegestaan wanneer dit gebeurt op uitnodiging van de ontvangende partij en het belang van de gemeente daarmee gediend is. Het meereizen van de partner wordt bij de besluitvorming van het college betrokken.

  • 10.6.

    Het anderszins meereizen van derden op kosten van de gemeente is niet toegestaan. Het meereizen van derden op eigen kosten is toegestaan en wordt in dat geval bij de besluitvorming van het college betrokken.

  • 10.7.

    Het verlengen van een buitenlandse dienstreis voor privé-doeleinden is toegestaan, mits dit is betrokken bij de besluitvorming van het college. De extra reis- en verblijfkosten komen volledig voor rekening van de bestuurder, niet zijnde raadslid.

  • 10.8.

    De in verband met de buitenlandse dienstreis gedane functionele uitgaven worden vergoed conform de geldende regelingen. Uitgaven worden vergoed voor zover zij redelijk en verantwoord worden geacht.